Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AY6163

Datum uitspraak2006-04-28
Datum gepubliceerd2006-08-11
RechtsgebiedBouwen
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Middelburg
Zaaknummers05/606
Statusgepubliceerd


Indicatie

Artikel 46 Woningwet. Bouwvergunning van rechtswege. Strijd met bouwverordening noch aanhoudingsplicht o.g.v. artikel 54 Woningwet i.v.m monumentenvergunning staan in de weg aan verlening bouwvergunning van rechtswege.


Uitspraak

RECHTBANK MIDDELBURG sector bestuursrecht enkelvoudige kamer ____________________________________________________ UITSPRAAK ____________________________________________________ Reg.nr.: Awb 05/606 Inzake: [eiser], wonende te [woonplaats], eiser, gemachtigde: W. Vos, tegen: het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Goes, verweerder. I. Procesverloop Eiser heeft beroep ingesteld tegen een op bezwaar genomen besluit van 21 juni 2005 van verweerder (het bestreden besluit). Het beroep is op 23 maart 2006 behandeld ter zitting. Eiser is daar in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde G.J. Goemaat. Als derde-belanghebbende zijn verschenen [belanghebbende I] en [belanghebbende II], bijgestaan door hun gemachtigde mr. B.A. Schutz, advocaat te Goes, en [belanghebbende III] en echtgenote. II. Overwegingen 1. De woning van eiser is gelegen aan de [adres en kadastrale gegevens] en is aangewezen als beschermd monument en opgenomen in het register, zoals bedoeld in artikel 6 van de Monumentenwet 1988. Eiser heeft op het perceel behorende bij deze woning achter de achtergevelrooilijn een duivenhok gerealiseerd met een hoogte van 3.40 meter. 2. Bij besluit van 18 februari 2005 heeft verweerder met toepassing van artikel 44 van de Woningwet (Ww) afwijzend beslist op eisers aanvraag om een bouwvergunning voor deze reeds gerealiseerde hobbyruimte (duivenhok) in zijn achtertuin, omdat het bouwen niet voldoet aan de Bouwverordening en eiser niet beschikt over een vergunning ingevolge de Monumentenwet. 3. Het bezwaar van eiser tegen dit besluit van is met het bestreden besluit ongegrond verklaard. 4. Eiser kan zich hiermee niet verenigen en heeft onder meer aangevoerd dat de vergunning op grond van artikel 46, vierde lid, van de Ww op 16 januari 2005 van rechtswege is verleend. 5. Verweerder heeft hieromtrent ter zitting desgevraagd verklaard dat hij ervan uit ging dat de aanhoudingsplicht van artikel 54 van de Ww gold en dat hij, net als bij artikel 19 van de Wet op de ruimtelijke ordening (WRO), niet aan een fatale termijn gebonden was. 6. De rechtbank overweegt als volgt. 7. Ingevolge artikel 46, eerste lid, van de Ww beslist verweerder omtrent een aanvraag om bouwvergunning binnen 12 weken na ontvangst van de aanvraag. Blijkens het tweede lid kan verweerder zijn beslissing eenmaal met ten hoogste zes weken verdagen. Het derde lid van artikel 46 bepaalt dat het eerste lid niet van toepassing is, indien de aanvraag betrekking heeft op een bouwwerk, voor het bouwen waarvan slechts bouwvergunning kan worden verleend, nadat vrijstelling van het bestemmingsplan is verleend als bedoeld in de artikelen 15, 17, 18 of 19 van de WRO. Een dergelijke aanvraag wordt aangemerkt mede een verzoek om zodanige vrijstelling in te houden. Blijkens het vierde lid is de bouwvergunning van rechtswege verleend, indien verweerder niet voldoet aan het eerste lid van dit artikel. 8. Blijkens het dossier heeft verweerder de aanvraag om bouwvergunning op 25 oktober 2004 ontvangen. Door vervolgens eerst op 18 februari 2005 op deze aanvraag te beslissen, heeft verweerder de in artikel 46, eerste lid, van de Ww voorgeschreven termijn niet in acht genomen. Een besluit tot verdaging van de beslissing is, zoals door verweerder ter zitting is bevestigd, door hem niet genomen. Gezien deze gang van zaken dient allereerst de vraag te worden beantwoord, of in verband met het bepaalde in artikel 46, vierde lid, van de Ww de gevraagde bouwvergunning van rechtswege is verleend en wel op 17 januari 2005. Voor het antwoord op deze vraag is, gelet op het bepaalde in artikel 46, derde lid, van de Ww beslissend, of het bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft, in overeenstemming is met het ter plaatse geldende bestemmingsplan, in welk geval de in het eerste lid genoemde termijn onverkort gold. 9. Dat het bouwwerk mogelijkerwijs in strijd is met bepalingen van de Bouwverordening staat - gelet op de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van 22 januari 1996 (LJN: AP8560) - niet in de weg aan zodanige vergunningverlening. Artikel 46 kent immers geen bepaling van zodanige strekking. Hetzelfde heeft naar het oordeel van de rechtbank te gelden ten aanzien van de in artikel 54 van de Ww geregelde aanhouding van de beslissing omtrent een bouwaanvraag in de gevallen waarin tevens een vergunning op grond van de Monumentenwet is vereist. Weliswaar is de aanhouding van artikel 54 van de Ww genoemd als een verplichting doch dit neemt niet weg dat de situatie van aanhouding niet rechtstreeks uit de wet doch uitsluitend als gevolg van een daartoe strekkend besluit van verweerder ontstaat. Blijkens het dossier heeft verweerder een zodanig besluit niet genomen. Verweerder heeft aangegeven dat voor het onderhavige perceel ten tijde van het inkomen van de aanvraag geen bestemmingsplan van kracht was. 10. Uit het vorenstaande volgt dat, nu de bouwvergunning op 17 januari 2005 van rechtswege is verleend, verweerder ten tijde van het nemen van het besluit in primo, te weten 18 februari 2005, niet meer bevoegd was te beslissen op de aanvraag om bouwvergunning. Hieruit volgt dat het besluit van verweerder voor zover dit strekt tot handhaving van het besluit van 18 februari 2005 dient te worden vernietigd. Het beroep is mitsdien gegrond en het bestreden besluit moet worden vernietigd. 11. In het voorgaande ziet de rechtbank tevens aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) het besluit van 18 februari 2005 op de voet van artikel 7:11, tweede lid, van de Awb te herroepen. III. Uitspraak De Rechtbank Middelburg verklaart het beroep gegrond; vernietigt het bestreden besluit; bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit; herroept het besluit van 18 februari 2005; bepaalt dat de gemeente Goes aan eiser het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 138 (honderdachtendertig euro) vergoedt. Aldus gedaan en in het openbaar uitgesproken op 28 april 2006 door mr. G.H. Nomes, in tegenwoordigheid van mr. H.D. Sebel, griffier. Tegen deze uitspraak kan een belanghebbende hoger beroep instellen. Het instellen van het hoger beroep geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA 's-Gravenhage, binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak. Nota bene: In deze uitspraak is het beroep (deels) gegrond verklaard en is het bestreden besluit vernietigd. Als de rechtbank daarbij gronden van uw beroep uitdrukkelijk heeft verworpen en u wilt daarin niet berusten, moet daartegen binnen bovengenoemde termijn hoger beroep worden ingesteld. Afschrift verzonden op: