Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AY7087

Datum uitspraak2006-08-29
Datum gepubliceerd2006-08-29
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof 's-Hertogenbosch
Zaaknummers20-010318-05
Statusgepubliceerd


Indicatie

art. 197 Sr. Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie: hof heeft verweer dat het openbaar ministerie heeft gehandeld in strijd met de beginselen van een goede procesorde, nu het vervolgen van de verdachte geen redelijk doel dient, verworpen; de strafbaarheid van artikel 197 van het Wetboek van Strafrecht veronderstelt dat het een vreemdeling mogelijk is geweest Nederland te verlaten; verdachte is zonder papieren naar Nederland gekomen en heeft derhalve aan zichzelf te wijten dat hij in de huidige toestand is geraakt; niet aannemelijk geworden dat de verdachte al het mogelijke heeft gedaan wat van hem redelijkerwijs verwacht kan worden om Nederland te verlaten; niet gebleken dat de verdachte zelf enige poging heeft ondernomen om aan de vereiste papieren te komen, waarna de overheid tot uitzetting over kon gaan; verdachte heeft er voorts voor gekozen geen contact op te nemen met zijn familie, waarmee hij het vaststellen van zijn identiteit door de (Algerijnse) autoriteiten aanzienlijk heeft bemoeilijkt; verder heeft de verdachte verschillende aliassen gebruikt. Gelet op het bovenstaande acht het hof het niet aannemelijk dat de verdachte de vereiste medewerking heeft verleend aan de inspanningen van de overheid om een reisdocument te verkrijgen van de staat waarvan hij stelt de nationaliteit te bezitten. Nu voorts ook niet kan worden gezegd dat de overheid vanaf 17 maart 2005, de datum waarop de verdachte ongewenst is verklaard, tekort schiet in haar inspanningsverplichting - waarbij het hof betrekt dat de primaire verantwoordelijkheid voor het vertrek bij de vreemdeling ligt - om de verdachte op legale wijze buiten de grenzen van Nederland te brengen, heeft het openbaar ministerie naar het oordeel van het hof niet in strijd gehandeld met enig beginsel van goede procesorde.


Uitspraak

Parketnummer: 20-010318-05 Uitspraak : 29 augustus 2006 TEGENSPRAAK Gerechtshof 's-Hertogenbosch meervoudige kamer voor strafzaken Arrest gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Maastricht van 12 juli 2005 in de in eerste aanleg gevoegde strafzaken, parketnummers 03-615122-05 en 03-610268-05, tegen: [verdachte], geboren te [geboorteplaats] op[geboortedatum] 1971, thans uit anderen hoofde verblijvende in PI Tilburg, Vreemd.Koning Willem II te Tilburg. Hoger beroep De verdachte heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld. Omvang van het hoger beroep Het hoger beroep moet, blijkens het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep, worden begrepen als uitdrukkelijk te zijn beperkt tot de veroordeling ter zake van hetgeen aan de verdachte in de zaak met parketnummer 03-615122-05 ten laste is gelegd. Al hetgeen hierna wordt overwogen en beslist heeft uitsluitend betrekking op dat gedeelte van het beroepen vonnis dat aan het oordeel van het hof is onderworpen, met dien verstande dat het gerechtshof hierna tevens voor het overige, door de eerste rechter bewezenverklaarde feit (parketnummer 03-610268-05, waarbij de eerste rechter ook de teruggave van een inbeslaggenomen videoband aan de rechthebbende heeft gelast), gelet op artikel 423, vierde lid, van het Wetboek van Strafvordering, de straf zal bepalen. Onderzoek van de zaak Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg. Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht. De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het gerechtshof de aan de verdachte opgelegde straf terzake van het bewezenverklaarde feit met parketnummer 03-610268-05 zal bepalen op een gevangenisstraf voor de duur van tien dagen en het vonnis van de eerste rechter – voorzover aan het oordeel van het hof onderworpen – zal bevestigen, bij welk vonnis de verdachte terzake van het in de zaak met parketnummer 03-615122-05 en het in de zaak met parketnummer 03-610268-05 ten laste gelegde is veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van drie maanden, met last tot teruggave van een inbeslaggenomen videoband aan de [belanghebbende 1], De [adres] te [woonplaats]. Vonnis waarvan beroep Het hof kan zich op onderdelen niet met het beroepen vonnis - voorzover aan het oordeel van het hof onderworpen - verenigen. Om redenen van efficiëntie zal het hof evenwel het gehele vonnis - voorzover aan het oordeel van het hof onderworpen - vernietigen. Tenlastelegging Het hof neemt hier uit het beroepen vonnis de weergave van de tenlastelegging over, voorzover betrekking hebbende op het thans nog aan de orde zijnde feit met parketnummer 03-615122-05. Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie Van de zijde van de verdachte is ter terechtzitting van 8 februari 2006 het verweer gevoerd dat het openbaar ministerie in zijn strafvervolging niet-ontvankelijk behoort te worden verklaard. De raadsvrouwe heeft daartoe aangevoerd, zakelijk weergegeven, dat het openbaar ministerie heeft gehandeld in strijd met de beginselen van een goede procesorde, nu het vervolgen van de verdachte geen redelijk doel dient. Volgens de raadsvrouwe heeft de verdachte voldoende inspanningen geleverd om Nederland op legale wijze te verlaten. Hij heeft steeds verklaard dat hij uit Algerije afkomstig is en de afgelopen vier jaar heeft hij alleen de naam [naam] gebruikt. De Nederlandse autoriteiten hebben daarentegen onvoldoende inspanningen verricht om de verdachte op legale wijze buiten de grenzen van Nederland te brengen. Het hof overweegt hieromtrent het volgende. De strafbaarheid van artikel 197 van het Wetboek van Strafrecht veronderstelt dat het een vreemdeling mogelijk is geweest Nederland te verlaten. Heeft de vreemdeling zichzelf echter in een situatie gebracht waarin hem deze mogelijkheid ontbreekt, dan kan hem in principe van zijn illegale verblijf een verwijt worden gemaakt. Voor dat verwijt is alleen dan geen plaats meer wanneer de vreemdeling heeft getracht aan de illegale situatie een einde te maken door alle medewerking te verlenen aan de initiatieven van de overheid om hem een reisdocument te verschaffen dat het mogelijk maakt hem te verwijderen en door ook zelf adequate pogingen in het werk te stellen om dit document te verkrijgen van het land waarvan hij zegt de nationaliteit te bezitten. Uit het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep is het volgende gebleken. De verdachte is zonder papieren naar Nederland gekomen en heeft derhalve aan zichzelf te wijten dat hij in de huidige toestand is geraakt. Voorts is naar het oordeel van het hof niet aannemelijk geworden dat de verdachte al het mogelijke heeft gedaan wat van hem redelijkerwijs verwacht kan worden om Nederland te verlaten. Zo is niet gebleken dat de verdachte zelf enige poging heeft ondernomen om aan de vereiste papieren te komen, waarna de overheid tot uitzetting over kon gaan. De verdachte heeft er voorts voor gekozen geen contact op te nemen met zijn familie, waarmee hij het vaststellen van zijn identiteit door de (Algerijnse) autoriteiten aanzienlijk heeft bemoeilijkt. Verder heeft de verdachte verschillende aliassen waaronder [alias] gebruikt. Gelet op het bovenstaande acht het hof het niet aannemelijk dat de verdachte de vereiste medewerking heeft verleend aan de inspanningen van de overheid om een reisdocument te verkrijgen van de staat waarvan hij stelt de nationaliteit te bezitten. Nu voorts ook niet kan worden gezegd dat de overheid vanaf 17 maart 2005, de datum waarop de verdachte ongewenst is verklaard, tekort schiet in haar inspanningsverplichting - waarbij het hof betrekt dat de primaire verantwoordelijkheid voor het vertrek bij de vreemdeling ligt - om de verdachte op legale wijze buiten de grenzen van Nederland te brengen, heeft het openbaar ministerie naar het oordeel van het hof niet in strijd gehandeld met enig beginsel van goede procesorde. Het verweer wordt daarom verworpen. Bewezenverklaring Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat: hij op 10 april 2005 in de gemeente Heerlen als vreemdeling heeft verbleven, terwijl hij wist dat hij op grond van artikel 67 van de Vreemdelingenwet 2000, tot ongewenst vreemdeling was verklaard. Strafbaarheid van het bewezen verklaarde Het bewezen verklaarde is voorzien en strafbaar gesteld bij artikel 197 van het Wetboek van Strafrecht. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het feit wordt gekwalificeerd zoals hierna in de beslissing wordt vermeld. Strafbaarheid van de verdachte Op de gronden aangevoerd ten betoge dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk behoort te worden verklaard in zijn strafvervolging, is ter terechtzitting van 8 februari 2006 namens de verdachte subsidiair gepleit voor ontslag van alle rechtsvervolging. Het hof verwerpt dit verweer op de gronden waarop ook zijn verwerping van het niet-ontvankelijkheidsverweer is gestoeld. Naar die verwerping wordt te dezen verwezen. Er zijn ook overigens geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde. Op te leggen straf of maatregel Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Naar het oordeel van het hof kan ten aanzien van het bewezenverklaarde feit met parketnummer 03-615122-05 niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf welke onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor de hierna te vermelden duur met zich brengt. Daarbij is rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde in de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Het hof zal, gelet op artikel 423, vierde lid, van het Wetboek van Strafvordering, een straf bepalen ten aanzien van het niet aan zijn oordeel onderworpen door de eerste rechter bewezen verklaarde feit met parketnummer 03-610268-05. Toepasselijke wettelijke voorschriften De beslissing is gegrond op de artikelen 63 en 197 van het Wetboek van Strafrecht. BESLISSING Het hof: Vernietigt het vonnis waarvan beroep, voorzover aan het oordeel van het hof onderworpen, en doet in zoverre opnieuw recht. Verklaart, zoals hiervoor overwogen, wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan. Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij. Verklaart dat het bewezen verklaarde oplevert: Als vreemdeling in Nederland verblijven, terwijl hij weet dat hij op grond van een wettelijk voorschrift tot ongewenst vreemdeling is verklaard. Verklaart de verdachte deswege strafbaar. Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 10 (tien) weken. Bepaalt de aan de veroordeelde opgelegde hoofdstraf voor het niet aan het oordeel van het hof onderworpen bewezen verklaarde en gekwalificeerde feit, bij inleidende dagvaarding onder parketnummer 03-610268-05 op een gevangenisstraf voor de tijd van 2 (twee) weken. Aldus gewezen door mr. H. Harmsen, voorzitter, mr. A. de Lange en mr. E.S.G.N.A.I. van de Griend, in tegenwoordigheid van mr. A.T.W. Looijmans, griffier, en op 29 augustus 2006 ter openbare terechtzitting uitgesproken.