Jurisprudentie
AY2632
Datum uitspraak2006-07-07
Datum gepubliceerd2006-07-07
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Amsterdam
Zaaknummers13.497.283.2006 rk.nr. 06/1939
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2006-07-07
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Amsterdam
Zaaknummers13.497.283.2006 rk.nr. 06/1939
Statusgepubliceerd
Indicatie
De feiten waar de Op van wordt verdacht zijn voldoende specifiek naar tijd, plaats en rol van de OP opgenomen onder e) van het EAB. Geen ruimte voor twijfel over de aard van de verdenking. Geen overtreding 2 OLW derhalve.
De vervolging van de OP heeft enkel betrekking op feiten die zich in Oostenrijk hebben afgespeeld. Artikel 13 OLW is niet aan de orde.
Uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM,
INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER
Parketnummer: 13.497.283.2006
RK nummer: 06/1939
Datum uitspraak: 7 juli 2006
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 15 mei 2006 en strekt onder meer tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB), uitgevaardigd op 19 april 2006 en per fax ontvangen op 12 mei 2006, uitgevaardigd door de Untersuchungsrichterin (onderzoeksrechter) des Landesgericht Innsbruck (Oostenrijk). Dit bevel betreft de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1962,
wonende op het adres [adres],
hierna te noemen de opgeëiste persoon.
1. Procesgang
De vordering is behandeld op de openbare zitting van 23 juni 2006. Daarbij zijn de officier van justitie, de opgeëiste persoon en zijn raadsman, mr. J.J.I. de Jong, advocaat te Amsterdam gehoord.
2. Grondslag en inhoud van het EAB
Aan het EAB ligt een arrestatiebevel (Haftbefehl des Landesgericht Innsbruck) d.d. 18 april 2006 met nummer 33 UR 110/06w, ten grondslag.
Het EAB houdt het verzoek in om overlevering ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende staat ingesteld strafrechtelijk onderzoek. Dit onderzoek betreft het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schul-dig heeft gemaakt aan twee naar het recht van Oostenrijk strafbare feiten.
Deze feiten zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB, waarvan een door de griffier gewaarmerkte fotokopie als bijlage aan deze uitspraak is gehecht.
2.1 De raadsman heeft zich op het volgende standpunt gesteld.
In het EAB wordt onder e) de overlevering verzocht wegens een verdenking van twee strafbare feiten. Uit de omschrijving van die feiten onder e) blijkt echter dat er een verdenking bestaat van het gepleegd hebben van zes strafbare feiten. Het is nu onduidelijk voor welke twee feiten de overlevering wordt verzocht en het EAB voldoet daarmee niet aan de eisen die artikel 2 OLW daaraan stelt.
2.2. De officier van justitie heeft zich op het volgende standpunt gesteld.
De twee feiten die in het EAB genoemd worden, hebben kennelijk betrekking op het aantal kwalificaties, diefstal èn oplichting, dat aan het feitencomplex kan worden toegekend. Het is volstrekt duidelijk waar de opgeëiste persoon van wordt verdacht. Het EAB voldoet aan de eisen die artikel 2 OLW daaraan stelt.
2.3 De rechtbank overweegt als volgt.
Het EAB dient die gegevens te bevatten op basis waarvan het voor de opgeëiste persoon duidelijk is waarvoor zijn overlevering wordt verzocht en het voor de rechtbank duidelijk is of het verzoek voldoet aan de in de OLW geformuleerde vereisten. Artikel 2, tweede lid, van de Overleveringswet, dat zijn oorsprong vindt in artikel 8, eerste lid, van het Kaderbesluit van 13 juni 2002 van de Raad van de Europese Unie, vermeldt de gegevens die een EAB in elk geval dient te bevatten, te weten, onder meer:
- de aard en de wettelijke kwalificatie van het strafbare feit;
- een beschrijving van de omstandigheden waaronder het strafbare feit is gepleegd, met vermelding van onder meer het tijdstip, de plaats en de mate van betrokkenheid van de gezochte persoon bij het strafbare feit;
De Oostenrijkse autoriteit heeft de feiten die onder e) zijn beschreven, gekwalificeerd als - kort gezegd - diefstal en bedrog. Vervolgens heeft de Oostenrijkse autoriteit een beschrijving gegeven van de gepleegde strafbare feiten, die gekwalificeerd kunnen worden als óf diefstal óf bedrog.
De feiten waar de opgeëiste persoon van wordt verdacht zijn voldoende specifiek naar tijd, plaats en rol van de opgeëiste persoon opgenomen onder e) in het EAB. Er is geen ruimte voor twijfel over de aard van de verdenking. Het verweer van de raadsman wordt dan ook verworpen.
3. Identiteit van de opgeëiste persoon
De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Nederlandse nationaliteit heeft.
4. Strafbaarheid
4.1 Feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de strafbare gedragingen die naar hun omschrijving naar Nederlands recht gekwalificeerd kunnen worden als “oplichting” aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van dubbele strafbaarheid niet geldt.
Uitgaande van het recht van de uitvaardigende lidstaat - zoals daarvan blijkt uit de bij het EAB gevoegde wettelijke bepalingen - heeft zij in redelijkheid tot dat oordeel kunnen komen. Deze feiten vallen onder nummer 20 op bijlage 1 bij de OLW, te weten:
oplichting
Op deze feiten is bovendien naar het recht van Oostenrijk een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren gesteld.
4.2 Feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De overige feiten zijn zowel naar het recht van Oostenrijk als naar Nederlands recht strafbaar.
Op deze feiten is in beide staten een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste twaalf maanden gesteld.
De feiten leveren naar Nederlands recht op:
Diefstal waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van valse sleutels en braak, meermalen gepleegd.
5. Onschuldverweer
De opgeëiste persoon heeft verklaard niet schuldig te zijn aan een deel van de feiten. Hij heeft dit echter tijdens het verhoor ter zitting niet kunnen aantonen.
Dat er ten aanzien van de opgeëiste persoon geen sprake kan zijn van een vermoeden van schuld aan deze feiten, is niet gebleken.
6. Terugkeergarantie
De opgeëiste persoon heeft de Nederlandse nationaliteit. Zijn overlevering kan daarom alleen worden toegestaan, indien de uitvaardigende justitiële autoriteit de in artikel 6, eerste lid, van de OLW bedoelde garantie geeft (hierna: dubbele wots-garantie).
De rechter bij de rechtbank te Innsbruck heeft bij brief van 15 mei 2006, de volgende garantie gegeven:
Volgens § 29 lid 3 EU-JZG wordt naar aanleiding van uw schrijven van 12-05-2006 bij deze door de Rechtbank te Innsbruck – in overeenstemming met het Parket te Innsbruck – verzekerd dat [opgeëiste persoon], geboren op [geboortedatum] 1962
1) Onder de voorwaarden van het Verdrag betreffende de overlevering van veroordeelde personen, BGBl. Nr. 612/1986 in de versie BGBl Nr. 612/1986, om een mogelijk op te leggen gevangenisstraf uit te zitten, naar Nederland terug zal worden overgeleverd.
2) Verder wordt verzekerd dat aan de terugoverlevering geen voorwaarden zullen worden gesteld en dat in Nederland de omzettingsprocedure volgens artikel 9 lid 1 b) en artikel 11 van het vermeld Verdrag zal worden toegepast.
De brief d.d. 12 mei 2006 waarnaar wordt verwezen, is een brief van het IRC-Amsterdam-Utrecht waarin de volgende - in deze - van belang zijnde passage voor komt:
Niederländische Staatsangehörige können ausgeliefert werden, aber nur unter die Bedingung dass die Autoritäten die die Auslieferung ersucht haben garantieren dass Entsprechend Art. 5 Abs. 3 des EU-Rahmenbeschlusses über den Europäischen Haftbefehl und die Übergabeverfahren zwischen den Mitgliedstaaten vom 13.06.2002 garandiert wird, dass im Falle einer Verurteilung zu einer zu vollstreckende Freiheitsstrafe, die Strafe auf Antrag in den Niederlanden verbüst werden kann. Des weiteren wird gefragt dass für den Fall der Verurteilung zu einer Freiheitsstrafe, garandiert wird dass das Umwandlungsverfahren im Sinne von Art. 11 des Überreinkommens über die Überstellung verurteilter Personen vom 21.03.1983 zur Anwendung kommen kann. Ich möchte Ihnen bitten mir die gesuchte schriftliche Garantie zu verschaffen.
De brief van het IRC in samenhang met de brief van de rechter van de rechtbank te Innsbruck geeft een voldoende garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van de OLW.
Uit artikel 3, eerste lid, aanhef onder e van het Verdrag inzake de overbrenging van gevonniste personen van 21 maart 1983 (Trb. 1983, 74, hierna VOGP) volgt dat deze garantie alleen kan worden geëffectueerd, indien de feiten ook naar Nederlands recht strafbare feiten opleveren. Aan deze voorwaarde is voldaan. Ook de onder 4.1 bedoelde feiten zijn naar Nederlands recht strafbaar en leveren op:
oplichting, meermalen gepleegd.
Naar het oordeel van de rechtbank is dan ook gewaarborgd dat, zo de opgeëiste persoon ter zake van de feiten waarvoor de overlevering kan worden toegestaan in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf wordt veroordeeld, hij deze straf in Nederland zal mogen ondergaan en dat deze straf met toepassing van artikel 11 van het VOGP zal kunnen worden omgezet.
7. Verweren
7.1 De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat artikel 13 OLW aan de orde is, nu de opgeëiste persoon met een auto met daarin gestolen goederen naar Nederland is gereden en een deel van de strafbare feiten derhalve in Nederland heeft plaatsgevonden.
7.2 De officier van justitie heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de strafbare feiten waar de opgeëiste persoon van wordt verdacht alleen in Oostenrijk hebben plaats gevonden. Subsidiair heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat om redenen van een goede rechtsbedeling dient te worden afgezien van de weigeringsgrond als bedoeld in artikel 13, eerste lid, OLW.
7.3 De rechtbank overweegt als volgt.
Uit het EAB onder e) blijkt dat de Oostenrijkse autoriteit de opgeëiste persoon verdenkt van strafbare feiten die in Oostenrijk zijn gepleegd. De vervolging van de opgeëiste persoon heeft dan ook enkel betrekking op feiten die in Oostenrijk zijn gepleegd. Uit het EAB, noch uit hetgeen de raadsman ter zitting heeft gesteld, blijkt dat de strafbare feiten waar de opgeëiste persoon voor wordt vervolgd en waar zijn overlevering voor wordt verzocht, ook in Nederland zijn gepleegd. Artikel 13 OLW is niet aan de orde. De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman.
8. Slotsom
Nu ten aanzien van de feiten waarvoor de overlevering wordt gevraagd is vastgesteld dat aan alle eisen is voldaan die de OLW daaraan stelt, dient de overlevering te worden toegestaan.
9. Toepasselijke wetsartikelen
artikel 311 van het Wetboek van Strafrecht;
de artikelen 2, 5, 6, 7, 13 van de OLW.
10. Beslissing
STAAT TOE de overlevering van [opeëiste persoon] aan de Untersuchungsrichterin des Landesgericht Innsbruck (Oostenrijk), ten behoeve van het in Oostenrijk tegen hem gerichte strafrechtelijke onderzoek naar de feiten waarvoor zijn overlevering wordt verzocht.
Aldus gedaan door
mr. A.J.R.M. Vermolen, voorzitter,
mrs. B.M. Vroom-Cramer en J.L. Hillenius, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. L.M. Janssens-Kleijn, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 7 juli 2006 .
Ingevolge artikel 29, tweede lid, van de OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.