Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AY5105

Datum uitspraak2006-06-20
Datum gepubliceerd2006-07-26
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Zwolle
Zaaknummers07.400056-06
Statusgepubliceerd


Indicatie

geen voorwaardelijk opzet op dood/zwaar letsel na inrijden op stadswachten


Uitspraak

RECHTBANK ZWOLLE-LELYSTAD Meervoudige strafkamer Parketnummer: 07.400056-06 Uitspraak: 20 juni 2006 S T R A F V O N N I S in de zaak van het openbaar ministerie tegen: [verdachte] Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 6 juni 2006. De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. Wolting, advocaat te Zwolle. De officier van justitie, mr. Stempher, heeft ter terechtzitting gevorderd de veroordeling van verdachte terzake het subsidiair ten laste gelegde tot een gevangenisstraf van 15 maanden (met aftrek) waarvan 5 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. TENLASTELEGGING De verdachte is ten laste gelegd dat: (volgt tenlastelegging) BEWIJS De verdachte dient van het primair en subsidiair ten laste gelegde te worden vrijgesproken, omdat de rechtbank dit niet wettig en overtuigend bewezen acht. De rechtbank leidt uit de stukken en het verhandelde ter zitting af dat verdachte twee keer zijn auto in de richting van de stadswachten heeft gestuurd en vlak langs die stadswachten is gereden. Daarbij is van belang dat de stadswachten aan de zijkant van de weg liepen, verdachte niet frontaal op ze is ingereden en hij beide keren zijn auto weer richting midden van de weg heeft gestuurd. Uit een en ander kan de rechtbank niet afleiden dat bij verdachte sprake is geweest van totale onverschilligheid ten aanzien van het eventueel raken van de stadswachten, waardoor niet kan worden gezegd dat verdachte de wel degelijk aanwezige aanmerkelijke kans op zwaar letsel dan wel de dood heeft aanvaard. De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte meer subsidiair ten laste is gelegd, met dien verstande dat: hij op 22 februari 2006 in de gemeente Zwolle [slachtoffers], beiden werkzaam als stadswacht, heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers is verdachte opzettelijk driegend als bestuurder van een personenauto, met die personenauto eenmaal met aanzienlijke snelheid in de richting van [slachtoffer] gereden en tweemaal met aanzienlijke snelheid in de richting van [slachtoffer] gereden STRAFBAARHEID Het bewezene levert op: Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, strafbaar gesteld bij artikel 285 van het Wetboek van Strafrecht, ten aanzien van [slachtoffer] meermalen gepleegd. De verdachte is deswege strafbaar, nu geen feiten of omstandigheden gebleken zijn die die strafbaarheid zouden opheffen of uitsluiten. OPLEGGING VAN STRAF OF MAATREGEL Gelet op de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, op de omstandigheden waaronder verdachte zich daaraan heeft schuldig gemaakt en op de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, acht de rechtbank de na te noemen beslissing passend. Daarbij overweegt de rechtbank nog het volgende: Door tot tweemaal toe met aanzienlijke snelheid langs stadswachten te rijden heeft verdachte die personen grote angst aangejaagd. Daarbij rekent de rechtbank het verdachte met name zwaar aan dat hij kort na de eerste bedreiging wederom dreigend langs de stadswachten is gereden. De rechtbank acht een (deels) onvoorwaardelijke gevangenisstraf en als bijkomende straf een ontzegging van de rijbevoegdheid dan ook passend. Bij haar beslissing heeft de rechtbank rekening gehouden met een de verdachte betreffend uittreksel uit het algemeen documentatieregister van de justitiële documentatiedienst. De oplegging van straf of maatregel is, behalve op het reeds aangehaalde wettelijke voorschrift, gegrond op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 27, 57, en 91 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 179 en 179a van de Wegenverkeerswet 1994. BESLISSING Het primair en subsidiair ten laste gelegde is niet bewezen en de verdachte wordt daarvan vrijgesproken. Het meer subsidiair ten laste gelegde is bewezen zoals hiervoor aangegeven en levert het strafbare feit op, zoals hiervoor vermeld. De verdachte is deswege strafbaar. Het meer subsidiair meer of anders ten laste gelegde is niet bewezen en de verdachte wordt daarvan vrijgesproken. De rechtbank veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 240 dagen waarvan. De tijd, door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, zal bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering worden gebracht. Van de gevangenisstraf zal een gedeelte, groot 120 dagen, niet worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond van het feit dat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 2 jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. De rechtbank ontzegt verdachte de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen voor de tijd van 6 maanden. Het bevel tot voorlopige hechtenis wordt opgeheven met ingang van het tijdstip waarop de duur van deze hechtenis gelijk wordt aan die van de opgelegde gevangenisstraf. De rechtbank wijst – gelet op het voorgaande – het verzoek tot onmiddellijke invrijheidstelling af. Aldus gewezen door mr. Van der Maden , voorzitter, mrs. Wemes en Neppelenbroek rechters, in tegenwoordigheid van mr. Ter Haar als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 20 juni 2006. Mr. Neppelenbroek is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.