Jurisprudentie
AW3034
Datum uitspraak2006-04-03
Datum gepubliceerd2006-04-24
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Breda
ZaaknummersAWB 05/463
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2006-04-24
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Breda
ZaaknummersAWB 05/463
Statusgepubliceerd
Indicatie
Pluimveehouder staakt zijn bedrijf en brengt de bedrijfsgebouwen en grond over naar het privé-vermogen. De daarbij gelegen woning is al privé-vermogen. Rechtbank: de zaken gaan over naar het privé-vermogen tegen de waarde die gerealiseerd zou kunnen worden bij verkoop van het hele complex (complexwaarde), nu dat een hogere prijs zou opleveren dan bij verkoop van de verschillende onderdelen afzonderlijk (uitpondwaarde). Geen afwaardering wegens de bewoonde staat omdat de gebouwen afzonderlijk bruikbaar zijn.
Uitspraak
Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer
Registratienummer: AWB 05/463
Uitspraakdatum: 3 april 2006
Uitspraak als bedoeld in artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) juncto artikel 26 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen
[X], wonende te [Z], eiser,
en
de inspecteur van de Belastingdienst [P], verweerder.
Eiser en verweerder worden hierna ook aangeduid als respectievelijk belanghebbende en inspecteur.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1. De inspecteur heeft aan belanghebbende voor het jaar 2002 een aanslag opgelegd in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 127.398.
1.2 Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de inspecteur bij de uitspraak op bezwaar de aanslag gehandhaafd. Belanghebbende heeft daartegen beroep ingesteld.
1.3. Belanghebbende heeft, na daartoe door de rechtbank in de gelegenheid te zijn gesteld, schriftelijk gerepliceerd waarna de Inspecteur schriftelijk heeft gedupliceerd.
1.4. De inspecteur heeft vóór de zitting bij brief van 24 oktober 2005 nadere stukken als bedoeld in artikel 8:58 van de Awb ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan de wederpartij en behoren tot de stukken van het geding.
1.5. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 februari 2006 te Breda.
Aldaar zijn verschenen en gehoord [A], verbonden aan [B] te [Q], als gemachtigde van belanghebbende, alsmede namens de inspecteur, [C] en [D]
1.6. Belanghebbende heeft voor de zitting een pleitnota toegezonden aan de rechtbank en (door tussenkomst van de griffier) aan de wederpartij, welke pleitnota met instemming van partijen geacht wordt ter zitting te zijn voorgedragen. De Inspecteur heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan de rechtbank en aan belanghebbende. Partijen hebben verklaard geen bezwaar te hebben tegen overlegging van de bij deze pleitnota’s behorende bijlagen. De rechtbank rekent deze pleitnota’s en de bijlagen tot de stukken van het geding.
1.7. De rechtbank heeft vervolgens het onderzoek ter zitting gesloten.
2. De feiten
Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat, als tussen partijen niet in geschil, dan wel door een van hen gesteld en door de wederpartij niet of niet voldoende weersproken, het volgende vast:
2.1. Belanghebbende heeft een pluimveebedrijf geëxploiteerd in de vorm van een eenmanszaak aan het adres [a] te [Z]. Dat is tevens het woonadres van belanghebbende. Met ingang van maart 2002 is de onderneming gestaakt.
2.2. Het woonhuis en 500 m² daarbij behorende ondergrond heeft belanghebbende steeds tot zijn privé-vermogen gerekend. De overige onroerende zaken, te weten het achterhuis, overige gebouwen en erfverharding, ondergrond en erf ter grootte van 4500 m² en cultuurgrond ter grootte van 1.63.90 ha. heeft hij tot zijn ondernemingsvermogen gerekend en per de stakingsdatum naar het privévermogen overgebracht.
2.3. Op 17 december 2002 zijn de naar het privévermogen overgebrachte onroerende zaken gewaardeerd door [E] van de Belastingdienst [P] en [F], [G] te [S]. Zij hebben gezamenlijk de volgende waarderingen voor de onroerende zaken per de stakingsdatum vastgesteld:
Waarde in het Waarde bij voortgezet economisch verkeer agrarisch gebruik
(WEV) € (WEVAB) €
- achterhuis 13.500 13.500
- overige gebouwen en erfverharding 13.500 13.500
- ondergrond en erf 4500 m² 120.000 41.000
- cultuurgrond 1.63.90 ha 75.000 75.000
Totaal 222.000 143.000
2.4. Bij de onder 2.3. vermelde taxatie is voor het bepalen van de WEV van het achterhuis, overige gebouwen, erfverharding, ondergrond en erf (in totaal € 147.000) uitgegaan van de waarde die het gehele complex, inclusief het woonhuis, zou kunnen opbrengen bij verkoop tegen de best haalbare prijs aan de beste koper (de complexwaarde). Indien achterhuis, overige gebouwen, erfverharding, ondergrond en erf als afzonderlijk complex, los van het woonhuis, zou moeten worden gewaardeerd, beloopt de WEV € 127.000. Uitgaande van afzonderlijke verkopen van het achterhuis met 500 m² ondergrond/erf en anderzijds overige gebouwen met 4000m² ondergrond en erf, beloopt de WEV daarvan (de uitpondwaarde) € 48.500 respectievelijk € 73.500 of totaal € 122.000.
2.5. Het achterhuis is verbonden aan de woning van belanghebbende. Het achterhuis heeft een afzonderlijke ingang. De overige gebouwen staan los op het erf..
2.6. In de aangifte heeft belanghebbende op de waardering van de bedrijfsgebouwen en ondergrond een aftrek toegepast van 35% terzake van de waardedruk die het gevolg zou zijn van de omstandigheid dat belanghebbende het woonhuis bewoont. Dat leidde per saldo – na een tussen partijen niet in geschil zijnde rekenfout - tot een lagere stakingswinst van € 37.100. De inspecteur heeft deze aftrek niet geaccepteerd.
3. Het geschil
3.1. In geschil is of belanghebbende bij de berekening van de stakingswinst rekening mag houden met een waardedrukkende factor van 35% als gevolg van zelfbewoning, op de waarde van de bedrijfsgebouwen, de ondergrond en het erf. Tevens is in geschil of bij de aanslagregeling terecht is uitgegaan van de complexwaarde.
3.2. Belanghebbende is van oordeel dat de eerste vraag bevestigend moet worden beantwoord en de tweede ontkennend. De inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.
3.3. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt.
3.4. Ter zitting hebben zij hieraan nog het volgende, zakelijk weergegeven, toegevoegd:
3.4.1. Belanghebbende
Met de bij de pleitnota van de inspecteur overgelegde situatieschets ben ik het niet eens. Het gebouwtje met een omgekeerde L-vorm is een oud schuurtje. Dat is zakelijk. Het streepje waarmee het privé-deel en het zakelijk deel worden onderscheiden, moet iets meer naar rechts. De combinatie van waardering naar complexwaarde en geen afwaardering wegens de bewoonde staat leidt tot een dubbeltelling.
De bedrijfsgebouwen zijn alleen bereikbaar over de privé-grond van belanghebbende. Je rijdt tegen het achterhuis aan. De inrit is privé.
Deze zaak staat niet op zichzelf. Van de inspecteur krijgen wij bij de oudere boeren, die gaan stoppen, steeds dezelfde afwijkingen op de aangiften, en daarbij is steeds in geschil of de bijgebouwen apart verhuurbaar zijn of niet. In dit geval zijn het oude stallen en hiervoor zou waardedruk toegepast moeten worden. Dat wordt iedere keer afgewezen. De inspecteur heeft in deze zaak geen feiten bijgebracht die wij niet kenden.
3.4.2. Inspecteur
Bij verweerschrift is een situatieschets gevoegd in bijlage 8. Ingetekend is privé 500 meter. In de situatieschets bij de pleitnota wordt de grens verder getrokken, het achterhuis wordt verkleind en de garage wordt tot woonhuis gerekend. De garage behoort tot het ondernemingsvermogen, daarover is geen discussie.
Een koper die het hele complex koopt, zou € 34.000 over hebben voor de schuur. Iemand die het gehele complex wil kopen, wil meer betalen dan iemand die de schuur alleen koopt. De complexwaarde is de invulling voor de beste prijs. Er bestaat geen WEV bewoonde staat. De bewoonde staat is een fiscale factor. Er is immers geen markt voor bewoonde woningen. De Hoge Raad heeft bepaald dat eerst de WEV moet worden vastgesteld en dat daarna rekening gehouden moet worden met de waarde bewoond, maar dat geldt alleen voor de woning. Als ondernemer heeft belanghebbende geen enkele reden om het complex niet te verkopen.
3.5. Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vermindering van de aanslag tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 90.298. De inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.
4. Beoordeling van het geschil
4.1. Tussen partijen is in geschil of voor de waardering van de onroerende zaken bij de overgang naar het privé-vermogen uitgegaan moet worden van de complexwaarde, zoals de inspecteur stelt, of van de waarde van de tot het ondernemingsvermogen behorende onroerende zaken bij afzonderlijke verkoop nu het woonhuis tot het privé-vermogen behoort en de overige onroerende zaken tot het ondernemingsvermogen behoren. De rechtbank leidt uit de stukken en het gestelde ter zitting, in het bijzonder ook uit de overgelegde taxatie en situatieschets af dat het woonhuis en de overige onroerende zaken via één oprit bereikbaar zijn, dat zij als één geheel door belanghebbende zijn gebruikt en ook door een koper als één geheel bruikbaar zijn. Naar het oordeel van de rechtbank dient bij de waardering van de tot het ondernemingsvermogen behorende onroerende zaken met deze realiteit rekening te worden gehouden. De inspecteur is derhalve voor de waardering van de tot het ondernemingsvermogen behorende onroerende zaken terecht uitgegaan van de complexwaarde nu deze, naar niet in geschil is, bij verkoop tot de beste prijs leidt.
4.2. Belanghebbende meent dat een waardedrukkende factor in aanmerking moet worden genomen bij de waardering van de tot het ondernemingsvermogen behorende onroerende zaken – met uitzondering van de cultuurgrond – omdat, kort weergegeven, deze zaken aanhorigheden zijn bij het woonhuis van belanghebbende en belanghebbende in dat huis blijft wonen. Reden voor het in aanmerking nemen van een waardedrukkende factor wegens zelfbewoning van een woning is dat de woning niet kan worden verkocht in vrije en onbewoonde staat. Een koper zal bij de aankoop van een dergelijke woning rekening houden met het feit dat hij de woning niet direct en in volle omvang in gebruik kan nemen. Deze situatie doet zich niet voor ten aanzien van gebouwen bij een bewoonde woning, ongeacht of het aanhorigheden zijn of niet, indien die gebouwen wel direct en in volle omvang in gebruik genomen kunnen worden. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de inspecteur met de gegevens van de taxateur en de overgelegde foto's voldoende aannemelijk gemaakt dat het achterhuis - dat immers over een eigen toegangsdeur beschikt - en de overige gebouwen bij belanghebbendes woning direct en in volle omvang in gebruik genomen kunnen worden door derden. De omstandigheid dat deze gebouwen alleen bereikbaar zijn via de oprit die ook leidt tot het woonhuis van belanghebbende, doet aan het vorenoverwogene niet af.
4.3. Het onder 4.1. en 4.2. overwogene leidt tot de conclusie dat het gelijk is aan de Inspecteur.
4. Proceskosten
De rechtbank acht geen termen aanwezig voor het uitspreken van een proceskostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb.
5. Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 3 april 2006 door mr. A.F.M.Q. Beukers-van Dooren, voorzitter, mr. J.J.J. Engel en mr. A.A. den Hartog, rechters, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. M.H.W.N. Lammers, griffier.
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum:
- hoger beroep instellen bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,
5201 CZ 's-Hertogenbosch; dan wel
- beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303,
2500 EH Den Haag, mits de wederpartij daarmee schriftelijk instemt.
N.B. Bij het bestuursorgaan berust de bevoegdheid tot het instellen van beroep in cassatie niet bij de ambtenaar die de procedure voor de rechtbank heeft gevoerd.
Bij het instellen van hoger beroep dan wel beroep in cassatie dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie.
Bij het instellen van beroep in cassatie dient daarnaast in acht te worden genomen dat bij het beroepschrift een schriftelijke verklaring van de wederpartij wordt gevoegd, inhoudende dat wordt ingestemd met het instellen van beroep in cassatie tegen de uitspraak van de rechtbank.