Jurisprudentie
AY4559
Datum uitspraak2006-07-20
Datum gepubliceerd2006-07-20
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Haarlem
Zaaknummerszaak/rolnr.: 305303 / CV EXPL 06-1755
Statusgepubliceerd
SectorSector kanton
Datum gepubliceerd2006-07-20
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Haarlem
Zaaknummerszaak/rolnr.: 305303 / CV EXPL 06-1755
Statusgepubliceerd
SectorSector kanton
Indicatie
X trapt tegen de voordeur van Y en wordt strafrechtelijk veroordeeld wegens zaaksbeschadiging. Bij de burgerlijke rechter tot (aanvullende) schadevergoeding aangesproken betwist hij schade te hebben veroorzaakt. Dat verweer stuit af op het bewijsvermoeden van artikel 161 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. De strafrechter heeft immers vastgesteld dat wel degelijk schade is veroorzaakt en daaraan is de burgerlijke rechter, behoudens tegenbewijs, gebonden.
Uitspraak
RECHTBANK HAARLEM
Sector kanton
Locatie [woonplaats]
zaak/rolnr.: 305303 / CV EXPL 06-1755
datum uitspraak: 20 juli 2006
VONNIS VAN DE KANTONRECHTER
inzake
[eiser]
te [woonplaats]
eisende partij
hierna te noemen [eiser]
gemachtigde mr. C. Hofmans
tegen
[gedaagde]
te [adres]
gedaagde partij
hierna te noemen [gedaagde]
gemachtigde mr. M.J. Bouwman
De procedure
[eiser] heeft op gronden zoals in de dagvaarding vermeld een vordering ingesteld tegen [gedaagde] (vordering in conventie).
Hierop heeft [gedaagde] geantwoord. Daarbij is een tegenvordering ingesteld (vordering in reconventie).
Vervolgens zijn partijen ter terechtzitting verschenen voor het geven van inlichtingen en het beproeven van een schikking. [eiser] heeft zijn vordering toen verminderd voor wat betreft de buitengerechtelijke kosten. Daarvan zijn door de griffier aantekeningen gemaakt die op verzoek in de vorm van een proces-verbaal worden uitgewerkt. Voorafgaande daaraan is [eiser] nog in de gelegenheid gesteld te antwoorden op de tegenvordering.
Tenslotte is de uitspraak op vandaag bepaald.
De inhoud van alle processtukken, waaronder begrepen de mogelijk door partijen overgelegde producties, wordt als hier overgenomen beschouwd.
De vorderingen
[eiser] vordert dat de kantonrechter, bij vonnis uitvoer-baar bij voorraad, [gedaagde] zal veroordelen aan [eiser] te betalen de somma van € 2.325,59 in hoofdsom vermeerderd met € 357,-- wegens buitengerechtelijke kosten alsmede met rente en kosten.
[gedaagde] vordert dat de kantonrechter, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, [eiser] zal veroordelen aan [gedaagde] te betalen de somma van € 500,-- met rente en kosten.
De verweren
De verweren strekken tot gehele of gedeeltelijke afwijzing van de respectieve vorderingen.
De feiten
In deze procedure zijn de volgende feiten voldoende komen vast te staan omdat deze niet, dan wel onvoldoende gemotiveerd betwist zijn gebleven.
1. Op 21 januari 2002 heeft [eiser] tegen een aan [gedaagde] in eigendom toebehorende (voor)deur getrapt.
2. Kozaan, een bedrijf in kozijnen en glas, heeft op 31 januari 2002 na onderzoek van de voordeur laten weten dat herstel daarvan € 2.825,59 zou kosten. Het betreft een pro forma nota. Tot op heden is de schade niet hersteld.
3. Bij arrest van 15 september 2004 is [gedaagde] terzake van het hiervoor bedoelde feit strafrechtelijk veroordeeld door het Gerechtshof te Amsterdam met als kwalificatie opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort beschadigen.
4. Naast een geldboete is [gedaagde] toen veroordeeld om aan [eiser] als beledigde partij te betalen de somma van
€ 500,-- plus kosten, waarbij [eiser] voor het resterende deel van zijn vordering niet ontvankelijk werd verklaard en naar de burgerlijke rechter werd verwezen.
5. [gedaagde] heeft de aan [eiser] toegewezen € 500,-- inmiddels, via het CJIB, aan [eiser] voldaan.
6. Op 29 maart 2006 heeft Kozaan de reparatie van de deur opnieuw begroot, thans op € 3.157,73. Een ander bedrijf, Knipping, heeft op 3 april 2006 een prijs van € 3.368,-- geoffreerd.
De beoordeling van het geschil
[eiser] stelt dat de door [gedaagde] aan de deur toegebrachte schade op (minimaal) € 2.825,59 valt te begroten. Na betaling van de reeds door het gerechtshof toegewezen € 500,-- resteert in hoofdsom dus nog € 2.325,59. Daarnaast maakt [eiser] nog aanspraak op rente en buitengerechtelijke kosten.
[gedaagde] stelt zich primair op het standpunt dat hij geen schade heeft veroorzaakt. Weliswaar heeft hij tegen de deur aangetrapt, maar daardoor is deze niet beschadigd. Blijkens de verklaring van de zoon van [eiser], [getuige] [eiser], zou de deur na het voorval nog helemaal in orde zijn geweest en is deze pas later, door [eiser] zelf beschadigd. Dat betekent dat [gedaagde] in het geheel geen schade hoefde noch hoeft te vergoeden. De inmiddels betaalde € 500,-- worden daarom als onverschuldigd teruggevorderd.
Subsidiair betwist [gedaagde] de hoogte van de door [eiser] opgegeven schade. Deze schade wordt door [gedaagde] sterk in twijfel getrokken. Volgens hem probeert [eiser] er een slaatje uit te slaan.
Daarover wordt als volgt geoordeeld.
Ingevolge het bepaalde in artikel 161 van het Wetboek van burgerlijke rechtsvordering levert het arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 15 september 2004 behoudens tegenbewijs dwingend bewijs op van het daarbij bewezen verklaarde feit, te weten dat [gedaagde] opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort (waarmee uiteraard de deur van [eiser] wordt bedoeld) heeft beschadigd.
De overgelegde verklaring van de zoon van [eiser], die onbetwist in onmin leeft met zijn vader, overtuigt onvoldoende om dit bewijsvermoeden te ontkrachten. In deze procedure moet er daarom van worden uitgegaan dat [gedaagde] de deur van [eiser] wel degelijk heeft beschadigd. Gesteld noch gebleken is dat de deur daarvóór reeds was beschadigd.
Blijkens de overgelegde foto’s en de niet weersproken toelichting daarop is sprake van een kunststof deurconstructie in een kunststof kozijn. Naar mijn oordeel heeft [eiser] voldoende aannemelijk gemaakt dat reparatie van de duidelijk zichtbare schade daaraan (minimaal) op € 2.825,59 valt te begroten. Ik heb geen gegronde reden om te twijfelen aan de juistheid van de offerte van Kozaan dienaangaande van 31 januari 2002. Deze de offerte wordt ondersteund door de offerte van 3 april 2006 van Knipping. Het in 2002 begrote bedrag komt mij ook overigens niet exorbitant voor. Het was in elk geval aan [gedaagde] om zijn betwisting daarvan behoorlijk te onderbouwen, bijvoorbeeld door overlegging van een brief van een deskundige. Dat heeft hij nagelaten. Het blijft bij een niet of nauwelijks gemotiveerde betwisting.
Dat betekent dat [gedaagde] inderdaad nog het verschil tussen € 2.825,59 en de reeds betaalde € 500,-- moet betalen, plus de rente daarover. Van terugbetaling van de reeds betaalde € 500,-- kan gelet op het voorgaande natuurlijk geen sprake zijn.
De gevorderde buitengerechtelijke kosten zal ik echter afwijzen, nu slechts sprake is geweest van één enkele sommatiebrief en overigens niet is gebleken van werkzaamheden anders dan ter normale instructie van de onderhavige zaak.
Afwikkelingskosten zijn voorshands nog niet aan de orde.
Omtrent de proceskosten moet worden beslist zoals hierna bepaald.
Beslissing
In conventie:
[gedaagde] wordt veroordeeld om aan [eiser] te betalen de somma van € 2.325,59 met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 1 maart 2006 tot de dag dat alles betaald is.
[gedaagde] wordt veroordeeld in de kosten van deze procedure, deze voor zover gerezen aan de zijde van [eiser] tot op heden begroot op € 567,32 waarvan € 300,--wegens salaris van de gemachtigde.
Dit vonnis wordt uitvoerbaar verklaard bij voorraad.
Het meer of anders gevorderde wordt afgewezen.
In reconventie:
De vordering wordt afgewezen.
[gedaagde] wordt veroordeeld in de kosten van deze procedure, deze voor zover gerezen aan de zijde van [eiser] tot op heden begroot op € 60,--wegens salaris van de gemachtigde.
In conventie en in reconventie:
De explootkosten ad € 71,32, alsmede € 147,-- aan vastrecht en het totaal aan salaris gemachtigde ad € 360,-- moeten aan de griffier van de rechtbank Haarlem worden betaald door storting op rekeningnummer 19.23.25.833 t.n.v. Arrondissement 540 Haarlem onder vermelding van het zaaknummer. Het restant ad € 49,-- aan vastrecht moet rechtstreeks worden betaald aan de gemachtigde van [eiser].
Dit vonnis is gewezen door mr. F.M.Visser, kantonrechter, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 20 juli 2006, in tegenwoordigheid van de griffier.