Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AY7089

Datum uitspraak2006-08-22
Datum gepubliceerd2006-09-04
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Haarlem
Zaaknummers05/3087
Statusgepubliceerd


Indicatie

Teruggaafverzoek BPM. In het onderhavige geval had de discrepantie tussen het omzetbelastingnummer en de vergunning niet zonder meer mogen leiden tot afwijzing van het verzoek, maar nader onderzocht en beoordeeld moeten worden in het licht van de bedoeling van de in punt 3, sub b, van het besluit van 27 juli 2001, nr. CPP/2001/2033M. De rechtbank kent de teruggaaf BPM als nog toe.


Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer Procedurenummer: AWB 05/3087 Uitspraakdatum: 22 augustus 2006 Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen X, wonende te Z, eiser, en P, verweerder. 1. Ontstaan en loop van het geding 1.1. Op 16 augustus 2004 heeft eiser een verzoek gedaan tot teruggaaf van belasting van personenauto’s en motorrijwielen (hierna: BPM) voor een Toyota met kenteken AA-BB-OO (hierna: de auto) omdat de auto bestemd is als taxi. 1.2. Na twee verzoeken tot het opsturen van aanvullende bescheiden heeft verweerder met dagtekening 19 april 2005 het verzoek van eiser afgewezen. Na daartegen gemaakt bezwaar, door verweerder ontvangen op 11 mei 2005, heeft verweerder bij uitspraak op bezwaar van 20 juni 2005 de beschikking gehandhaafd. 1.3. Eiser heeft daartegen bij brief van 6 juni 2005, ontvangen bij de rechtbank op 11 juli 2005, beroep ingesteld. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend. Eiser heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan verweerder. 1.4. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 juli 2006 te Haarlem. Eiser is daar in persoon verschenen. Namens verweerder is verschenen A. 2. Feiten 2.1. Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast: eiser heeft op 6 augustus het verzoek gedaan tot teruggaaf van BPM, waarin het volgende, voor zover hier van belang, staat vermeld: “... Betreft: Teruggave BPM t.n.v. Firma X en Y Omzetbelasting nummer NL 0000.00.000.b01 Geachte heer, Hierbij verzoek ik u, gelet op artikel 16 van de wet BPM 2000 teruggave te willen verlenen van de BPM van de personenauto merk Toyota met kenteken AA-BB-00 Datum afgifte kenteken deel 1: 21 juli 2004 Betaalde BPM: E.7.845,00 Als bijlage gelieve u aan te treffen: Kopie kenteken deel 1+2 en overschrijvingsbewijs Kopie vergunningsbewijs Kopie bedrijfsvergunning Kopie aankoopnota automobiel Origineel RDW brief inzake blauwe kentekenplaten met GAIK droogstempel. Hierbij verklaart ondergetekende X dat de personenauto met het kenteken AA-BB-00 geheel wordt gebruikt voor het vervoer van personen tegen betaling. ...” 2.2. Op het vergunningsbewijs Taxivervoer met nummer: Taxi/000000, staat als naam vervoerder(s) vermeld: X h.o.d.n. B. 2.3. Tot de gedingstukken behoort voorts een beschikking BPM van verweerder, met dagtekening 11 maart 2002 en kenmerk 000.00.001.B01. Hierin wordt op grond van het besluit van 27 juli 2001, nr. CPP/2001/2033M (hierna: het Besluit) en in afwijking van artikel 16 van de Wet op de belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992 (hierna: de Wet) een teruggaaf van BPM ten bedrage van € 3.932 verleend aan eiser over de gehele (rest-) periode (30 september 1999 tot en met 29 september 2002) voor het motorrijtuig met kenteken BB-CC-00. 3. Geschil 3.1. In geschil is de vraag of eiser voldoet aan de voorwaarden om in aanmerking te komen voor teruggaaf van BPM ten aanzien van motorrijtuig met kenteken AA-BB-00. 3.2. Eiser heeft – zakelijk weergegeven – gesteld dat hij voldoet aan alle voorwaarden. Alle stukken en bescheiden zijn bij het verzoek gevoegd. Het omzetbelastingnummer staat op de naam van de man/vrouw firma X en Y v.o.f.. 3.3. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat gezien het tijdstip van het verzoek, deze is beoordeeld op grond van het Besluit welke ziet op een teruggave van BPM vooraf van het gehele bedrag. Eiser voldoet echter niet aan de gestelde voorwaarden, in het bijzonder de voorwaarde vermeld in het Besluit onder punt 3, sub b. Verweerder heeft ter zitting gesteld dat eiser wel voldoet aan de voorwaarden van artikel 16 van de Wet welke ziet in een teruggave van BPM achteraf in drie jaarlijkse termijnen. Voorts heeft verweerder erkend dat de auto als taxi wordt gebruikt. 3.4. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. 4. Beoordeling van het geschil 4.1. Op grond van artikel 16, lid 1 van de Wet op de belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992 (hierna: de Wet) wordt een teruggaaf van belasting, onder bij algemene maatregel van bestuur te stellen voorwaarden en beperkingen, op aanvraag verleend in drie gelijke jaarlijkse termijnen voor personenauto's die blijkens een ingevolge de Wet personenvervoer 2000 geldige vergunning, dan wel vergunningbewijs, zijn bestemd om openbaar vervoer of taxivervoer te verrichten. 4.2. Op grond van artikel 14, lid 1, van het uitvoeringsbesluit belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992 wordt de hiervoor genoemde teruggaaf slechts verleend indien de belastingplichtige daartoe verzoekt binnen dertien weken nadat het recht op teruggaaf is ontstaan en bij het verzoek worden overgelegd: ? een afschrift van de in artikel 16, lid 1, van de Wet bedoelde vergunning; ? een afschrift van de delen I en II van het bewijs dat ingevolge artikel 36, lid 2, van de Wegenverkeerswet 1994 is afgegeven voor de personenauto; en ? een verklaring van de exploitant van de personenauto dat de personenauto in de periode van een jaar waarop het verzoek betrekking heeft, geheel of nagenoeg geheel is gebruikt voor het verrichten van openbaar vervoer of taxivervoer in de zin van de Wet personenvervoer 2000. 4.3. Op grond van het Besluit kan de belasting als bedoeld in artikel 16 van de Wet in één keer worden teruggegeven als, onder meer en voorzover hier van belang, voldaan is aan de in punt 3, onderdeel b, van het Besluit gestelde voorwaarde, inhoudende dat degene op wiens naam de WP-ondernemersvergunning is gesteld, ondernemer is voor de heffing van de omzetbelasting en bij de belastingdienst als zodanig bekend is. 4.4. Verweerder heeft afwijzend op het verzoek van eiser gereageerd aangezien de namen van het omzetbelastingnummer en van het vergunningsbewijs taxivervoer niet overeenkomen. Ter zitting heeft verweerder desgevraagd gezegd de bedoeling van deze voorwaarde niet te kennen. Verweerder sprak het vermoeden uit dat, gelet op het grotere risico gepaard gaande met terugbetaling vooraf van het gehele bedrag, met deze extra voorwaarde beoogd wordt meer zekerheid te verkrijgen dat het bedrag ook terecht wordt terugbetaald. 4.5. De rechtbank is van oordeel dat in het onderhavige geval de discrepantie tussen het omzetbelastingnummer en de vergunning niet zonder meer had mogen leiden tot afwijzing van het verzoek, maar nader onderzocht en beoordeeld had moeten worden in het licht van de bedoeling van de in punt 3, sub b, van het Besluit genoemde voorwaarde. Het door verweerder uitgesproken vermoeden met betrekking tot de bedoeling van deze voorwaarde acht de rechtbank aannemelijk. 4.6. Aangezien de Firma X en Y, zijnde een vennootschap onder firma als ondernemer voor de heffing van omzetbelasting bij verweerder bekend is, maar deze ondernemer geen persoon is en derhalve geen drager van rechten en plichten waaraan verweerder zonder tussenkomst van een vennoot geen zekerheid kan ontlenen, is de rechtbank van oordeel dat verweerder zelfstandig had kunnen en moeten vaststellen dat eiser vennoot is van deze v.o.f.. 4.7. Gelet op vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat, hoewel naar de letter niet door eiser is voldaan aan punt 3, sub b van het Besluit, in dit specifieke geval niet gezegd kan worden dat de namen X h.o.d.n. B en X en Y v.o.f., niet op een en dezelfde persoon betrekking hebben. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat eiser, gelet op 2.3., al eerder een teruggave van BPM heeft gekregen op grond van het Besluit. Voorts staat onweersproken vast dat de auto als taxi wordt gebruikt. Vaststaat dat eiser in aanmerking komt voor een terugave van BPM op grond van artikel 16 van de Wet. Niet in geschil is dat eiser voldoet aan alle overige voorwaarden als genoemd in het Besluit. Het bedrag van de BPM is evenmin in geschil. 4.8. Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep gegrond te worden verklaard. 5. Proceskosten Nu het beroep gegrond is acht de rechtbank termen aanwezig verweerder te veroordelen in de proceskosten van eiser als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb. Met inachtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht worden de kosten van de onderhavige procedure gesteld op € 9,60, bestaande uit de (geschatte) reiskosten per openbaar vervoer 2e klasse van eiseres om de zitting van 17 juli 2006 bij te wonen. Van overige voor vergoeding in aanmerking komende kosten is niet gebleken. 6. Beslissing De rechtbank: - verklaart het beroep gegrond; - vernietigt de uitspraak op bezwaar; - stelt de teruggaaf vast op € 7.845 - veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser ten bedrage van € 9,60, en wijst de Staat der Nederlanden (Ministerie van Financiën) aan dit bedrag aan eiser te voldoen; - gelast dat de Staat der Nederlanden (Ministerie van Financiën) het door eiser betaalde griffierecht van € 37 vergoedt. Deze uitspraak is gedaan op 22 augustus 2006 en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr. A.J. Roke, in tegenwoordigheid van mr. L.H.W. Verdegaal, griffier. Afschrift verzonden aan partijen op: De rechtbank heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de uitspraak in geanonimiseerde vorm. Rechtsmiddel Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum: - hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam, dan wel - beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag, mits de wederpartij daarmee schriftelijk instemt. N.B. Bij het bestuursorgaan berust de bevoegdheid tot het instellen van beroep in cassatie niet bij de ambtenaar die de procedure voor de rechtbank heeft gevoerd. Bij het instellen van hoger beroep dan wel beroep in cassatie dient het volgende in acht te worden genomen: 1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd; 2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener; b. een dagtekening; c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie is ingesteld; d. de gronden van het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie. Bij het instellen van beroep in cassatie dient daarnaast in acht te worden genomen dat bij het beroepschrift een schriftelijke verklaring van de wederpartij wordt gevoegd, inhoudende dat wordt ingestemd met het instellen van beroep in cassatie tegen de uitspraak van de rechtbank.