Jurisprudentie
AX6145
Datum uitspraak2006-03-07
Datum gepubliceerd2006-05-30
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamGerechtshof 's-Gravenhage
ZaaknummersBK-04/01172
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2006-05-30
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamGerechtshof 's-Gravenhage
ZaaknummersBK-04/01172
Statusgepubliceerd
Indicatie
IB/PVV/ Uitvoeringsregeling premieheffing volksverzekeringen; Ontvangen loon heeft geen betrekking op in België verrichte werkzaamheden. Premie-inkomen niet buiten beschouwing laten.
Uitspraak
GERECHTSHOF TE 's-GRAVENHAGE
eerste meervoudige belastingkamer
7 maart 2006
nummer BK-04/01172
UITSPRAAK
op het beroep van X te Z tegen de uitspraak van de Inspecteur P, betreffende na te noemen aanslag.
1. Aanslag en bezwaar
1.1. Aan belanghebbende is voor het jaar 1999 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen van ƒ 125.120.
1.2. Belanghebbende heeft tegen de aanslag bezwaar gemaakt. Bij de bestreden uitspraak is het bezwaar gedeeltelijk gegrond verklaard en is de aanslag verminderd tot een aanslag naar een belastbaar inkomen van ƒ 108.159.
2. Loop van het geding
2.1. Belanghebbende is van de bovenvermelde uitspraak in beroep gekomen bij het Hof. In verband daarmee is door de grif-fier een griffierecht geheven van € 37. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend. Belanghebbende heeft vervolgens een conclusie van repliek ingediend, waarop de Inspecteur heeft gereageerd met een conclusie van dupliek.
2.2. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaats-gehad ter zitting van het Gerechtshof van 24 januari 2006, ge-houden te Den Haag. Aldaar zijn beide partijen verschenen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.
3. Vaststaande feiten
Op grond van de stukken van het geding en het ter zitting verhandelde is, als tussen partijen niet in geschil, dan wel door een van hen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, het volgende komen vast te staan:
3.1. Belanghebbende is enig aandeelhouder van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid A BV (hierna: A.BV) Hij is tevens als directeur in dienst van deze vennootschap. A BV is enig aandeelhouder van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid B BV, welke vennootschap een administratiekantoor drijft. Belanghebbende is woonachtig in Nederland.
3.2. De activiteiten van B BV. bestaan uit het verzorgen van financiële administraties voor diverse - ten dele internationaal opererende - B.V.'s. De daarmee gemoeide werkzaamheden worden verricht door belang-hebbende, voor het overgrote deel in Nederland en voor het overige deel in België. A BV. noch B BV. heeft een filiaal of een vaste vertegenwoordiging in België. Belanghebbende genoot voor zijn werkzaamheden over 1999 een loon van
ƒ 143.738 van A BV. De op de inkomsten uit arbeid drukkende kosten bedroegen ƒ 3.174. Aan belanghebbende is tevens een auto ter beschikking gesteld. Het voordeel uit hoofde van privégebruik auto beliep ƒ 8.382. De omzet van B BV over 1999 bedroeg ƒ 1.479.652, waarvan ƒ 12.656 afkomstig is van in België gevestigde cliënten.
3.3. In zijn aangiftebiljet voor de inkomstenbelasting, premie volksverzekeringen en premie WAZ voor 1999 heeft belanghebbende verzocht om vrijstelling/vermindering van premie volksverzekeringen. Voorts heeft hij bij de vragen betreffende de premie WAZ, waarin werd gevraagd naar (de hoogte van) de voor de berekening van die premie van belang zijnde inkomsten, telkens ingevuld "ƒ 0".
3.4. Naar aanleiding van de aangifte heeft de Inspecteur bij brief van 21 juni 2002 vragen gesteld, onder meer betref-fende de gevraagde vrijstelling premie volksverzekeringen. Daarbij heeft de Inspecteur gevraagd om een specificatie van de in 1999 in België verrichte werkzaamheden en van de aan die werkzaamheden bestede uren, bewijsstukken waaruit de juistheid van die specificaties blijkt, het arbeidscontract met A BV en bewijzen waaruit blijkt dat voor de toepassing van de Belgische sociale zekerheidswetgeving de in België verrichte werkzaamheden worden erkend als werkzaamheden anders dan in loondienst. Belanghebbende heeft deze gegevens, ook nadat de
Inspecteur daar bij brief van 11 november 2002 en onder verwijzing naar het bepaalde in artikel 47 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen nogmaals om had verzocht, niet verstrekt.
3.5. Zowel bij het opleggen van de aanslag als bij de uitspraak op bezwaar heeft de Inspecteur op de voet van artikel 10, vijfde lid, van de Wet financiering volksverzekeringen (tekst 1999; hierna: de Wet) de maximale belastbare som van ƒ 48.175 in aanmerking genomen. De belastingvrije som bedraagt ƒ 8.799.
4. Omschrijving geschil en standpunten van partijen
4.1. Tussen partijen is in geschil of de onderhavige aanslag is opgelegd naar het juiste premie-inkomen, welke vraag belanghebbende ontkennend en de Inspecteur bevestigend beantwoordt.
4.2. Voor de standpunten van partijen en de gronden waarop zij deze doen steunen verwijst het Hof naar de gedingstukken.
5. Conclusies van partijen
5.1. Het beroep van belanghebbende strekt tot vermindering van de aanslag met het daarin begrepen bedrag van ƒ 14.235 aan premie volksverzekeringen.
5.2. De Inspecteur heeft geconcludeerd tot ongegrond-verklaring van het beroep.
6. Overwegingen omtrent het geschil
6.1. Het betoog van belanghebbende komt in de kern hierop neer dat het door hem van A BV genoten loon bij de bepaling van het premie-inkomen volledig buiten beschouwing moet worden gelaten, omdat dit loon in zijn geheel betrekking heeft op in België verrichte werkzaamheden en daarom, gelet op het bepaalde in artikel 3, eerste lid, aanhef en onderdeel b, van de Uitvoeringsregeling premieheffing volksverzekeringen 1990 (tekst 1999; hierna: de Uitvoeringsregeling), niet tot het premie-inkomen behoort.
6.2. Voorop zij gesteld dat tussen partijen kennelijk, en in het licht van de vaststaande feiten terecht, niet in geschil is dat, beoordeeld naar Nederlands nationaal recht, de door belanghebbende in Nederland verrichte werkzaamheden voor de heffing van premie volksverzekeringen worden aangemerkt als in loondienst verrichte werkzaamheden en dat belanghebbende is verzekerd krachtens de volksverzekeringen. Aan belanghebbendes vorenomschreven standpunt ligt voorts kennelijk ten grondslag de, door de Inspecteur niet of althans onvoldoende gemotiveerd bestreden, stelling dat de door belanghebbende in België verrichte werkzaamheden, beoordeeld naar Belgisch nationaal recht, hebben te gelden als anders dan in loondienst verrichte werkzaamheden.
6.3. Ingevolge het bepaalde in artikel 8 van de Wet wordt - voor zover hier van belang - onder premie-inkomen verstaan het belastbare inkomen in de zin van de Wet op de inkomstenbelasting 1964.
6.4. In aanvulling op artikel 8 van de Wet bepaalt artikel 3, eerste lid, aanhef en onderdeel b, van de Uitvoeringsregeling dat tot het premie-inkomen niet behoort het gedeelte van het onzuivere inkomen in de zin van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 dat is onderworpen aan premieheffing krachtens een wettelijke regeling van - in casu - België inzake uitkeringen bij ouderdom en overlijden.
6.5. Aangezien laatstgenoemde bepaling een in het voordeel van belanghebbende werkende beperking inhoudt van het in artikel 8 van de Wet neergelegde begrip premie-inkomen, rust op belanghebbende - ook zonder omkering van de bewijslast - de last om de juistheid van zijn door de Inspecteur betwiste stellingen aannemelijk te maken. Belanghebbendes andersluidende opvatting omtrent de bewijslastverdeling is onjuist.
6.6. Voor onderworpenheid van een gedeelte van het onzuivere inkomen aan een Belgische wettelijke regeling inzake uitkeringen bij ouderdom en overlijden is ten minste vereist dat het betreffende gedeelte betrekking heeft op in België verrichte werkzaamheden.
6.7. De Inspecteur heeft gemotiveerd betwist dat het door belanghebbende van A BV genoten loon betrekking heeft op de in België verrichte werkzaamheden. In deze betwisting ligt besloten de bestrijding van belanghebbendes stelling dat door de algemene vergadering van aandeelhouders van A BV daadwerkelijk is besloten het over het jaar 1999 genoten loon geheel toe te rekenen aan de in België verrichte werkzaamheden. Daarnaast moet de betwisting door de Inspecteur kennelijk aldus worden opgevat dat in zijn visie, gelet op de onder 3.2 vermelde verhouding tussen de totale omzet en de aan in België gevestigde cliënten gefactureerde omzet alsmede op de aldaar weergegeven verhouding tussen de in Nederland en de in België verrichte werkzaamheden, van het loon een zodanig deel moet worden toegerekend aan de in Nederland verrichte werkzaamheden dat het premie-inkomen minus de belastingvrije som ten minste gelijk is aan het in artikel 10, vijfde lid, van de Wet bedoelde bedrag van ƒ 48.175.
6.8. Tegenover de betwisting door de Inspecteur heeft belanghebbende het bestaan van een besluit van de algemene vergadering van aandeelhouders als hiervoor bedoeld, niet aannemelijk gemaakt. In dit verband verdient opmerking dat de tot de gedingstukken behorende notulen van de aandeelshouders-vergaderingen van A BV niet zien op 1999. Enig ander bewijs heeft belanghebbende niet bijgebracht. Ook overigens heeft belanghebbende niet aannemelijk gemaakt dat van het loon een zodanig deel betrekking heeft op de in België verrichte werkzaamheden dat na aftrek van dat deel het premie-inkomen minder bedraagt dan (ƒ 48.175 + ƒ 8.799 =) ƒ 56.974.
6.9. Uit hetgeen hiervoor onder 6.1 tot en met 6.8 is overwogen, volgt dat de Inspecteur bij het opleggen van de aanslag het premie-inkomen niet te hoog heeft vastgesteld.
6.10. Belanghebbende heeft voorts nog een aantal grieven aangevoerd waarin aan de orde komen standpunten, mededelingen dan wel het ontbreken van mededelingen van het LISV, de SVB en de Belgische sociale verzekeringsautoriteiten. Die grieven doen evenwel niet af aan hetgeen in het vorenstaande is overwogen. Hetzelfde geldt voor de grieven omtrent de - in de ogen van belanghebbende laakbare - wijze waarop de Inspecteur zich bij de aanslagregeling en in de bezwaarfase heeft opgesteld en de standpunten die hij heeft ingenomen.
6.11. Het Hof komt tot de slotsom dat het beroep ongegrond is.
7. Proceskosten en schadevergoeding
7.1. Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
7.2. Voor het toekennen van een schadevergoeding is reeds geen plaats, omdat de Algemene wet bestuursrecht niet voorziet in de mogelijkheid daartoe in geval van ongegrondverklaring van het beroep.
8. Beslissing
Het Gerechtshof verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is vastgesteld door mrs. Tijnagel, Van Walderveen en Engel. De beslissing is op 7 maart 2006 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van de griffier.
(Van de Vijver) (Tijnagel)
aangetekend aan
partijen verzonden:
Zowel de belanghebbende als het daartoe bevoegde bestuursorgaan kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.
2. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:
- de naam en het adres van de indiener;
- de dagtekening;
- de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is
gericht;
- de gronden van het beroep in cassatie.
Het beroepschrift moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.
??
nummer BK-04/01172 blz. 7/7