Jurisprudentie
AX9434
Datum uitspraak2006-06-06
Datum gepubliceerd2006-06-28
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Amsterdam
Zaaknummers31.497.168.2006 RK.nr. 06/966
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2006-06-28
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Amsterdam
Zaaknummers31.497.168.2006 RK.nr. 06/966
Statusgepubliceerd
Indicatie
Overlevingswet, Europees aanhoudingsbevel (EAB) uit Duitsland, art. 2, 5, 6 , 7, 9 en 13 van de OLW. Overlevering geweigerd ivm verjaringstermijn.
Uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM,
INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER
Parketnummer: 13.497.168.2006
RK nummer: 06/966
Datum uitspraak: 6 juni 2006
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 7 maart 2006 en strekt onder meer tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB), uitgevaardigd op 9 juni 2005 door de justitiële autoriteit, de hoofdofficier van justitie te Mönchengladbach (Bondsrepubliek Duitsland). Dit bevel betreft de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1968,
wonende op het adres [adres].
hierna te noemen de opgeëiste persoon.
1. Procesgang
De vordering is behandeld op de openbare zitting van 25 april 2006. Vervolgens heeft de rechtbank de behandeling van de zaak voor bepaalde tijd aangehouden, teneinde de Duitse justitiële autoriteiten een aantal vragen te stellen. Op de zitting van 24 mei 2006 zijn de officier van justitie, de opgeëiste persoon en zijn raadsman, mr. A.C.J. Lina, advocaat te Amsterdam gehoord. De opgeëiste persoon is bijgestaan door een tolk in de Duitse taal.
De rechtbank heeft op die zitting de termijn genoemd in artikel 22, lid 1 Overleveringswet op grond van het bepaalde in artikel 22, lid 4 van de Overleveringswet met onbepaalde tijd verlengd. De reden daarvoor is gelegen in de omstandigheid dat het zittingsrooster van de rechtbank dusdanig vol is dat zij niet binnen de termijn van 90 dagen uitspraak heeft kunnen doen en dat naar aanleiding van de zitting van 25 april 2006 vragen aan de Duitse justitiële autoriteiten zijn gesteld die van belang waren voor een juiste beoordeling van de feiten in de onderhavige zaak.
2. Grondslag en inhoud van het EAB
Aan het EAB ligt een bevel tot voorlopige hechtenis van de arrondissementsrechtbank te Möndchengladbach ten grondslag.
Het EAB houdt het verzoek in om overlevering ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende staat ingesteld strafrechtelijk onderzoek. Dit onderzoek betreft het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan 65 naar het recht van Duitsland strafbare feiten.
Deze feiten zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB, waarvan een door de griffier gewaarmerkte fotokopie als bijlage aan deze uitspraak is gehecht.
3. Identiteit van de opgeëiste persoon
De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Nederlandse nationaliteit heeft.
4. Strafbaarheid
Feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De feiten zijn zowel naar het recht van Duitsland als naar Nederlands recht strafbaar.
Op deze feiten is in beide staten een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste twaalf maanden gesteld.
De feiten leveren naar Nederlands recht op:
Oplichting, meermalen gepleegd.
5. Onschuldverweer
De opgeëiste persoon heeft verklaard niet schuldig te zijn aan de feiten. Hij heeft dit echter tijdens het verhoor ter zitting niet kunnen aantonen.
Dat er ten aanzien van de opgeëiste persoon geen sprake kan zijn van een vermoeden van schuld aan deze feiten, is niet gebleken.
6. Verweren
De raadsman heeft op de zitting van 25 april 2006 aangevoerd dat de feiten zijn verjaard. De verjaringstermijn is zes jaar. De feiten dateren uit 1996 en 1997. De opgeëiste persoon is over de feiten in 1998 gehoord. Dit is het moment waarop de verjaringstermijn is gaan lopen en thans is vervolging niet meer mogelijk.
Op de zitting van 24 mei 2006 heeft de officier van justitie als volgt op dit verweer gereageerd.
Wanneer de opgeëiste persoon in Nederland voor de onderhavige feiten vervolgd zou worden, zou wegens verjaring de vervolging niet meer mogelijk zijn. Immers de strafmaat was tot 1 februari 2006 maximaal 3 jaar. In 1998 is de opgeëiste persoon gehoord over de feiten, dus zouden de feiten in 2004 verjaard zijn. De Nederlandse verjaringstermijn is in casu van belang, nu Nederland rechtsmacht heeft.
Uit een brief afkomstig van de officier van justitie te Mönchengladbach van 18 april 2006 blijkt dat door PSV op instructie van de opgeëiste persoon valse opgaven in de prospectus zijn gedaan. Daarmee geven de Duitse justitiële autoriteiten mijns inziens aan dat er sprake is van valsheid in geschrift. Het is toegestaan de feiten op grond van de feitenomschrijving zelf te kwalificeren. Op valsheid in geschrift staat een verjaringstermijn van 12 jaar, zodat de overlevering voor valsheid in geschrift toelaatbaar moet worden verklaard. De opgeëiste persoon dient dus niet te worden overgeleverd voor oplichting, maar voor valsheid in geschrift.
De Hoge Raad heeft een ruime uitleg gegeven aan het woord geschrift zoals dit in artikel 225 Wetboek van Strafrecht is opgenomen.
De rechtbank overweegt als volgt.
Uit het EAB onder e) blijkt dat de Duitse justitiële autoriteiten de feiten hebben aangeduid als oplichting. Voorts blijkt uit een brief van de officier van justitie te Mönchengladbach van 13 april 2006 dat de opgeëiste persoon geen valsheid in geschrift wordt telastegelegd. Ook uit een brief van de officier van justitie te Mönchengladbach van 18 april 2006 blijkt niet dat er sprake is van vervolging wegens valsheid in geschrift. De rechtbank houdt het er daarom op dat de vervolging in Duitsland is gericht op oplichting. De rechtbank is voorts – anders dan de officier van justitie – van oordeel dat de feiten als omschreven in het EAB, ook bezien in samenhang met vooromschreven brieven, niet kunnen worden gekwalificeerd als valsheid in geschrift als bedoeld in artikel 225 van het Wetboek van Strafrecht. De enkele vaststelling dat er mogelijk onjuiste informatie in de prospectus staat, maakt de prospectus op zich nog niet vals.
Nu de rechtbank er bij haar verdere beoordeling van uitgaat dat vervolging slechts gericht is en kan zijn op oplichting, dient zij te onderzoeken of zich een situatie voordoet als bedoeld in artikel 9 lid 1 onder f van de OLW. De rechtbank stelt vast dat naar Nederlands recht in casu rechtsmacht kon worden uitgeoefend. Ten tijde van het verhoor van de opgeëiste persoon ter zake van de onderhavige feiten op 7 april 1998, was de maximale straf op oplichting 3 jaar. De daarbij behorende verjaringstermijn was 6 jaar. De verjaringstermijn is aangevangen op 7 april 1998. Uit het dossier blijkt niet dat de verjaring daarna is gestuit. Dit betekent dat naar Nederlands recht vervolging wegens verjaring van de feiten niet meer kan plaatsvinden vanaf 7 april 2004.
Op 1 februari 2006 heeft in Nederland een wetswijziging plaatsgevonden die bepaalt dat de maximumstraf voor oplichting 4 jaar gevangenisstraf is en dat de daarbij behorende verjaringstermijn 12 jaar is. De wetswijziging is echter niet relevant voor de onderhavige zaak, omdat deze geldt vanaf 1 februari 2006.
7. Slotsom
Nu ten aanzien van de feiten waarvoor de overlevering wordt gevraagd is vastgesteld dat niet is voldaan aan alle eisen die de OLW daaraan stelt, dient de overlevering te worden geweigerd.
8. Toepasselijke wetsartikelen
Artikelen 57 en 326 van het Wetboek van Strafrecht;
Artikelen 2, 5, 6, 7, 9 en 13 van de OLW.
9. Beslissing
WEIGERT de overlevering van [opgeëiste persoon] aan de hoofdofficier van justitie te Mönchengladbach ten behoeve van het in Duitsland tegen hem gerichte strafrechtelijke onderzoek naar de feiten waarvoor zijn overlevering wordt verzocht.
Aldus gedaan door
mr. A.J.R.M. Vermolen, voorzitter,
mrs. B.M. Vroom-Cramer en E. van Sliedregt, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. W.J.A. van der Velde, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 6 juni 2006.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, van de OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.