Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AY5891

Datum uitspraak2006-08-09
Datum gepubliceerd2006-08-09
RechtsgebiedBouwen
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200509650/1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 11 mei 2004 heeft het college van burgemeester en wethouders van Franekeradeel (hierna: het college) aan [vergunninghouder] een bouwvergunning verleend voor het veranderen/vergroten van een woning op het perceel [locatie] te [plaats], gemeente Franekeradeel.


Uitspraak

200509650/1. Datum uitspraak: 9 augustus 2006 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak op het hoger beroep van: [appellant], wonend te Franeker, gemeente Franekeradeel, tegen de uitspraak in zaak no. 04/1508 van de rechtbank Leeuwarden van 11 oktober 2005 in het geding tussen: appellant en het college van burgemeester en wethouders van Franekeradeel. 1.    Procesverloop Bij besluit van 11 mei 2004 heeft het college van burgemeester en wethouders van Franekeradeel (hierna: het college) aan [vergunninghouder] een bouwvergunning verleend voor het veranderen/vergroten van een woning op het perceel [locatie] te [plaats], gemeente Franekeradeel. Bij besluit van 25 november 2004 heeft het college het daartegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Bij mondelinge uitspraak van 11 oktober 2005, waarvan het proces-verbaal is verzonden op 21 oktober 2005, heeft de rechtbank Leeuwarden (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 22 november 2005, bij de Raad van State ingekomen op 23 november 2005, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 6 december 2005. Deze brieven zijn aangehecht. Bij brief van 15 februari 2006 heeft het college van antwoord gediend. [vergunninghouder] is in de gelegenheid gesteld een reactie in te dienen. Daarvan heeft hij geen gebruik gemaakt. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 12 juni 2006, waar appellant in persoon en het college, vertegenwoordigd door M.A. Swart, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen. 2.    Overwegingen 2.1.    Appellant betoogt dat de rechtbank niet kan worden aangemerkt als een onafhankelijk en onpartijdig gerecht als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden. 2.1.1.    Het enkele feit dat de burgemeester van Franekeradeel als rechter-plaatsvervanger is aangesteld bij de rechtbank levert geen feit of omstandigheid op die een vrees voor partijdigheid rechtvaardigt van de rechtbank of van de rechter die de aangevallen uitspraak heeft gedaan. Van een gerechtvaardigde vrees voor partijdigheid van die rechter was derhalve geen sprake. Het betoog van appellant faalt. 2.2.    Voor zover appellant betoogt dat de rechtbank ten onrechte voorbij is gegaan aan zijn verzoek om wraking van 10 oktober 2005, behoeft dat betoog geen bespreking. Anders dan appellant achteraf stelt, heeft dat verzoek geen betrekking op de rechter die de aangevallen uitspraak heeft gedaan. De rechter die bij dat verzoek is gewraakt, heeft daarin berust. 2.3.    De grond dat het bouwplan in strijd is met de bouwverordening van de gemeente Franekeradeel en het bestemmingsplan "Buitengebied 2001", brengt appellant voor het eerst in hoger beroep naar voren. Aangezien het hoger beroep is gericht tegen de aangevallen uitspraak, er geen reden is waarom deze grond niet reeds bij de rechtbank had kunnen worden aangevoerd en appellant dit uit een oogpunt van een zorgvuldig en doelmatig gebruik van rechtsmiddelen en omwille van de rechtszekerheid van de andere partijen omtrent hetgeen in geschil is, had behoren te doen, dient deze grond buiten beschouwing te blijven. 2.4.    Appellant betoogt voorts tevergeefs dat de rechtbank, door te oordelen dat hij door gebreken in de bekendmaking van het besluit van 11 mei 2004 niet in zijn belangen is geschaad, ten onrechte voorbij is gegaan aan de belangen van eventuele andere belanghebbenden. Nu appellant tijdig bezwaar heeft gemaakt tegen het besluit van 11 mei 2004, is hij niet in zijn belangen geschaad door de omstandigheid dat het college van de bouwaanvraag en bouwvergunning geen kennis heeft gegeven in een van gemeentewege uitgegeven blad of een dag-, nieuws- of huis-aan-huisblad. De rechtbank heeft in de schending van artikel 41 van de Woningwet dan ook terecht geen grond gevonden voor vernietiging van dat besluit. De omstandigheid dat, naar appellant stelt, andere belanghebbenden daardoor geen bezwaar hebben kunnen maken tegen dat besluit, leidt niet tot een ander oordeel, aangezien dat de belangen van appellant niet raakt. 2.5.    Appellant betoogt terecht dat de rechtbank niet is ingegaan op zijn betoog dat de bouwaanvraag niet voldoet aan het Besluit indieningsvereisten aanvraag bouwvergunning (hierna: het Besluit). Het betoog leidt evenwel niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak. Ter zitting heeft appellant aangevoerd dat de welstandscommissie geen goed beeld heeft gehad van de situatie ter plaatse, nu niet is voldaan aan de voorschriften van het Besluit. Gelet op het advies van de welstandscommissie, de stukken van het dossier, het verhandelde ter zitting en de omstandigheid dat al eerder bouwaanvragen zijn ingediend en procedures zijn gevoerd betreffende de percelen [locaties], moet er echter van worden uitgegaan dat de welstandscommissie een juist en volledig beeld had van de situatie ter plaatse. Er bestaat dan ook geen grond voor het oordeel dat het college de verlening van de bouwvergunning niet op het welstandsadvies heeft mogen baseren. 2.6.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient, zij het met verbetering van de gronden waarop zij rust, te worden bevestigd. 2.7.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3.    Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: bevestigt de aangevallen uitspraak. Aldus vastgesteld door mr. J.A.M. van Angeren, Voorzitter, en mr. P.J.J. van Buuren en mr. W.D.M. van Diepenbeek, Leden, in tegenwoordigheid van mr. J.A.W. Huijben, ambtenaar van Staat. w.g. Van Angeren    w.g. Huijben Voorzitter    ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 9 augustus 2006 313-457.