Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AX9245

Datum uitspraak2005-11-30
Datum gepubliceerd2006-06-22
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Haarlem
Zaaknummers15/034116-04
Statusgepubliceerd


Indicatie

De officier voert het volgende aan. Bij de verdachten [medeverdachte 1] en [verdachte] is op Schiphol in totaal € 378.000,-- aangetroffen. Zij wilden dit geld naar Colombia vervoeren. Dit aantreffen is de aanleiding geweest van het onderzoek. (...) Op grond van alle bovenstaande leugenachtige en ongeloofwaardige verklaringen van alle verdachten concludeert het openbaar ministerie dat de overeenkomst van geldlening vals is. Het openbaar ministerie stelt dat eerst nadat verdachte en [medeverdachte 1] zijn aangehouden de overeenkomst van geldlening is opgesteld. Achteraf is getracht het voorval te legitimeren. De Hoge Raad heeft in haar uitspraak van 27 september 2005 (Nieuwsbrief 2005, 418) een vergelijkbare casus behandeld. In deze zaak is sprake van nog meer tegenstrijdigheden en is een hard feit dat de datum op de overeenkomst niet klopt. Ik acht het witwassen in de zaak tegen verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] wettig en overtuigend bewezen. Ik acht opzet bewezen. Op het beslag dient een beslissing van de rechtbank te volgen, ook al is door verdachte afstand getekend.


Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM VESTIGING SCHIPHOL SECTOR STRAFRECHT POLITIERECHTER Parketnummer: 15/034116-04 Uitspraakdatum: 30 november 2005 PROCES-VERBAAL TERECHTZITTING Proces-verbaal van het verhandelde op de openbare terechtzitting van 30 november 2005. Aanwezig zijn: mr. Van Dijk politierechter, mr. Van Damme, officier van Justitie, en mr. Leyten, griffier. De politierechter doet de zaak tegen na te noemen verdachte uitroepen. De verdachte, hoewel gedagvaard als te zijn genaamd:[verdachte], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats], wone[GBA-adres 1], is niet verschenen. Als raadsman van verdachte is ter terechtzitting aanwezig mr. E.J.W.F. Deen, advocaat te [woonplaats]. De politierechter deelt mede dat de zaak tegen medeverdachte [[medeverdachte 1] gelijktijdig wordt behandeld. Mr. Deen heeft zich ook in die zaak gesteld als raadsman. De zaken tegen medeverdachten [medeverdachte 2], [medeverdachte 3], [medeverda[medeverdachte 4] en [medeverdachte 5] worden op verzoek van de raadsman mr. Deen, die zich ook in deze zaken als raadsman heeft gesteld, niet gelijktijdig behandeld. De raadsman deelt– zakelijk weergegeven – het volgende mede: Ik ben uitdrukkelijk gevolmachtigd in de zin van artikel 279 van het Wetboek van Strafvordering. Mijn cliënt is op de hoogte van de behandeling van de zaak vandaag ter terechtzitting en weet waarvan zij wordt verdacht, via haar echtgenoot en medeverdachte [medeverdachte 2]. Zij heeft mij gezegd dat ze zelf geen dagvaarding heeft ontvangen. Zij kan vandaag niet aanwezig zijn, nu zij op het punt staat te bevallen en naar het ziekenhuis moet voor onderzoek. Het adres [GBA-adres 1] is in mijn ogen onjuist. Ik heb op 29 november jl. nog navraag gedaan bij Burgerzaken en mij is toen het adres [GBA-adres 2] opgegeven. De politierechter deelt – zakelijk weergegeven - mede: Het GBA-overzicht van de VIP wijst uit dat het adres van verdachte per 11 maart 2004 [GBA-adres 1] is. De officier van justitie draagt de zaak voor. De politierechter deelt mondeling onder meer mede de korte inhoud van de navolgende stukken uit het dossier: 1. Een uittreksel uit het algemeen documentatieregister van de justitiële documentatiedienst betreffende verdachte d.d. 11 november 2005. 2. Een in wettelijke vorm opgemaakt en op 31 oktober 2004 gesloten proces-verbaal, dossiernummer PL278B/04-008683 (dossierpagina 3), van de opsporingsambtenaren T. Blokker, C.W.E. Schwengle, W. Jonker, J.P.D. Barreveld, D. Bosman en C.A.M. Velzeboer, allen werkzaam bij District KMAR Schiphol/Brigade Algemene Politiedienst. Dit proces-verbaal houdt – zakelijk weergegeven – onder meer in: - als relaas van bevindingen en/of verrichtingen van verbalisanten, of één van hen voormeld: Op 13 augustus 2004 bevonden wij ons op de luchthaven Schiphol, gelegen in de gemeente Haarlemmermeer. Wiersma had bij een fouillering, geld aangetroffen bij een passagier [verdachte]. Wij hebben de vrouw, die opgaf te zijn genaamd [verdachte], geboren op [geboortedatum] te Cali aangehouden. [verdachte] liep in de richting van een oudere dame. Wij zagen dat [verdachte] naar de oudere dame toeliep en een handtas uit haar handen pakte. Wij hebben de oudere dame, [[medeverdachte 1], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats], aangehouden. Wij hebben een onderzoek ingesteld naar de onder [medeverdachte 1] inbeslaggenomen tassen. In de tas lagen twee pakketjes geld. Een stapeltje bestond uit: 13 briefjes van 500 euro. 37 briefjes van 500 euro. Wij zagen in een tas een pak maandverband liggen. Na opening zagen we dat de verpakking bestond uit 10 losse verpakkingen. In de losse verpakkingen zaten in totaal 100 biljetten van 500 euro gevouwen. In een toilettas zaten 100 biljetten van 500 euro. In de broekzak van [medeverdachte 1] zaten 20 biljetten van 50 euro. In totaal werd onder verdachte [medeverdachte 1] in beslag genomen een bedrag van 126.000 euro. Wij hebben een onderzoek ingesteld naar de onder [verdachte] inbeslaggenomen tassen. In de portemonnee bevonden zich 20 biljetten van 500 euro. In de agenda bevonden zich 32 biljetten van 500 euro. Wij zagen in de tas een pak maandverband liggen. Na opening zagen we dat de verpakking bestond uit 10 losse verpakkingen. In de losse verpakkingen bevonden zich 100 biljetten van 500 euro. We zagen dat de verpakkingswijze dezelfde was als van de verdachte [medeverdachte 1]. In de toilettas zat een rol met 100 biljetten van 500 euro. In een organizer bevonden zich 100 biljetten van 500 euro. In een rijbewijs bevonden zich 40 biljetten van 50 euro. We zagen dat [verdachte] uit elke broekzak een pakketje geld haalde. Gezamenlijk bestonden de twee pakketjes uit 67 biljetten van 500 euro. Tevens hebben wij 81 biljetten van 500 euro in beslag genomen die waren aangetroffen in de BH van [verdachte]. In totaal werd onder verdachte [verdachte] in beslag genomen een bedrag van 252.000 euro. Verdachte [verdachte] heeft verklaard dat zij samen met haar moeder op weg was naar Colombia voor familiebezoek. [medeverdachte 1] heeft dit bevestigd. 3. Schriftelijk stuk Bijlage bij een in wettelijke vorm opgemaakt en op 25 januari 2005 gesloten proces-verbaal, (V05/01), van de opsporingsambtenaren J.J. Boonstra en E. Schaper, werkzaam bij KMar District Schiphol, Justitiële Dienst, Bureau Financiële Recherche, zijnde: - een overeenkomst van geldlening tussen de hiernavolgende partijen. [medeverdachte 5], wonende te [woonplaats], als leninggever, [medeverdachte 2], wonende te [woonplaats] aan het adres [GBA-adres 2], als leningnemer en [medeverdachte 3], wonende te [woonplaats] aan het adres [GBA-adres 3] als borgsteller. De hoofdsom van de lening bedraagt € 375.000,- euro, heden aan de leningnemer verstrekt. [medeverdachte 5] staat borg voor de nakoming van de verplichtingen van de leningnemer jegens leninggever uit hoofde van deze overeenkomst. Aldus overeengekomen te [plaats] op 9 augustus 2004 en ondertekend op dezelfde datum door [medeverdachte 5], [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3]. 4. Een in wettelijke vorm opgemaakt en op 30 september 2004 gesloten proces-verbaal, (V02/01), van de opsporingsambtenaren J.J. Boonstra en E. Schaper, werkzaam bij KMar District Schiphol, Justitiële Dienst, Bureau Financiële Recherche. Dit proces-verbaal houdt – zakelijk weergegeven – onder meer in: - als verklaring van [medeverdachte 2], afgelegd tegenover verbalisanten voornoemd op 30 september 2004: Het geld is aan mij overhandigd op het kantoor van meneer [medeverdachte 5] in [plaats]. Wanneer dat is gebeurd heeft u in de overeenkomst gezien (de politierechter begrijpt hier: 9 augustus 2004). 5. Een in wettelijke vorm opgemaakt en op 12 januari 2005 gesloten proces-verbaal, (V02/02), van de opsporingsambtenaren J.J. Boonstra en D.J. van Genderen, werkzaam bij KMar District Schiphol, Justitiële Dienst, Bureau Financiële Recherche. Dit proces-verbaal houdt – zakelijk weergegeven – onder meer in: - als verklaring van [medeverdachte 2], afgelegd op 12 januari 2005 tegenover verbalisanten voornoemd: Ik heb om en nabij de eerste week van augustus (de politierechter begrijpt: augustus 2004) te horen gekregen dat er een persoon was die mij geld wilde lenen[medeverdachte 3]everdachte 3] heeft mij verteld dat er een geldschieter was. Ik heb toen bij [medeverdachte 3] op de zaak “[de zaak]” voor het eerst met [medeverdachte 4] gesproken over het lenen van geld, te weten 375.000,- euro. 6. Een in wettelijke vorm opgemaakt en op 13 augustus 2004 gesloten proces-verbaal, (dossierpagina 43), van de opsporingsambtenaren J.J. Boonstra en B. Tillema, werkzaam als financieel deskundige Bureau Financiële recherche KMar respectievelijk wachtmeester der Koninklijke Marechaussee District Schiphol. Dit proces-verbaal houdt – zakelijk weergegeven – onder meer in: - als verklaring van verdachte, afgelegd tegenover verbalisanten voornoemd op 13 augustus 2004: Ik reis samen met mijn moeder [medeverdachte 1]. Op grond van onderstaande bewijsmiddelen, acht de politierechter de verklaringen van [medeverdachte 2] kennelijk leugenachtig, bedoeld om de waarheid te bemantelen, namelijk dat de overeenkomst van geldlening valselijk is opgemaakt en gedagtekend. 7. Een in wettelijke vorm opgemaakt en op 17 januari 2005 gesloten proces-verbaal, (V01/05), van de opsporingsambtenaren J.J. Boonstra en D.J. van Genderen, werkzaam bij KMar District Schiphol, Justitiële Dienst, Bureau Financiële Recherche. Dit proces-verbaal houdt – zakelijk weergegeven – onder meer in: - als verklaring van verdachte, afgelegd tegenover verbalisanten voornoemd op 17 januari 2005: Ik ben met mijn man [me[medeverdachte 2]rdachte 2] en met onze dochter [dochter] op vakantie geweest in Spanje. We zijn met de auto naar Spanje gegaan. Deze vakantie was in augustus, in de schoolvakantie (de politierechter begrijpt hier: 2004). [medeverdachte 2], [dochter] en ik zijn samen teruggereisd naar Nederland. We zijn tot het einde van de schoolvakantie gebleven in Spanje. We zijn de hele schoolvakantie in Spanje geweest. [medeverdachte 2] is de hele vakantie bij ons geweest. Hij is niet teruggeweest naar Nederland tijdens de vakantie. Een paar dagen voor mijn aanhouding zijn wij teruggegaan naar Nederland. We zijn met de auto, met zijn drieën naar Nederland teruggereisd. We hebben er 14 tot 16 uur over gedaan. Ik leen mijn telefoons in principe niet uit. De ochtend dat ik ben aangehouden kwam [medeverdachte 2] met het geld. Hij vroeg of ik mijn moeder mee wilde nemen op reis. Ik heb het geld in het maandverband verstopt. 8. Een in wettelijke vorm opgemaakt en op 14 augustus 2004 gesloten proces-verbaal, van de opsporingsambtenaren J.J. Boonstra en B. Tillema, werkzaam bij Distict KMar Schiphol, Bureau Financiële Onderzoeken. Dit proces-verbaal houdt – zakelijk weergegeven – onder meer in: - als verklaring van verdachte, afgelegd tegenover verbalisanten voornoemd op 14 augustus 2004: Het nummer van mijn mobiele telefoon is [gsm 1]. 9. Een in wettelijke vorm opgemaakt en op 3 december 2004 gesloten proces-verbaal, nummer 2004.064.001 (AH/5.3), van de opsporingsambtenaar E. Schaper, werkzaam bij KMar District Schiphol, Justitiële Dienst, Bureau Financiële Recherche. Dit proces-verbaal houdt – zakelijk weergegeven – onder meer in: - als relaas van bevindingen en verrichtingen van verbalisant voormeld : Van 24 juli tot 10 augustus 2004 te 15:12 uur zijn bij de provider Telfort geen zendmastgegevens bekend voor het nummer [gsm 1] ([verdachte]). In deze tussenliggende periode heeft wel telefonisch contact plaatsgevonden. Dit zou erop kunnen duiden dat in de periode van 24 juli 2004 tot 10 augustus 2004 te 15.12 uur, met bovengenoemd nummer vanuit het buitenland is gebeld. 9a. Bijlage bij voornoemd proces-verbaal, (AH/5.3.1). Hieruit blijkt dat het nummer [gsm 1], ten name van [verdachte] tussen 24 juli 2004 14.31 uur en 10 augustus 2004 14.42 uur, geen telefonisch contact heeft gemaakt met een telefoonnummer ten name gesteld van [medeverdachte 2]. 10. Een in wettelijke vorm opgemaakt en op 1 december 2004 gesloten proces-verbaal, nummer 2004.064.001 (AH/5.12), van de opsporingsambtenaar J.J. Boonstra, werkzaam bij KMar District Schiphol, Justitiële Dienst, Bureau Financiële Recherche. Dit proces-verbaal houdt – zakelijk weergegeven – onder meer in: - als relaas van bevindingen en verrichtingen van verbalisant voormeld : Het telefoonnummer 06-40704081 is op naam gesteld van [medeverdachte 2], [GBA-adres 2] te [woonplaats]. Uit de telefoongegevens blijkt dat bovengenoemd nummer op 22 juli 2004 en op 19 augustus 2004 contact heeft met nummer [GSM 2]. Het telefoonnummer [GSM 2] is op naam gesteld van [medeverdachte 3], [GBA-adres 3] (de politierechter leest hier: [huisnummer]) te [woonplaats]. 11. Een in wettelijke vorm opgemaakt en op 3 december 2004 gesloten proces-verbaal, nummer 2004.074.001 (AH/5.17), van de opsporingsambtenaar E. Schaper, werkzaam bij KMar District Schiphol, Justitiële Dienst, Bureau Financiële Recherche. Dit proces-verbaal houdt – zakelijk weergegeven – onder meer in: - als relaas van bevindingen en verrichtingen van verbalisant voormeld : Het telefoonnummer [GSM 2] is op naam gesteld van [betrokkene], wonende te [GBA-adres 3] te [woonplaats]. Uit telefoongegevens blijkt dat er contact is tussen bovengenoemd nummer en nummer [GSM 3] op 15 juli 2004. Vanaf 17 augustus 2004 vindt er dagelijks contact plaats tussen beide nummers. Uit opsporingsonderzoek is mij bekend dat [medeverdachte 4] gebruik maakt van het telefoonnummer [GSM 3]. De officier van justitie voert - zakelijk weergegeven - als volgt het woord: Bij de verdachten [medeverdachte 1] en [verdachte] is op Schiphol in totaal € 378.000,-- aangetroffen. Zij wilden dit geld naar Colombia vervoeren. Dit aantreffen is de aanleiding geweest van het onderzoek. Verdachte [verdachte] verklaart bij haar inverzekeringstelling dat zij het geld van een onbekende man heeft gekregen en het geld zelf aan een onbekende man in Cali moest geven. Verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] hebben afstand gedaan van het geld. Medeverdachte beroept zich na haar verklaring bij inverzekeringstelling, waarin zij zegt dat zij € 2.000,- zou verdienen voor het vervoeren van het geld, op haar zwijgrecht. Wat is daarvan de reden indien er niets te verbergen valt? Ik wil aannemen dat medeverdachte [medeverdachte 1] niet wist hoeveel geld zij op zak heeft gehad. De risicovolle wijze van verpakken duidt erop dat het geld van misdrijf afkomstig is. De verklaringen van verdachte zijn tegenstrijdig. Opvallend is de herstelverklaring van 17 januari 2005 waarin zij volledig anders verklaard dan in haar voorgaande verklaringen, waarschijnlijk om haar man, medeverdachte [medeverdachte 2] te in bescherming te nemen. Het openbaar ministerie stelt zich op het standpunt dat deze herstelverklaring onjuist is. Zo stelt verdachte dat de tickets door haar alleen opgehaald moesten worden en dat [medeverdachte 2] niet mee is geweest naar Schiphol ter begeleiding. Dat komt vreemd voor, nu het om een groot geldbedrag ging. De verklaring dat het geld diende ter investering in lingerie en onroerend goed is niet reëel. In het dossier is geen spoor terug te vinden van een florerend lingeriebedrijf van verdachte en [medeverdachte 2]. De tickets zijn betaald op de dag van vertrek. De man van het reisbureau heeft verklaard op reçu’s de naam te schrijven van degene die heeft betaald. Uit 4.1 blijkt dat de tickets zijn afgehaald. Voor het openbaar ministerie staat op grond van de verklaring van de man van het reisbureau vast dat Verdachte en [[medeverdachte 1] de tickets hebben afgehaald. Een ander heeft niets aan reçu’s op andermans naam. De verklaring van verdachte dat zij de tickets heeft ontvangen van een man op station Lelylaan acht de het openbaar ministerie dan ook onwaarschijnlijk. [medeverdachte 2] heeft verklaard dat een kennis van hem de vliegtickets heeft gekocht. Ik acht die verklaring leugenachtig. Uit printgegevens van de mobiele telefoons van verdachte en [medeverdachte 2] blijkt dat zij op 10 augustus 2004 in Nederland zijn teruggekeerd van vakantie. Op die datum worden in Nederland voor het eerst weer signalen opgevangen van de mobiele telefoon. Uit de mobiele telefoon gegevens blijkt dat [medeverdachte 2] van 25 juli 2004 tot 10 augustus 2004 geen telefoonverkeer in Nederland heeft gevoerd. Verdachte verklaart in de schoolvakantie, in augustus 2004, naar Spanje te zijn geweest. [medeverdachte 2] zou de hele vakantie bij haar zijn geweest. [medeverdachte 4] verklaart dat hij [medeverdachte 2] in de eerste week van augustus heeft ontmoet in strandtent [de zaak]. Gezien de printgegevens van de mobiele telefoons is dit onmogelijk. Op 9 augustus 2004 is de leenovereenkomst getekend onder andere door [medeverdachte 2] die zou moeten aantonen dat het geld dat bij de dames is aangetroffen geleend was door [medeverdachte 2] van [medeverdachte 5]. [mede[medeverdachte 5] was daarbij tussenpersoon en stond borg. Gezien het voorgaande is het onmogelijk dat [medeverdachte 2] op 9 augustus 2004 deze overeenkomst heeft getekend nu hij klaarblijkelijk nog op vakantie was met vrouw en kind. Het telefoonverkeer tussen medeverdachten [medeverdachte 4] en [medeverdachte 5] is opvallend te noemen. In de eerste twee weken van juli 2004 is er geen telefooncontact tussen [medeverdachte 5] en [medeverdachte 4]. Op 15 juli 2004 vindt éénmaal telefonisch contact plaats en vanaf 17 augustus dagelijks. Dit is opvallend nu verdachte en [[medeverdachte 1] op 16 augustus 2004 in vrijheid zijn gesteld. Het lijkt erop dat men in paniek raakte en op dat moment heeft bedacht een geldleningovereenkomst op te stellen. Op 9 augustus 2004, de dag dat de overeenkomst zou zijn ondertekend, hebben geen telefonische contacten plaatsgevonden. Uit de overeenkomst blijkt dat deze te [plaats] zou zijn ondertekend, terwijl uit verklaringen blijkt dat dit te [plaats] is zou zijn gebeurd. Op 5 januari 2005 vind een sms-bericht plaats van [medeverdachte 5] aan vermoedelijk [medeverdachte 4] met de volgende tekst: “elke verklaring die ze nodig hebben, krijgen ze hoor”. De bankrekening van [verdachte] en [medeverdachte 2] wordt gekenmerkt door vele transacties. Op 9 augustus 2005 wordt in [plaats] van de gezamenlijke rekening gepind. Verdachte verklaart dat zij de pinpas alleen aan [medeverdachte 2] uitleent. Vanaf [plaats] is het 13 uur rijden naar Nederland. Het is onmogelijk om op dezelfde dag ’s-middags in [plaats] te zijn. Het standpunt van het openbaar ministerie is dat is gelogen over de overdracht te [plaats], deze heeft niet plaatsgevonden. [medeverdachte 2] verklaart dat hij daar het geld heeft ontvangen. [medeverdachte 5] zegt dat het briefjes zijn geweest in kleine coupures. Echter, bij verdachte en [[medeverdachte 1] zijn € 500,-- coupures aangetroffen. Deze coupures zijn in het maatschappelijk verkeer ongebruikelijk. Het is bijzonder dat de briefjes volgens [medeverdachte 2] in twee dagen zouden zijn omgewisseld in grotere coupures. Een willekeurige bank voelt daar weinig voor en heeft niet zoveel coupures in voorraad. Bovendien is er geen MOT melding gemaakt van een dergelijke transactie rond die tijd. Medeverdachten wensen niet te verklaren waar de briefjes zijn gewisseld. Het is een essentieel punt dat niet wordt uitgelegd. [medeverdachte 5] staat daarnaast volgens de overeenkomst borg voor [medeverdachte 5]. [medeverdachte 5] is (mede)eigenaar van strandtent [de zaak] in Scheveningen waarvan de gegevens zijn opgevraagd. Volgens de gegevens van de Belastingdienst kan het bedrijf geen € 375.000,- plus rente missen. Bovendien kent [medeverdachte] [medeverdachte 5] niet. Het is wonderlijk dat [medeverdachte 5] onder die omstandigheden, zonder kennis van zaken, bereid is een dergelijk groot risico te nemen. Onduidelijk is voorts wat het doel was van de investering. De uitleg van [medeverdachte 2] is wazig. Zo wordt gesproken over bouwgrond, over een lingerielijn en ook legt [medeverdachte 2] een verklaring af waarin hij stelt dat hij in Colombia ter plekke zou gaan kijken waarin te investeren. Ook verklaart hij dan: “het wordt misschien wel hout”. Het is onlogisch tegen een hoge rente geld te lenen wanneer het doel van de lening nog onduidelijk is. De lening zou om ‘kort’ geld gaan, hetgeen, indien in onroerend goed zou worden geïnvesteerd, niet gebruikelijk is. [medeverdachte 5], in het verleden betrokken bij grote drugszaken, stelt dat hij een overeenkomst met [medeverdachte 4] is aangegaan en geen geld aan [medeverdachte 2] heeft geleend. Bovendien wil [medeverdachte 5] niets verklaren over het zetten van zijn handtekening onder de overeenkomst. [medeverdachte 5] heeft zes MOT meldingen op zijn naam staan. [medeverdachte 4] heeft acht MOT meldingen op zijn naam staan. Dat [medeverdachte 5] niet met zijn geld bij een bank terecht zou kunnen en daarom geld contant uitleent, blijkt nergens uit. In de overeenkomst wordt al gehamerd op de legaliteit van het geld, hetgeen opvallend genoemd mag worden. Alleen wanneer de lener niet te vertrouwen is neemt men een dergelijke passage op. Ook in de brief van [medeverdachte 4] aan [medeverdachte 2] wordt gehamerd op de legaliteit van het geld. In de vaststellingsovereenkomst die [medeverdachte 5] in 1995 met de Belastingdienst heeft gesloten, wordt niet erkend dat het geld legitiem is, de overeenkomst stelt slechts voorwaarden. Op grond van alle bovenstaande leugenachtige en ongeloofwaardige verklaringen van alle verdachten concludeert het openbaar ministerie dat de overeenkomst van geldlening vals is. Het openbaar ministerie stelt dat eerst nadat verdachte en [medeverdachte 1] zijn aangehouden de overeenkomst van geldlening is opgesteld. Achteraf is getracht het voorval te legitimeren. De Hoge Raad heeft in haar uitspraak van 27 september 2005 (Nieuwsbrief 2005, 418) een vergelijkbare casus behandeld. In deze zaak is sprake van nog meer tegenstrijdigheden en is een hard feit dat de datum op de overeenkomst niet klopt. Ik acht het witwassen in de zaak tegen verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] wettig en overtuigend bewezen. Ik acht opzet bewezen. Op het beslag dient een beslissing van de rechtbank te volgen, ook al is door verdachte afstand getekend. De officier van justitie leest de vordering voor en legt die aan de politierechter over. Een kopie van die vordering wordt als bijlage I bij dit proces-verbaal gevoegd. De raadsman voert het woord ter verdediging aan de hand van een aan de griffier overgelegde pleitnota. Een kopie van deze pleitnota is als bijlage II aan dit proces-verbaal gehecht en maakt daarvan deel uit. De raadsman vult zijn pleitnota aan met - zakelijk weergegeven - de volgende opmerkingen: Ik ken de door de officier van justitie genoemde uitspraak van de Hoge Raad inzake witwassen. De rechtbank kan op grond van uiterlijke kenmerken vaststellen dat niet anders kan dat geld van misdrijf afkomstig is. De officier van justitie heeft slechts subjectief gekleurd ‘circumstantial evidence’ aangedragen. Van meet af aan heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat het geld van misdrijf, een drugsdelict, afkomstig is. Dit komt doordat twee Colombiaanse vrouwen zijn aangehouden met veel geld. Zou er geen verder onderzoek zijn gedaan, dan kan het Hof of de Hoge Raad op grond van de omstandigheden concluderen dat het geld van misdrijf afkomstig is. In dit geval is het echter anders. [medeverdachte 1] heeft gelogen over de herkomst van het geld. Zij had daar haar redenen voor. Later is de ware toedracht duidelijk geworden. [medeverdachte 2] had contacten in Colombia met betrekking tot de handel in lingerie en onroerend goed. [medeverdachte 4] heeft uitgelegd waarom het geld contant door [medeverdachte 5] is uitgeleend en [medeverdachte 2] heeft verklaard waarom het geld naar Colombia moest. Het banksysteem in Colombia is onbetrouwbaar. [medeverdachte 2] heeft het grootste deel van zijn leven in Zuid-Amerika doorgebracht. Hij heeft contacten in hoge kringen. Alles wat met Colombia te maken heeft kan niet bij voorbaat als verdacht worden aangemerkt. Het is een eenzijdig en verknipt beeld. Het is echter geen veilig land. Met grote bedragen moet men voorzichtig omgaan, daarom is gekozen op deze wijze het geld naar Colombia te brengen. De officier van justitie repliceert. De raadsman dupliceert. De politierechter sluit het onderzoek ter terechtzitting en deelt mede dat zij heden om 17.00 uur mondeling uitspraak zal doen. Van dit uitgesproken vonnis is aantekening gehouden op de wijze als hieronder vermeld. AANTEKENING van het MONDELING VONNIS 1. Tenlastelegging Aan verdachte is tenlastegelegd dat zij op of omstreeks 13 augustus 2004, te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een voorwerp, te weten een geldbedrag van 378.000 euro, althans een groot geldbedrag, heeft verworven, voorhanden heeft gehad, heeft overgedragen en/of omgezet, terwijl zij en/of haar mededader(s) wist(en), althans redelijkerwijze moest(en) vermoeden dat bovenomschreven voorwerp - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf. 2. Voorvragen De politierechter heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging. 3. Bewijsbeslissing 3.1. Bewijsoverweging Op grond van onderstaande feiten en omstandigheden, in onderlinge samenhang bezien, in het bijzonder de tegenstrijdige verklaringen van verdachte en de onderling wisselende verklaringen van verdachte en medeverdachte [[medeverdachte 1], acht de politierechter de uiteindelijke lezing van verdachte, namelijk dat het onder haar en [[medeverdachte 1] in beslag genomen geld toebehoort aan haar man, medeverdachte [medeverdachte 2], daarmee implicerend dat zij niet heeft geweten dat dit bedrag van enig misdrijf afkomstig was, ongeloofwaardig. Verdachte en haar moeder, medeverdachte [[medeverdachte 1], zijn op 13 augustus 2004, te Schiphol, aangehouden met in bezit een totaalbedrag van 378.000,- euro. Het geld bleek grotendeels verstopt in maandverbandverpakkingen, maar ook in de beha van verdachte, in organizers, toilettassen en in een rijbewijs. Zij waren voornemens uit te reizen naar Colombia. Verdachte verklaart, nadat het geld bij haar is aangetroffen, tegenover Wiersma en Jones van het beveiligingsteam, dat het geld bestemd is voor de aankoop van kleding in Frankfurt. Tegenover verbalisanten Schwengle en Barreveld verklaart verdachte na haar aanhouding dat zij voornemens is kleding te kopen in Génevè. Tegenover verbalisant Mulder verklaart zij tot slot dat zij kleding in Zürich wilde kopen. Bij haar inverzekeringstelling verklaart verdachte dat zij via Frankfurt naar Colombia wilde vliegen, dat zij het geld had gekregen van een haar onbekende man en dat zij dit moest afgeven aan een haar onbekende man in Cali. Zij zou 2.000,- euro ontvangen voor het afleveren van het geld. Medeverdachte [[medeverdachte 1] verklaart op 14 augustus 2004 niets te hebben gekregen voor het vervoeren van het geld. Op 13 augustus 2004 verklaart verdachte dat zij werd gebeld door een onbekende persoon die haar verzocht naar een bepaald punt in Amsterdam te komen. Zij zou daar van een onbekende een tas hebben ontvangen die zij mee moest nemen naar Colombia. Op 14 augustus 2004 verklaart verdachte echter anders. Zij omschrijft een man die haar zou hebben opgehaald op station Lelylaan en van wie zij een tas met geld zou hebben ontvangen in een appartement te Amsterdam. Ze zou van die man de tickets hebben gekregen en ook zou de man beide vrouwen naar Schiphol hebben gebracht. In haar laatste verklaring, afgelegd op 17 januari 2005 verklaart zij uiteindelijk dat het geld aan haar man, medeverdachte [medeverdachte 2] toebehoort. Het geld zou niet tot doel hebben de aankoop van kleding, maar het op de markt brengen van twee soorten merkkleding als exclusief distributeur alsmede deelname in een project, namelijk een soort vakantiepark. Daarnaast verklaart zij dat haar man de tickets heeft geregeld en zou zij met een taxi naar Schiphol zijn gegaan op 13 augustus 2004. Op 23 september 2004, dus ruim vijf weken nadat verdachte en haar medeverdachte waren aangehouden en het geld onder hen in beslag was genomen, ontvangt het openbaar ministerie een fax van medeverdachte [medeverdachte 2] waarin hij stelt dat het inbeslaggenomen geldbedrag hem toebehoort nu dit een aan hem, door medeverdachte van Dijk geleend geldbedrag betreft, met als borgsteller medeverdachte [mede[medeverdachte 5]. Teneinde bovengenoemde stelling te onderbouwen wordt een overeenkomst van geldlening, die op 9 augustus 2004 - mede door de heer [medeverdachte 2] - zou zijn ondertekend, als bewijsstuk ingebracht. Medverdachte [[medeverdachte 1] heeft nooit een verklaring willen geven over de bestemming van het geld en heeft over de herkomst van het geld slechts verklaard dat ze niet wist waarvan het afkomstig was. Concluderend is de politierechter van oordeel dat de (wisselende) verklaringen die verdachte en medeverdachte [[medeverdachte 1] hebben afgelegd, in samenhang bezien met de genoemde omstandigheden (onder andere de wijze waarop het geld was verpakt en de hoogte van het geldbedrag, veelal in coupures van 500 euro) als ongeloofwaardig dienen te worden aangemerkt, niet anders bedoeld om de waarheid te verhullen, namelijk dat het geld van enig misdrijf afkomstig was, hetgeen verdachte en medeverdachte wisten. De politierechter betrekt in haar oordeel tevens de aantoonbaar leugenachtige verklaringen van medeverdachte [medeverdachte 2], namelijk dat de opgestelde overeenkomst van geldlening op 9 augustus 2004 is ondertekend en dat daaruit zou blijken dat het geld hem (uit lening) toebehoorde. Uit de bewijsmiddelen komt naar voren dat de overeenkomst van geldlening niet op 9 augustus 2004 door de heer [medeverdachte 2] kan zijn ondertekend. De politierechter komt derhalve tot de conclusie dat deze valselijk, achteraf is opgesteld. Dit sterkt de politierechter in haar overtuiging dat niet anders kan dan dat het inbeslaggenomen geldbedrag van misdrijf afkomstig is en dat verdachte en haar medeverdachten, [[medeverdachte 1] en [medeverdachte 2], dit hebben geweten. 3.2. Bewezenverklaring De politierechter acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan. In dier voege dat zij op 13 augustus 2004, te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, tezamen en in vereniging met anderen, een voorwerp, te weten een geldbedrag van 378.000 euro, voorhanden heeft gehad, terwijl zij en haar mededader wisten dat bovenomschreven voorwerp - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf. Voorzover in de bewezenverklaarde tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging. Hetgeen aan verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken. De bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen: Hetgeen van de dossierstukken in dit proces-verbaal hiervoor onder 1 tot en met 11 is opgenomen. Het onder III van dit proces-verbaal opgenomen schriftelijke stuk wordt slechts gebruikt in samenhang met de overige bewijsmiddelen. 4. Strafbaarheid van het feit Het bewezenverklaarde is strafbaar en levert op: Medeplegen van witwassen 5. Strafbaarheid verdachte Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dus strafbaar. 6. Motivering van de sanctie en van overige beslissingen Bij de beslissing over de straf die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de politierechter zich laten leiden door de aard en de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het is begaan, alsmede door de persoon van verdachte zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. In het bijzonder overweegt de politierechter als volgt. Verdachte en medeverdachte [[medeverdachte 1] hebben een groot geldbedrag, te weten 378.000,- euro voorhanden gehad, terwijl zij wisten dat dit geldbedrag van misdrijf afkomstig was. Zij waren voornemens het geld uit te voeren naar Colombia. Door zo te handelen hebben verdachte en haar medeverdachte getracht opbrengsten van misdrijven te onttrekken aan het zicht van justitie en de fiscus, hetgeen een ernstige aantasting van de integriteit van het financieel en economisch bestel betekent. Het reguliere handels- en betalingsverkeer wordt daardoor ondermijnd en de maatschappij wordt veel schade toegebracht. Op grond van het vorenoverwogene is de politierechter van oordeel dat geen andere straf dan een vrijheidsbenemende straf dient te worden opgelegd, van na te noemen duur. 6.1 Beslag Verbeurdverklaring De politierechter is van oordeel dat het onder verdachte inbeslaggenomen en niet teruggegeven geld, te weten € 252.000,- dient te worden verbeurdverklaard. Bewezen is verklaard dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan witwassen. Aangenomen moet worden dat het bewezenverklaarde feit is begaan met behulp van het bij verdachte aangetroffen geldbedrag. 7. Toepasselijke wettelijke voorschriften De volgende wetsartikelen zijn van toepassing: Wetboek van Strafrecht: artikelen 33, 33a, 47, 420 bis. 8. Beslissing De politierechter: Verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan zoals vermeld onder 3.3. Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt verdachte daarvan vrij. Bepaalt dat het bewezenverklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert. Verklaart verdachte hiervoor strafbaar. Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van ZES (6) MAANDEN. Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de thans opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voorzover die tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht. Verklaart verbeurd: - een geldbedrag van 252.000,- euro (500 x 500 + 40 x 50 euro) 9. Rechtsmiddel De politierechter deelt mede dat verdachte binnen veertien dagen bij het gerechtshof te Amsterdam hoger beroep kan instellen tegen het vonnis en maakt verdachte opmerkzaam op het recht om ter zitting van dat rechtsmiddel afstand te doen. Dit proces-verbaal is door de politierechter en de griffier vastgesteld en ondertekend.