Jurisprudentie
AY5401
Datum uitspraak2006-07-31
Datum gepubliceerd2006-08-01
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Amsterdam
Zaaknummers13/437013-06 en 13/037596-04(TUL
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2006-08-01
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Amsterdam
Zaaknummers13/437013-06 en 13/037596-04(TUL
Statusgepubliceerd
Indicatie
Verdachte heeft deel uitgemaakt van een criminele organisatie en in dat verband een aantal autokraken en een bedrijfsinbraak gepleegd, goederen geheeld en getracht de politie te beletten een medeverdachte aan te houden. De organisatie was hoofdzakelijk uit op geldelijk gewin door middel van het stelen en helen van waardevolle goederen zoals computerapparatuur en navigatiesystemen. Verdachte heeft een actieve rol gehad in de organisatie en maakte deel uit van de kern.
Uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM
Parketnummers: 13/437013-06 en 13/037596-04(TUL)
Datum uitspraak: 31 juli 2006
op tegenspraak
VERKORT VONNIS
van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1988, ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens op het [adres] gedetineerd in het Jongeren Opvangcentrum te Amsterdam.
De rechtbank heeft beraadslaagd naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van
3 juli 2006 en 17 juli 2006.
1. Telastelegging
Aan verdachte is telastegelegd hetgeen staat omschreven in de dagvaarding, waarvan een kopie als bijlage aan dit vonnis is gehecht. De in die dagvaarding vermelde telastelegging geldt als hier ingevoegd.
2. Voorvragen
…
3. Waardering van het bewijs
3.1. De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen onder feit 7 is telastegelegd, zodat verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken.
3.2 Criminele organisatie (feit 1)
Voor het bestaan van een criminele organisatie in de zin van artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht is vereist dat er sprake is van een gestructureerd en duurzaam samenwerkingsverband van twee of meer personen, dat tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven. Volgens de rechtbank is aan voornoemd vereiste voldaan.
Alleen al op grond van de aanzienlijke hoeveelheid en de frequentie van de tapgesprekken die zijn gevoerd tussen de verdachten in het onderzoek en die bijna zonder uitzondering betrekking hebben op het plegen van (auto)inbraken en het (ver)kopen van gestolen goederen, kan worden vastgesteld dat er gedurende enige tijd – in de periode van 1 december 2005 tot en met 10 januari 2006 – een intensieve samenwerking bestond gericht op het plegen van misdrijven. Ook uit de verklaringen van de verdachten en de getuigen [getuige1] en [getuige2] blijkt van een dergelijke samenwerking. Het merendeel van de verdachten is bewijsbaar betrokken bij het daadwerkelijk plegen van diefstallen en /of helen van goederen gedurende voornoemde periode. In de organisatie was een zekere structuur zichtbaar. De verdachte [medeverdachte1] vervulde een leidende rol in het geheel; zo gaf hij onder meer opdracht tot diefstallen en inbraken en fungeerde hij vaak als afnemer van de gestolen goederen. De overige verdachten waren derhalve de uitvoerders, pleegden de delicten vaak samen in wisselende samenstelling, hielden elkaar op de hoogte van te plegen of gepleegde delicten en kwamen op afgesproken, min of meer vaste, plaatsen samen, waren elkaar behulpzaam en deelden inbrekerswerktuigen.
Van deelname aan een organisatie als bedoeld in artikel 140 in de zin van die bepaling is slechts dan sprake, indien de betrokkene behoort tot het samenwerkingsverband en een aandeel heeft in, dan wel ondersteunt, gedragingen die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het in dat artikel bedoelde oogmerk. Deelneming aan de misdrijven waarop het oogmerk van de organisatie is verricht is niet nodig. Voor deelneming in de zin van voormeld artikel is voldoende dat betrokkene in zijn algemeenheid weet (in de zin van onvoorwaardelijk opzet) dat de organisatie tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven en hij dit oogmerk op enigerlei wijze ondersteunt. Nu ten aanzien van verdachte, zoals hierna onder 3.3 vermeld, een aantal diefstallen (met braak) en een heling bewezen kunnen worden verklaard die hij heeft gepleegd ten behoeve van de organisatie, is daarmee reeds zijn deelname aan de organisatie aangetoond. Daarnaast is uit de taps onder meer af te leiden dat verdachte veelvuldige telefonische contacten met medeverdachten had over te plegen dan wel gepleegde diefstallen en de buit daarvan, dat hij opdrachten aannam van [medeverdachte1], dat hij als tussenpersoon fungeerde en dat hij rond die diefstallen ontmoetingen had met (enkele van) de medeverdachten.
Overigens overweegt de rechtbank dat ten aanzien van de in de telastelegging genoemde medeverdachten [medeverdachte2] en [medeverdachte3] geen bewezenverklaring kan worden uitgesproken, nu hun zaken nog bij de rechtbank aanhangig zijn.
3.2. De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
ten aanzien van feit 1:
in de periode van 01 december 2005 tot en met 21 december 2005 te Amsterdam heeft deelgenomen aan een organisatie, bestaande uit - naast verdachte - [medeverdachte4], [medeverdachte5], [medeverdachte6], [medeverdachte7] en [medeverdachte1], welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, namelijk (gekwalificeerde) diefstallen en schuld- en/of opzetheling, waarbij de deelneming van verdachte onder meer bestond uit het plegen van (gekwalificeerde) diefstallen en het voorhanden hebben van gestolen goederen en aanbieden van gestolen goederen aan andere leden van de organisatie, het onderhouden van telefonische en persoonlijke contacten met andere leden van de organisatie en het voldoen aan opdrachten en verzoeken van andere leden van de organisatie;
ten aanzien van feit 2
op 04 december 2005 te Amsterdam met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een auto (merk Volvo met kenteken [nummer]) heeft weggenomen een navigatiesysteem, toebehorende aan [slachtoffer1];
ten aanzien van feit 3 primair:
op 09 december 2005 te Amsterdam met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een auto (merk Volkswagen met kenteken [nummer]) heeft weggenomen 2 mobiele telefoons (merk Nokia) en een schoudertas (met inhoud), toebehorende aan [slachtoffer2], waarbij verdachte de weg te nemen goederen onder zijn bereik heeft gebracht door een ruit van voornoemde auto in te slaan;
ten aanzien van feit 4:
op 10 december 2005 te Amsterdam tezamen en in vereniging met anderen met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in een makelaarskantoor (gelegen aan perceel [adres]) heeft weggenomen 4 computerschermen (merk Acer), toebehorende aan makelaarsgroep Ameo, waarbij verdachte en zijn mededaders zich de toegang tot de plaats des misdrijfs hebben verschaft door met een steen een raam van de voordeur van voornoemd makelaarskantoor in te slaan;
ten aanzien van feit 5:
op 13 december 2005 te Amsterdam, een mobiele telefoon (merk Nokia, type 6310) voorhanden heeft gehad, terwijl hij ten tijde van het voorhanden krijgen redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het een door misdrijf verkregen goed betrof;
ten aanzien van feit 6:
op tijdstippen in de periode van 05 januari 2006 tot en met 06 januari 2006 te Beverwijk tezamen en in vereniging met anderen met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit drie auto's (een Kia met kenteken [nummer] en een Renault met kenteken [nummer] en een Opel Astra met kenteken [nummer]) heeft weggenomen drie invalidenparkeerkaarten (op naam van [slachtoffer3] en [slachtoffer4] en [slachtoffer5]), toebehorende aan [slachtoffer3] en [slachtoffer4] en [slachtoffer5], waarbij verdachte en zijn mededaders de weg te nemen goederen onder hun bereik hebben gebracht door een raam van voornoemde auto's in te slaan;
ten aanzien van feit 11:
op 21 september 2005 te Amsterdam toen de aldaar dienstdoende [opsporingsambtenaar1] en [opsporingsambtenaar2] en [opsporingsambtenaar3] [medeverdachte8] – buiten heterdaad - op grond van artikel 84 van het Wetboek van Strafvordering hadden aangehouden en vastgegrepen, althans vast hadden teneinde die [medeverdachte8] onverwijld voor te geleiden voor een hulpofficier van justitie en verdachte daartoe over te brengen naar een plaats van verhoor, te weten politiebureau Rivierenbuurt, zich tezamen met een ander met verenigde krachten met geweld heeft verzet tegen bovengenoemde opsporingsambtenaren, werkzaam in de rechtmatige uitoefening hunner bediening, door opzettelijk gewelddadig aan de armen van bovengenoemde opsporingsambtenaren te trekken en door tegen bovengenoemde opsporingsambtenaren te duwen en door aan het koppel van die [opsporingsambtenaar1] te trekken, in de onmiddellijke nabijheid van het dienstwapen en de door de dienst verstrekte pepperspray, welke aan dit koppel waren bevestigd;
Voorzover in de telastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in zijn verdediging geschaad.
4. Het bewijs
De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
5. De strafbaarheid van de feiten
De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.
6. De strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.
7. Motivering van de maatregelen
De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd
- dat verdachte ter zake van de door haar bewezengeachte feiten 1, 2, 3 primair, 4, 5, 6 en 11 zal worden veroordeeld tot de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen (PIJ-maatregel);
- dat na te noemen vordering tenuitvoerlegging wordt afgewezen;
- dat de in beslag genomen slotentrekker wordt ontrokken aan het verkeer;
- dat de vorderingen van de benadeelde partijen [slachtoffer2], [slachtoffer3] en [slachtoffer1] (hoofdelijk) worden toegewezen en dat tevens de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f Wetboek van Strafrecht wordt opgelegd.
Maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen (PIJ-maatregel)
De hierna te noemen op te leggen maatregel is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van de maatregel in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft deel uitgemaakt van een criminele organisatie en in dat verband een aantal autokraken en een bedrijfsinbraak gepleegd, goederen geheeld en getracht de politie te beletten een medeverdachte aan te houden. De organisatie was hoofdzakelijk uit op geldelijk gewin door middel van het stelen en helen van waardevolle goederen zoals computerapparatuur en navigatiesystemen. Verdachte heeft een actieve rol gehad in de organisatie en maakte deel uit van de kern. De vele slachtoffers zijn mede door toedoen van verdachte gedupeerd: zij hebben hiervan overlast ondervonden en financiële schade geleden. Onder de slachtoffers en de overige bewoners in de buurt heeft veel onrust geheerst door de aanwezigheid en activiteiten van deze criminele “bende”. Bovendien houdt verdachte, door te opereren in het wereldje van dieven en helers, de handel van illegale goederen en de daarmee gepaard gaande criminaliteit in gang. Het gaat om ernstige feiten die gevoelens van onveiligheid in de samenleving veroorzaken.
De klinisch & forensisch psycholoog prof. dr. J.J. Baneke en de kinder- en jeugdpsychiater drs. A.A.M. Smits hebben respectievelijk op 17 juni 2006 en 21 juni 2006 over verdachte gerapporteerd. De deskundigen komen onder meer tot de volgende conclusies.
Verdachte is niet lijdende aan een ziekelijke stoornis. Wel is sprake van een ernstige gedragsstoornis, beginnend in de kinderleeftijd, en een ontwikkeling in de richting van een antisociale persoonlijkheidsstoornis met achterdochtige, narcistische en psychopathische trekken. Tevens is er sprake van cannabismisbruik. Verdachte laat zich in zijn handelen hoofdzakelijk leiden door persoonlijk gewin, door eigen belang en wordt hierbij niet gehinderd door wroeging en berouw noch door sociale normen en wetten. Verdachte is volledig toerekeningsvatbaar. Zowel de persoonlijkheidsfactoren als de sociale en situationele factoren zijn zeer negatief en indicatief voor recidiverisico. Op risicotaxatie-instrumenten als de SAVRY en de PCL-R scoort verdachte relatief hoog, terwijl er weinig of geen beschermende factoren zijn. De kans op escalaties en ernstiger delicten moet reëel geacht worden.
Geadviseerd wordt plaatsing in de Glen Mills School in het kader van een PIJ-maatregel. Verdachte heeft een sterk structurerende en gedragsgerichte omgeving nodig om nog enigszins bijgestuurd te kunnen worden in zijn gedrag en mogelijk ook in zijn persoonlijkheidsontwikkeling. Het ouderlijk en overige leefmilieu is voor verdachte zeer ongunstig geweest. ambulante begeleiding en hulpverlening hebben tot op heden geen noemenswaardige resultaten laten zien. Er zijn op diverse gebieden behoorlijke risico’s en te weinig beschermende factoren. Mogelijk kan binnen de PIJ-maatregel ook nog enige scholing worden gerealiseerd. Een verplicht kader is een conditio sine qua non, daar verdachte op dit moment geen intrinsieke motivatie tot verandering heeft en onvoldoende discipline heeft om een opleiding van enige duur te voltooien. Een pedagogische aanpak zoals die binnen de meeste justitiële jeugdinrichtingen zal verdachte niet meer ten goede komen. Slechts
de Glen Mills School is passend bij de persoonlijkheid en problematiek van verdachte.
Mevr. E. Nicolay, jeugdreclasseerder van Bureau Jeugdzorg Agglomeratie Amsterdam, heeft zich ter terechtzitting aangesloten bij het advies van de deskundigen.
De rechtbank is van oordeel dat bovenomschreven advies van de deskundigen dient te worden gevolgd. De rechtbank is van oordeel dat verdachte eigenlijk in aanmerking komt voor een gedragsbeïnvloedende maatregel. Echter, nu het opleggen van deze maatregel nog niet mogelijk is, is de rechtbank van oordeel dat de PIJ-maatregel de meest aangewezen weg is om
het gedrag en de verdere ontwikkeling van verdachte ten goede te doen keren, te meer nu verdachte niet eerder in een residentiële inrichting heeft verbleven en ambulante hulpverlening onvoldoende resultaat heeft gehad. De maatregel dient conform het advies ten uitvoer te worden gelegd in de Glen Mills School. De maatregel kan worden opgelegd, nu verdachte misdrijven heeft gepleegd waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten en de veiligheid van anderen het opleggen van de maatregel eist en de maatregel in het belang is van een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling van verdachte.
De rechtbank heeft rekening gehouden met het feit dat verdachte eerder ter zake van vermogensdelicten is veroordeeld.
Onttrekking aan het verkeer
Het inbeslaggenomen en niet teruggegeven voorwerp, te weten: de slotentrekker, dat aan verdachte toebehoort, dient onttrokken te worden aan het verkeer en is daarvoor vatbaar, aangezien dit voorwerp is aangetroffen bij gelegenheid van het onderzoek naar de door verdachte begane misdrijven, terwijl dit voorwerp kan dienen tot het begaan van soortgelijke misdrijven en het van zodanige aard is, dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet.
Ten aanzien van de benadeelde partijen en de schadevergoedingsmaatregel
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer4] van zo eenvoudige aard is dat zij zich leent voor de behandeling in dit strafgeding. Tevens is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor bewezengeachte feit 6 rechtstreeks schade heeft geleden. De rechtbank waardeert deze op een bedrag van € 58,- (achtenvijftig euro). De vordering kan dan ook tot dat bedrag worden toegewezen. Voorts dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
In het belang van [slachtoffer4] voornoemd wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer5] van zo eenvoudige aard is dat zij zich leent voor de behandeling in dit strafgeding. Tevens is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor bewezengeachte feit 6 rechtstreeks schade heeft geleden. De rechtbank waardeert deze op een bedrag van € 68,- (achtenzestig euro). De vordering kan dan ook tot dat bedrag worden toegewezen. Voorts dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
In het belang van [slachtoffer5] voornoemd wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer3] van zo eenvoudige aard is dat zij zich leent voor de behandeling in dit strafgeding. Tevens is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor bewezengeachte feit 6 rechtstreeks schade heeft geleden. De rechtbank waardeert deze op een bedrag van € 151,- (honderd éénenvijftig euro). De vordering kan dan ook tot dat bedrag worden toegewezen. Voorts dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
In het belang van [slachtoffer3] voornoemd wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.
Tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordeling
Bij de stukken bevindt zich de op 13 oktober 2005 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam in de zaak met parketnummer 13/037596-04, betreffende het onherroepelijk geworden vonnis d.d. 9 mei 2005 van de meervoudige strafkamer, waarbij verdachte is veroordeeld tot een jeugddetentie voor de duur van 14 weken, met bevel dat van deze straf een gedeelte, groot 7 weken niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op 2 jaren bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Tevens bevindt zich bij de stukken een akte waaruit blijkt dat de kennisgeving, bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering, op 16 juni 2005 aan verdachte is toegezonden.
Gebleken is dat verdachte zich voor het einde van voornoemde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, zoals naar voren komt uit de verdere inhoud van dit vonnis.
De rechtbank is echter van oordeel dat de vordering tot tenuitvoerlegging van voornoemde voorwaardelijke straf dient te worden afgewezen, nu tenuitvoerlegging in het licht van de aan verdachte op te leggen PIJ-maatregel niet opportuun is.
8. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 36b, 36c, 36d, 36f, 77a, 77g, 77s, 77gg, 140, 182, 310, 311, 417bis van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
9. Beslissing
Verklaart het onder feit 7 telastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het telastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 3 is aangegeven.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is telastegelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op:
ten aanzien van feit 1:
Het deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven;
ten aanzien van feit 2:
Diefstal;
ten aanzien van feit 3 primair:
Diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak;
ten aanzien van feit 4:
Diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak;
ten aanzien van feit 5:
Schuldheling;
ten aanzien van feit 6:
Diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak, meermalen gepleegd;
ten aanzien van feit 11:
Wederspannigheid, door twee of meer personen met verenigde krachten gepleegd.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart [verdachte], daarvoor strafbaar.
Legt op aan verdachte de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen voor de duur van twee jaar.
Adviseert de maatregel ten uitvoer te leggen in de Glen Mills School.
Verklaart onttrokken aan het verkeer: 1.00 STK Slotentrekker, acces 2558 (2726775)
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer4], wonende op het [adres] toe tot een bedrag van € 58,- (achtenvijftig euro).
Veroordeelt verdachte aan [slachtoffer4] voornoemd, het toegewezen bedrag te betalen, behoudens voorzover deze vordering reeds door of namens anderen is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op, aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer4], te betalen de som van € 58,- (achtenvijftig euro), behoudens voorzover deze vordering reeds door of namens anderen is betaald, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door jeugddetentie voor de duur van 1 dag, met dien verstande dat de toepassing van die jeugddetentie de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Bepaalt dat, indien en voorzover verdachte heeft voldaan aan een van voornoemde betalingsverplichtingen, daarmee de andere is vervallen.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer5], wonende op het [adres], toe tot een bedrag van € 68,- (achtenzestig euro).
Veroordeelt verdachte aan [slachtoffer5] voornoemd, het toegewezen bedrag te betalen, behoudens voorzover deze vordering reeds door of namens anderen is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op, aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer5], te betalen de som van € 68,- (achtenzestig euro), behoudens voorzover deze vordering reeds door of namens anderen is betaald, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door jeugddetentie voor de duur van 1 dag, met dien verstande dat de toepassing van die jeugddetentie de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Bepaalt dat, indien en voorzover verdachte heeft voldaan aan een van voornoemde betalingsverplichtingen, daarmee de andere is vervallen.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer3], wonende op het [adres], toe tot een bedrag van € 151,- (honderd éénenvijftig euro).
Veroordeelt verdachte aan [slachtoffer3] voornoemd, het toegewezen bedrag te betalen, behoudens voorzover deze vordering reeds door of namens anderen is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op, aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer3], te betalen de som van € 151,- (honderd éénenvijftig euro), behoudens voorzover deze vordering reeds door of namens anderen is betaald, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door jeugddetentie voor de duur van 2 dagen, met dien verstande dat de toepassing van die jeugddetentie de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Bepaalt dat, indien en voorzover verdachte heeft voldaan aan een van voornoemde betalingsverplichtingen, daarmee de andere is vervallen.
Wijst af de vordering tot tenuitvoerlegging van de straf, voorzover deze voorwaardelijk is opgelegd bij voornoemd vonnis d.d. 9 mei 2005.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.J.C. van Kamp, voorzitter,
mrs. A.M.I. van der Does en A.P. van der Linden, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. C. Bernsen, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 31 juli 2006.
De jongste rechter is buiten staat te tekenen.