Jurisprudentie
AY7750
Datum uitspraak2006-08-18
Datum gepubliceerd2006-09-07
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof 's-Hertogenbosch
Zaaknummers20-011827-05
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2006-09-07
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof 's-Hertogenbosch
Zaaknummers20-011827-05
Statusgepubliceerd
Indicatie
Vernielen, beschadigen of onbruikbaar maken in de zin van artikel 350, eerste lid van het Wetboek van Strafrecht.
Verdachten hebben een betaalterminal gemanipuleerd, zodat zij konden beschikken over de bonnen die na de transactie door de terminal ten behoeve van de gebruiker worden uitgeprint. De betaalfunctie ging daardoor niet verloren. In casu is er sprake van "onbruikbaar maken" van de terminal en van "beschadigen" (van een onderdeel van die terminal).
Uitspraak
Parketnummer: 20-011827-05
Uitspraak : 18 augustus 2006
TEGENSPRAAK
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
meervoudige kamer voor strafzaken
Arrest
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Breda van 22 november 2005 in de strafzaak met parketnummer 02-801053-05 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1973,
wonende te [woonplaats], [adres].
Hoger beroep
De verdachte heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het beroepen vonnis zal bevestigen.
Geldigheid van de inleidende dagvaarding
A1
De raadsman heeft bij wijze van verweer gesteld dat in de tekst van de tenlastelegging geen verfeitelijking is gegeven van de kwalificatieve termen vernielen, beschadigen en onbruikbaar maken. Dit zou volgens de raadsman de (partiële) nietigheid van de inleidende dagvaarding tot gevolg hebben.
A2
Het hof overweegt hieromtrent dat bij de beoordeling van de vraag of de tekst van de tenlastelegging voldoende feitelijk is, deze dient te worden bezien tegen achtergrond van de inhoud van het gehele dossier. Naar het oordeel van het hof is - mede gelet op het verhandelde ter terechtzitting waar verdachte er blijk van heeft gegeven duidelijk te weten welk verwijt hem werd gemaakt - de tekst van de tenlastelegging zo bezien voldoende feitelijk, nu immers aan de wetstermen "vernielen", "beschadigen" en "onbruikbaar maken", naast de kwalificatieve betekenis in het licht van artikel 350 van het Wetboek van Strafrecht, ook feitelijke betekenis toekomt. Het hof is derhalve van oordeel dat de tenlastelegging voldoet aan het bepaalde in artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering.
Het hof verwerpt het verweer.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de eerste rechter.
Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 03 augustus 2005 te Hazeldonk, gemeente Breda, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en wederrechtelijk een betaalterminal, althans een pinpad, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 3 augustus 2005 te Hazeldonk, gemeente Breda, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk en wederrechtelijk een betaalterminal toebehorende aan [slachtoffer], heeft beschadigd en onbruikbaar gemaakt.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat deze daarvan wordt vrijgesproken.
Door het hof gebruikte bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkort arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort arrest. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort arrest gehecht.
Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
B1
De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan berust op de
feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd.
B2
De raadsman van verdachte heeft bij gelegenheid van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep de vrijspraak van verdachte bepleit.
Hij heeft daartoe in de eerste plaats gesteld dat er van vernielen, onbruikbaar maken of van beschadigen geen sprake is.
De raadsman heeft ter onderbouwing aangevoerd dat uit het dossier blijkt dat de betaalterminal na transacties nog bonnen produceerde, en dat ook wanneer de bonnen niet in het bezit kwamen van de personen die van de betaalterminal gebruik maakten, deze terminal toch functioneerde en wel op een wijze vergelijkbaar met een geldautomaat die geen transactiebon verstrekt.
B3
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Het hof stelt vast dat verdachte, tezamen met zijn mededaders, op 3 augustus 2005 een betaalterminal heeft gemanipuleerd, door de kap daarvan te verwijderen en door een - kennelijk passend gemaakt - rooster in die automaat te plaatsen op zodanige wijze dat de transactiebonnen die na betaling werden gedrukt, in de betaalterminal achterbleven.
Het hof overweegt dat de, na betaling, door de betaalterminal verstrekte bonnen niet alleen bruikbaar zijn ten behoeve van administraties maar ook de partijen bij de transactie identificeren en bewijswaarde hebben voor de naleving van de verplichting tot betaling door de koper. Daarmee is de verstrekking van transactiebonnen mede bepalend voor de functionaliteit van de betaalterminal en kan naar het oordeel van het hof worden gezegd dat de betaalterminal, voorzover door de terminal geen transactiebonnen kunnen worden verstrekt, is aangetast in zijn normale werking en mitsdien in zoverre onbruikbaar.
Door het plaatsen van het rooster, waardoor er geen bonnen konden worden verstrekt, hebben verdachte en zijn mededaders de functionaliteit van het apparaat zodanig beïnvloed dat zij zich schuldig hebben gemaakt aan het "onbruikbaar maken" van die betaalterminal, zulks in de zin van artikel 350 van het Wetboek van Strafrecht.
B4
Ten aanzien van het door de verdachte en zijn mededaders verwijderde plastic kapje, blijkt uit het dossier, meer in het bijzonder uit het proces-verbaal de politie Midden en West Brabant, Unit Forensisch Technisch Onderzoek, mutatienummer PL 2034/05-207052 (bladzijde 167 e.v. van de doornummering) dat:
- zich op de vloer van de bestelbus van verdachte en zijn medeverdachten een transparant kunststof kapje bevond;
- dit kapje past op het gedeelte van de betaalterminal waarin ook het onder B3 genoemde rooster was geplaatst;
- zich aan een zijde van het kunststof kapje resten bevonden van tape met een "foamlaag";
- zich in de bus een stuk van een magneetstrip bevond dat kennelijk op het kunststof kapje bevestigd was geweest, en;
- bij het verwijderen van de magneetstrip van het kunststof kapje, de "foamtape" kennelijk kapot was getrokken.
B5
Het hof is voorts van oordeel dat door het verwijderen van het kunststof kapje, waarbij of waarna de daaraan met tape bevestigde magneetstrip werd verwijderd, de betaalterminal in zoverre ook beschadigd is geraakt in de zin van artikel 350, eerste lid van het Wetboek van Strafrecht.
Ook in zoverre wordt het verweer verworpen.
C1
Voorts heeft de raadsman vrijspraak bepleit om reden dat het oogmerk van de verdachte niet was om de terminal te vernielen, te beschadigen of onbruikbaar te maken, doch dat dit oogmerk "ergens anders" op was gericht, naar het hof uit het verhandelde ter zitting begrijpt, op de verkrijging van persoonsgegevens.
C2
Het hof verwerpt het verweer overwegende dat aannemende dat het weghalen van het plastic kapje en de beïnvloeding van de functionaliteit van de betaalterminal plaatsvond met het kennelijke oogmerk persoonsgegevens van derden te verkrijgen, dit aan het opzet van de verdachte op geen enkele wijze afdoet. Immers deze handelingen waren in de ogen van verdachte en zijn mededaders noodzakelijke handelingen om dat 'andere doel' te bereiken zodat deze "voorliggende" handelingen door hen evenzeer willens en wetens zijn verricht.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde is voorzien en strafbaar gesteld bij artikel 350, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, in verbinding met artikel 47, eerste lid aanhef en onder 1 van dat wetboek.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het wordt gekwalificeerd zoals hierna in de beslissing wordt vermeld.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten.
De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Op te leggen straf
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Naar het oordeel van het hof kan niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf welke onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor de hierna te vermelden duur met zich brengt. Daarbij is rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde in de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Hierbij heeft het hof in het bijzonder meegewogen dat het handelen van de verdachte en zijn mededaders er op was gericht om persoonsgegevens te verkrijgen van de gebruikers van de betaalterminal. De verkrijging van dergelijke gegevens maakt fraude met die gegevens mogelijk. Voorts heeft het hof acht geslagen op de omstandigheid dat verdachte werd veroordeeld terzake vermogensdelicten, zoals blijkt uit een hem betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 26 juni 2006.
Het hof zal bepalen dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 10, 27, 47 en 350 van het Wetboek van Strafrecht.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart, zoals hiervoor overwogen, wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart dat het bewezen verklaarde oplevert:
Medeplegen van opzettelijk en wederrechtelijk enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, beschadigen en onbruikbaar maken.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 (dertig) dagen.
Bepaalt, dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Aldus gewezen door
mr. H. Harmsen, voorzitter,
mr. C.R.L.R.M. Ficq en mr. E.S.G.N.A.I. van de Griend,
in tegenwoordigheid van mr. M.A.H. Kempen, griffier,
en op 18 augustus 2006 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. C.R.L.R.M. Ficq is buiten staat deze beslissing mede te ondertekenen.
??
??
??
??
- 4 - 20-011827-05