Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AY6956

Datum uitspraak2006-08-24
Datum gepubliceerd2006-08-25
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureRaadkamer
Instantie naamRechtbank Haarlem
Zaaknummers000054-04
Statusgepubliceerd


Indicatie

Verzoekschrift ex art. 89 Sv (schadevergoeding na voorlopige hechtenis) nadat verzoekster is vrijgesproken van invoer van cocaïne, zie LJN: AR 3487.


Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM SECTOR STRAFRECHT ENKELVOUDIGE RAADKAMER Registratienummer: 06/293 Parketnummer: 15/000054-04 Uitspraakdatum: 24 augustus 2006 BESCHIKKING (art. 89 Sv.) 1. Ontstaan en loop van de procedure Op 20 maart 2006 is ter griffie van de rechtbank Haarlem, ingekomen een door mr. J.I.M.G. Jahae, advocaat, ingediend verzoekschrift, gedateerd 17 maart 2006, van [verzoekster], verzoekster, geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats], wonende te [woonplaats], domicilie kiezende te [domicilie], ten kantore van mr. Jahae, voornoemd. Het verzoekschrift strekt tot toekenning van een vergoeding ten laste van de Staat ten bedrage van € 71.680,52, terzake de (im)materiële schade die verzoekster stelt te hebben geleden ten gevolge van ten onrechte ondergane verzekering en voorlopige hechtenis wegens verdenking van overtreding van artikel 2 van de Opiumwet. Het bedrag is als volgt tot stand gekomen: a. € 285,00, zijnde een schadevergoeding voor drie dagen die verzoekster krachtens inverzekeringstelling op het politiebureau heeft moeten doorbrengen; b. € 1.610,00, zijnde een schadevergoeding voor 23 dagen die verzoekster in voorlopige hechtenis in de Penitentiaire Inrichting in Breda heeft moeten doorbrengen; c. € 110,56, zijnde alle kosten die verzoekster tijdens haar detentie heeft gemaakt aan telefoonkosten, winkelkosten en de huur van een televisie; d. € 5.940,00 (bij pleitnota d.d. 13 juli 2006 verhoogd van € 3.740,00 naar € 5.940,00), zijnde dit de kosten die verzoekster heeft moeten maken gedurende de periode dat zij door de rechtbank Haarlem in vrijheid is gesteld (van 4 februari tot 25 februari 2004) en de kosten gedurende de periode dat de voorlopige hechtenis van verzoekster was geschorst en zij, op grond van de voor haar geldende schorsingsvoorwaarden, Nederland niet mocht verlaten tot haar vertrek naar Mexico (van 25 februari 2004 tot en met 29 maart 2004). Uitgegaan dient te worden, volgens verzoekster, van een dagvergoeding van € 110,00 voor 54 dagen (noodgedwongen) verblijf in Nederland. In de dagvergoeding zijn inbegrepen de kosten van vervoer, ziektenkostenverzekering, eten, lichamelijke verzorging, kleding en leesvoer; e. € 4.787,00, zijnde de kosten in Mexico gemaakt door de echtgenoot van verzoekster en haar zoontje wegens het gedwongen verblijf van verzoekster in Nederland van 17 februari 2004 tot en met 29 maart 2004. Deze kosten betreffen de aanschaf van nieuwe kleding, het regelen van een oppas voor het zoontje van verzoekster in Mexico, het aanschaffen van een telefoon, telefoonkaarten, een webcam en het volgen van therapie voor zowel verzoekster als haar zoontje naar aanleiding van de traumatiserende gebeurtenissen verband houdende met de detentie en de strafzaak van verzoekster; f. € 7.600,00, zijnde de gederfde inkomsten ten gevolge van de strafzaak; g. € 807,96, zijnde de kosten van een vliegticket terug naar haar woonplaats in Mexico na het opheffen van de schorsingsvoorwaarden (Amsterdam - Mexico Stad en Mexico Stad - Oaxaca); h. € 50.000,00, zijnde de immateriële schadevergoeding. Bij pleitnota d.d. 13 juli 2006, ten tijde van de behandeling van dit verzoekschrift, heeft verzoekster deze schadevergoeding verhoogd van € 10.000,00 naar € 50.000,00; i. € 540,00, zijnde de kosten van de indiening van dit verzoekschrift (indien behandeling ter terechtzitting noodzakelijk is). Op 13 juli 2006 is het verzoekschrift in het openbaar in raadkamer behandeld. Verzoekster en haar advocaat mr. Jahae, zijn beiden in raadkamer verschenen. Tevens was aanwezig de officier van justitie mr. Van Zwieten. 2. Bevoegdheid Krachtens vonnis van de rechtbank Haarlem d.d. 7 oktober 2004 is verzoekster vrijgesproken van het haar ten laste gelegde feit. Tegen voornoemd vonnis heeft de officier van justitie op 12 oktober 2004 hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof te Amsterdam. Behoudens de behandeling bij het Gerechtshof te Amsterdam van een op artikel 36 van het Wetboek van Strafvordering gebaseerd verzoek van verzoekster heeft geen inhoudelijke behandeling van de zaak bij het Gerechtshof plaatsgevonden. Op 20 december 2005 is het ingestelde hoger beroep ingetrokken. Onder deze omstandigheden dient de rechtbank Haarlem beschouwd te worden als de rechtbank waarvoor de zaak inhoudelijk het laatst werd vervolgd en behandeld. De rechtbank Haarlem is dan ook de bevoegde rechter om het onderhavige verzoek te behandelen. 3. Het standpunt van de officier van justitie ten aanzien van verzoeksters vorderingen onder a. tot en met i. Het verzoek voor wat betreft de schade als gevolg van de ondergane detentie dient, mede gelet op artikel 27 lid 2 van het Wetboek van Strafrecht waarin staat dat de dag van ontslag uit voorlopige hechtenis niet wordt meegerekend, te worden toegewezen tot een bedrag ad € 1.825,00 (ad a. en b.). De kosten, die verzoekster tijdens haar detentie heeft gemaakt ad € 110,56, zijn inbegrepen in de standaard dagvergoeding en komen derhalve niet voor vergoeding in aanmerking (ad c.). Het verzoek een dagvergoeding toe te wijzen voor de dagen die verzoekster tijdens haar schorsing uit de voorlopige hechtenis noodgedwongen in Nederland moest verblijven, kan deels worden toegewezen. In beginsel dient te worden uitgegaan van de standaard dagvergoeding die bij ten onrechte ondergane detentie wordt vergoed. Echter, omdat een vrijheidsbeperkende schorsingsvoorwaarde minder belastend is dan het ondergaan van detentie, dient die standaard dagvergoeding te worden gematigd. Het is niet billijk, gelet op de feiten en omstandigheden van de strafzaak, gelet op het normale leefpatroon van verzoekster en gelet op naar wat naar algemene ervaringsregels redelijke kosten van levensonderhoud zijn, dat de dagvergoeding hoger zou zijn dan de vergoeding die wordt aangehouden voor dagen dat sprake is van onterecht ondergane detentie. Een dagvergoeding ad € 45,00 inclusief de immateriële schade die zou kunnen zijn ontstaan door het verplichte verblijf in Nederland, is in dit geval billijk. In totaal komt dat neer op een bedrag, groot € 1.575,00 voor de 34 dagen dat verzoekster verplicht in Nederland heeft verbleven (ad d.). Voorts heeft verzoekster als onderdeel van de door haar bepaalde dagvergoeding ad € 110,00 tevens de kosten van haar vliegticket ad € 807,96 gevorderd. Deze vordering wordt door verzoekster in haar verzoekschrift nogmaals als zelfstandige post en derhalve dubbel opgevoerd. Artikel 89 van het Wetboek van Strafvordering ziet slechts op vergoeding van schade die degene die gedetineerd heeft gezeten heeft geleden, en niet op de schade die anderen in de directe omgeving van die persoon hebben geleden, op grond waarvan de door de echtgenoot en het zoontje van verzoekster gemaakte kosten in Mexico buiten het bereik van voornoemd artikel dienen te blijven. Deze zogenoemde afgeleide schade komt, bij gebrek aan voldoende causaal verband met de ondergane detentie en het verplichte verblijf in Nederland van verzoekster, niet voor vergoeding in aanmerking (ad e.). Nu slechts onvertaalde stukken zijn overgelegd met betrekking tot het aantonen van gederfde inkomsten van verzoekster in Mexico, en de Spaanse taal geen erkende procestaal is, is verzoekster in het aantonen van het causale verband tussen de gederfde inkomsten en de detentie niet geslaagd, op grond waarvan ook deze vordering niet voor vergoeding in aanmerking komt (ad f.). De vordering ad € 807,96, zijnde de kosten van een vliegticket terug naar haar woonplaats in Mexico na het opheffen van de schorsingsvoorwaarden, dient voor de helft toegewezen te worden, nu verzoekster een retourticket heeft gekocht in plaats van een enkele reis (ad g.). In de standaard dagvergoeding voor iedere dag dat verzoekster (achteraf ten onrechte) in detentie heeft doorgebracht en in de dagvergoeding voor haar verplichte verblijf in Nederland, is reeds rekening gehouden met de eventuele immateriële schade die verzoekster heeft geleden. Om van die standaardtarieven af te wijken, moet sprake zijn van bijzondere feiten en omstandigheden. Slechts de omstandigheid dat verzoekster heeft geleden onder het feit dat zij haar zoontje gedurende haar verblijf in Nederland niet heeft kunnen zien, geeft aanleiding om in aanvulling op de standaardvergoeding een bedrag ad € 2.000,00 aan immateriële schadevergoeding toe te kennen (ad h.). Het gevorderde bedrag ad € 540,00, zijnde het standaardtarief voor het opstellen, indienen en behandelen van het onderhavige verzoekschrift, dient te worden afgewezen nu deze vordering op voet van artikel 591a van het Wetboek van Strafvordering ingediend dient te worden (ad i.). Gelet op al het voorgaande is het openbaar ministerie van oordeel dat in totaal een bedrag, groot € 5.803,98, voor toewijzing vatbaar is. Het meer of anders verzochte behoort te worden afgewezen. 4. Beoordeling De strafzaak tegen verzoekster is geëindigd op 20 december 2005 door de op dat moment onherroepelijk geworden vrijspraak, uitgesproken door de rechtbank Haarlem op 7 oktober 2004. Het verzoekschrift is mitsdien tijdig ingediend. Verzoekster is op 10 januari 2004 in verzekering gesteld terzake van verdenking van overtreding van artikel 2 van de Opiumwet en is in de loop van 4 februari 2004 krachtens een beschikking van deze rechtbank in vrijheid gesteld, zodat sprake is geweest van een vrijheidsbeneming van 26 dagen. Op de voet van het bepaalde in artikel 89 en 90 van het Wetboek van Strafvordering kan verzoekster - nu de strafzaak is geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel - aanspraak maken op vergoeding van de door haar wegens ten onrechte ondergane vrijheidsbeneming geleden schade, zo daartoe, alle omstandigheden in aanmerking genomen, gronden van billijkheid aanwezig zijn. De rechtbank acht in dit geval, alle omstandigheden in aanmerking genomen, gronden van billijkheid aanwezig voor toekenning van een deel van de gevorderde bedragen wegens schade door verzoekster geleden tengevolge van de ondergane inverzekeringstelling en voorlopige hechtenis. De rechtbank overweegt daartoe als volgt. Ad. a. en b. Toewijzing van de bedragen € 285,00 en € 1.610,00, zijnde deze bedragen de schadevergoeding voor de dagen die verzoekster ten onrechte in verzekering (3) en in voorlopige hechtenis (23) heeft moeten doorbrengen. Anders dan de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat artikel 27 lid 2 van het Wetboek van Strafrecht in de procedure ex artikel 89 van het Wetboek van Strafvordering niet van toepassing is. Voor alle ten onrechte in detentie doorgebrachte dagen dient een vergoeding te volgen. Ad. c. De kosten die verzoekster tijdens haar detentie heeft gemaakt zijn inbegrepen in de standaard dagvergoeding, en komen derhalve niet voor vergoeding in aanmerking, tenzij er sprake is van bijzondere omstandigheden, waarvan niet is gebleken. Ad. d. De rechtbank is van oordeel dat verzoekster een schadevergoeding toekomt voor de periode gedurende welke haar voorlopige hechtenis is geschorst en verzoekster op grond van de door het Gerechtshof Amsterdam gestelde vrijheidsbeperkende voorwaarden in Nederland moest blijven, terwijl zij (en haar gezin) in Mexico woonachtig zijn. Zowel de advocaat van verzoekster als de officier van justitie is van mening dat bij de beoordeling van deze schadepost uitgegaan dient te worden van een vaste dagvergoeding. De officier van justitie acht een dagvergoeding van € 45,00 billijk, verzoekster vordert een dagvergoeding van € 110,00. De rechtbank neemt bij de beoordeling welke dagvergoeding redelijk is tot uitgangspunt dat deze dagvergoeding lager moet zijn dan de gebruikelijke dagvergoeding die een verdachte krijgt bij ten onrechte ondergane detentie. Mede gelet op hetgeen de advocaat van verzoekster en de officier van justitie terzake hiervan naar voren hebben gebracht, acht de rechtbank een dagvergoeding van € 65,00 billijk. Dit betreft echter alleen voor de 34 dagen die verzoekster noodgedwongen tijdens haar schorsing in Nederland moest verblijven. De dagen van 4 februari 2004 tot 25 februari 2004 komen niet voor vergoeding in aanmerking, nu verzoekster gedurende deze tijd op vrije voeten was en niet verplicht was in Nederland te (ver)blijven. Ad. e. Op grond van artikel 89 lid 1 van het Wetboek van Strafvordering "kan de rechter, op verzoek van de gewezen verdachte, hem een vergoeding toekennen voor de schade welke hij tengevolge van ondergane verzekering of voorlopige hechtenis heeft geleden". Kosten gemaakt door anderen dan verzoekster, als gewezen verdachte, kunnen derhalve niet op grond van artikel 89 Sv. worden gevorderd en komen niet voor vergoeding in aanmerking. Ad. f. Vergoeding van gederfde inkomsten vallen in beginsel onder het bereik van artikel 89 Sv, mits verzoekster aantoont in de periode van detentie inkomsten te zijn misgelopen. Ter ondersteuning van haar vordering op dit punt heeft verzoekster onvertaalde Spaanse stukken ingediend. Nu de gederfde inkomsten van verzoekster niet anders dan door Spaanstalige stukken zijn onderbouwd, heeft de rechtbank niet kunnen vaststellen dat er sprake is van gederfde inkomsten en zo ja, tot welke hoogte. Het verzoek zal derhalve om die reden afgewezen worden. Ad. g. De rechtbank acht gronden van billijkheid aanwezig voor vergoeding van de kosten van het vliegticket van verzoekster naar Mexico op 29 maart 2004. Uit het dossier blijkt dat het hiertoe gebruikte vliegticket een retourticket betreft en niet een enkele reis naar Mexico, reden waarom de officier van justitie de helft van het vliegticket voor vergoeding in aanmerking wil laten komen. Verzoekster heeft naar voren gebracht dat een retourticket in dit geval goedkoper was dan een enkele reis naar Mexico. De rechtbank acht dit aannemelijk en zal derhalve terzake hiervan het verzoek toewijzen tot een bedrag van € 807,96. Ad. h. De rechtbank neemt tot uitgangspunt dat de aan verzoekster toe te wijzen standaard dagvergoeding zowel een materiële als een immateriële component bevat. In bijzondere omstandigheden kan een hogere immateriële schadevergoeding toegekend worden. Gelet op de feiten en omstandigheden die door de advocaat van verzoekster in dit verband uitvoerig naar voren zijn gebracht en gelet op hetgeen de officier van justitie hierover heeft gesteld, acht de rechtbank het toekennen van een aanvullende immateriële schadevergoeding van € 2.000,00 op zijn plaats. Ad. i. Het verzoekschrift strekt tot toekenning aan verzoekster van een vergoeding ten laste van de Staat, wegens de vergoeding van de kosten met betrekking tot de indiening van het onderhavige verzoekschrift. De rechtbank acht in dit geval, alle omstandigheden in aanmerking genomen, gronden van billijkheid aanwezig om - de gebruikelijk op te leggen forfaitaire vergoeding voor de indiening en de behandeling van verzoekschriften te verdubbelen en zal derhalve terzake hiervan een bedrag ad € 1.080,00 toewijzen. Het verzoekschrift zal dan ook worden ingewilligd op de wijze als hierna is weergegeven. 5. Beslissing De rechtbank: * kent aan verzoekster een vergoeding ten laste van de Staat toe van € 7.992,96, (zegge: zevenduizend negenhonderdtweeënnegentig euro en zesennegentig eurocent ), welk bedrag als volgt is samengesteld: - € 285,00, als schadevergoeding voor de 3 dagen die verzoekster in verzekering heeft doorgebracht; - € 1.610,00, als schadevergoeding voor de 23 dagen die verzoekster in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht; - € 2.210,00, als dagvergoeding voor de 34 dagen die verzoekster noodgedwongen tijdens haar schorsing in Nederland moest verblijven ad € 65,00 per dag; - € 807,96, als vergoeding van de kosten van het vliegticket van verzoekster naar Mexico op 29 maart 2004; - € 2.000,00, als immateriële schadevergoeding; - € 1.080,00, als vergoeding voor de indiening van onderhavig verzoekschrift; * wijst af het meer of anders verzochte; * beveelt de uitbetaling door de griffier van deze rechtbank van de bij deze beschikking aan verzoekster toegekende vergoeding. 4. Samenstelling raadkamer en uitspraakdatum Deze beschikking is gegeven door mr. Van Andel, rechter, in tegenwoordigheid van mr. Brok, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 24 augustus 2006.