Jurisprudentie
AW2559
Datum uitspraak2006-04-07
Datum gepubliceerd2006-04-20
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureKort geding
Instantie naamRechtbank Maastricht
Zaaknummers109532 / KG ZA 06-109
Statusgepubliceerd
SectorVoorzieningenrechter
Datum gepubliceerd2006-04-20
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureKort geding
Instantie naamRechtbank Maastricht
Zaaknummers109532 / KG ZA 06-109
Statusgepubliceerd
SectorVoorzieningenrechter
Indicatie
Publicatieverbod, onrechtmatige daad, recht van vrije meningsuiting, vrijheid van drukpers, artikel 10 EVRM, artikel 7 Grondwet.
Uitspraak
vonnis
RECHTBANK MAASTRICHT
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 109532 / KG ZA 06-109
Vonnis in het kort geding van 7 april 2006
in de zaak van
1. [Naam eiser sub 1],
wonende [woonplaats],
2. [Naam eiser sub 2],
wonende [woonplaats],
eisers,
procureur mr. E.P.C.M. Teeuwen,
advocaat mr. A.P.P.M. van Beurden te Eindhoven,
tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid UITGEVERSMAATSCHAPPIJ DE LIMBURGER B.V.,
gevestigd te Sittard, gemeente Sittard-Geleen,
2. [Naam gedaagde sub 2],
[naam woonplaats],
3. [Naam gedaagde sub 3],
[Naam woonplaats],
gedaagden,
procureur en advocaat mr. J.L.J.E. Koster,
Partijen zullen hierna [Eisers] en de Limburger B.V. c.s. genoemd worden.
1. De procedure
1.1 Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding en de daaraan gehechte producties
- de akte wijziging van eis
- de mondelinge behandeling
- de pleitnota van [Eisers]
- de pleitnota van de Limburger B.V. c.s..
1.2 Ten slotte hebben partijen om vonnis verzocht. De voorzieningenrechter heeft vervolgens ter zitting
mondeling uitspraak gedaan. De afgifte van de schriftelijke weergave van deze uitspraak is bepaald op 13 april 2006.
2. De feiten
2.1 [Eisers] zijn directeur geweest van een aantal B.V.’s, hierna gezamenlijk aan te duiden als “[Naam eisers]”, waarvan in juli 2005 het faillissement is uitgesproken. De Limburger B.V. is een uitgeversmaatschappij die het dagblad De Limburger uitgeeft. De Limburger B.V. is een volledige dochter van Media Groep Limburg B.V.. Media Groep Limburg B.V. is tevens aandeelhoudster van Uitgeversmaatschappij Limburgs Dagblad B.V. dat het dagblad Limburgs Dagblad uitgeeft. [Gedaagde sub 3], is de waarnemend hoofdredacteur van Dagblad De Limburger. [Gedaagde sub 2] is verslaggever in dienst van Media Groep Limburg BV.
2.2 De Limburger B.V. c.s. zijn voornemens om in dagblad De Limburger van zaterdag 8 april een tweetal artikelen van de hand van [Naam gedaagde sub 2] te plaatsen, met de koppen “Pensioenpremies [Naam eisers] weg” en “De beerput van [Naam eisers]”. Tevens zijn de Limburger B.V. c.s. voornemens om in de daarop volgende week nieuwe artikelen te plaatsen waarvan het onderwerp zal zijn “De miljoenen van de Commerzbank” en “Gesjoemel met vlees”. Deze artikelen zullen tegelijkertijd ook worden geplaatst in het Limburgs Dagblad.
2.3 Op initiatief van [Eisers], die hadden vernomen van het voornemen tot publicatie van voormelde artikelen, heeft hierover op 27 maart 2006 een gesprek plaatsgevonden tussen [Eisers], bijgestaan door hun communicatieadviseur [Naam adviseur], [Naam gedaagde sub 2] en [een verslaggever]. In dat kader hebben [Eisers] aan de verslaggevers een document overhandigd met een weergave van hun visie op de historie en de ondergang van [Naam eisers]. Naar aanleiding van die bespreking zijn de eerste concepten van de artikelen aan [Eisers] toegezonden voor commentaar. De raadsman van [Eisers] heeft vervolgens de Limburger B.V. c.s. bij brief van 30 maart 2006 gesommeerd om de artikelen niet te plaatsen. Op 5 april 2006 hebben [Eisers] een aangepaste versie van twee artikelen ontvangen voor commentaar. De Limburger B.V. c.s. zijn voornemens om deze artikelen, met een kleine wijziging, op 8 april 2006 te plaatsen in de beide hiervoor genoemde kranten.
3. Het geschil
3.1 [Eisers] stellen zich op het standpunt dat de thans voorliggende artikelen zich nog altijd niet lenen voor publicatie. De artikelen zijn volgens [Eisers] evident onrechtmatig jegens hen, immers op vele plaatsen onjuist, uiterst tendentieus, onnodig grievend en beschadigend, terwijl met de inhoud en de plaatsing van de artikelen geen enkel redelijk na te streven journalistiek doel wordt gediend. Een redelijk belang bij de plaatsing van de artikelen hebben de Limburger B.V. c.s. niet, aldus [Eisers]. Volgens [Eisers] worden zij door de inhoud van de artikelen aangetast in hun eer en goede naam. De artikelen zijn praktisch volledig gebaseerd op informatie (beweerdelijk) verkregen uit anonieme bronnen en worden niet of nauwelijks onderbouwd door concrete feiten en/of stukken, zo stellen [Eisers]. Zij betwisten ook nadrukkelijk de juistheid daarvan. De tijdens de bespreking op 27 maart 2006 door/namens hen gedane mededelingen zijn ofwel in het geheel niet, dan wel onjuist en in elk geval onvolledig in de artikelen weergegeven, zo voeren [Eisers] tenslotte nog aan.
3.2 [Eisers] vorderen, na wijziging van eis, dat bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
1. de Limburger B.V. c.s. hoofdelijk wordt verboden om de publicaties “Pensioenpremies [Naam eisers] weg” en “De beerput van [Naam eisers]” en “De miljoenen van de Commerzbank en gesjoemel met vlees” in de komende (zaterdag)editie van of elders in de Limburger te (doen) plaatsen of op enige andere wijze te (doen) publiceren, of door derden te doen gebruiken, zulks met onmiddellijke ingang, althans direct na betekening van het te dezen te wijzen vonnis, dit alles op straffe van verbeurte van een onmiddellijk opeisbare dwangsom van € 50.000,00 (zegge:vijftigduizend euro) althans een door de voorzieningenrechter in goede justitie te bepalen bedrag, voor iedere overtreding van dat verbod na betekening van het ten dezen te wijzen vonnis aan de Limburger B.V. c.s.;
2. de Limburger B.V. c.s. hoofdelijk wordt verboden om over deze kort geding procedure -- hetgeen ter zitting in kort geding aan de orde is gekomen, alsook de besprekingen die in het kader van deze procedure zijn gevoerd, de correspondentie in dat verband en de (inhoud van de) processtukken - publicaties te (doen) verschijnen in de komende (zaterdag)editie van of elders in de Limburger of op enige andere wijze te (doen) publiceren, of door derden te doen gebruiken, zulks met onmiddellijke ingang, althans direct na betekening van het te den dezen te wijzen vonnis, dit alles op straffe van verbeurte van een onmiddellijk opeisbare dwangsom van € 50.000,00 (zegge vijftigduizend euro), althans een door de voorzieningenrechter, in goede justitie te bepalen bedrag, voor iedere overtreding van dat verbod na betekening van het ten dezen te wijzen vonnis aan de Limburger B.V. c.s.;
en subsidiair:
3. [Naam gedaagde sub 2] wordt veroordeeld om de door hem voor publicatie aan de Limburger B.V. aangeboden artikelen in te trekken en deze artikelen niet opnieuw voor publicatie aan de Limburger B.V. en [Naam gedaagde sub 3] dan wel derden aan te bieden dan nadat de artikelen zodanig zijn aangepast dat de visie van [Eisers] over de gang van zaken binnen [Naam eisers] en de in de artikelen aan de orde gestelde kwesties juist en volledig zijn verwoord, zulks met onmiddellijke ingang, althans direct na het betekenen van het in deze te wijzen vonnis, dit alles op straffe van verbeurte van een onmiddellijk opeisbare dwangsom van € 50.000,00 (zegge: vijftigduizend euro), althans een door de voorzieningenrechter in goede justitie te bepalen bedrag, voor iedere overtreding van dat verbod na betekening van het in deze te wijzen vonnis aan [Naam gedaagde sub 2];
4. de Limburger B.V. c.s. hoofdelijk worden veroordeeld in de kosten van deze procedure.
3.3 De Limburger B.V. c.s. voeren verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1 Voorop gesteld dient te worden dat het recht van vrije meningsuiting en vrijheid van drukpers, zoals neergelegd en geclausuleerd in artikel 10 EVRM en artikel 7 van de Grondwet, met zich meebrengen dat preventieve controle op publicaties slechts met zeer grote terughoudendheid kan worden uitgeoefend. Wil een vordering als de onderhavige slagen, dan moet reeds bij voorbaat buiten twijfel zijn dat publicatie van de in het geding zijnde artikelen een onrechtmatige daad jegens [Eisers] zal opleveren.
4.2 De beantwoording van de vraag of de voorgenomen krantenpublicaties onrechtmatig zijn, ligt in het spanningsveld tussen het recht op vrijheid van meningsuiting enerzijds en het recht op bescherming van de eer en goede naam en de persoonlijke levenssfeer anderzijds. Hierbij staan derhalve twee hoogwaardige maatschappelijke belangen tegenover elkaar: aan de ene kant het belang dat individuele burgers niet door publicaties in de pers worden blootgesteld aan lichtvaardige verdachtmakingen; aan de andere kant het belang dat men zich (in het openbaar) kritisch, informerend, opiniërend, of waarschuwend moet kunnen uitlaten, bijvoorbeeld om te voorkomen dat door een gebrek aan bekendheid bij het grote publiek, misstanden die de samenleving raken, kunnen blijven voortbestaan, de zogenaamde “waakhondfunctie” van de informatiemedia. Welke van deze belangen de doorslag behoort te geven, hangt af van de in onderling verband te beschouwen omstandigheden. De juistheid van de aantijgingen, althans de feitelijke grondslag en de inkleding daarvan, vormt onder meer een omstandigheid die in de afweging van de hiervoor genoemde belangen dient te worden betrokken.
4.3 De Limburger B.V. c.s. stellen zich op het standpunt dat de gewraakte artikelen de hiervoor omschreven toets kunnen doorstaan. Zij erkennen dat de aard van de verdenkingen die in de betreffende artikelen worden geuit jegens [Eisers] ernstig is, doch stellen dat de krant zich daarom met grote zorg er van heeft vergewist of ze aan haar onderzoeksplicht heeft voldaan en of de geuite verdenkingen voldoende steun vinden in het feitenmateriaal. In dit verband verwijzen zij naar door hen genoemde bevestigingen die zouden zijn ontvangen van het UWV en Aegon en van verschillende medewerkers van [Naam eisers] in het bijzonder waar het de achterstand in de afdracht van pensioenpremies betreft, het feit dat de FIOD een onderzoek instelt naar het faillissement, documenten die in hun bezit zijn, waaronder brieven van de Fortisbank waarin wordt gesproken over “neprekeningen”, het feit dat bepaalde stellingen niet zijn betwist door [Eisers], alsmede naar de ten overstaan van hen afgelegde verklaringen van een vijftiental voormalige werknemers van [Naam eisers] die volgens de Limburger B.V. c.s. ondersteunend zijn bij voormeld feitenmateriaal. Voorts is volgens hen bij elke beschuldiging de mening van [Eisers] gevraagd en voorzover die relevant werd geacht, in de artikelen weergegeven.
4.3.1 Het behoeft volgens de Limburger B.V. c.s. geen betoog dat het belang van de publicaties groot is. Er is sprake van een ernstige misstand en de gevolgen zijn voor zeer velen in met name Landgraaf en omgeving voelbaar. Er is sprake van niet afdragen van pensioenpremies. De FIOD is een (voor)onderzoek gestart en de handel en wandel van [Eisers] zijn op zijn minst laakbaar te noemen. De krant heeft in deze een eigen verantwoordelijkheid, zo stelt zij, en hoeft niet aan de leiband van de curatoren en de FIOD te lopen.
4.4. In de in geding zijnde artikelen wordt gewag gemaakt van frauduleuze handelingen op verschillende gebieden binnen het failliete bedrijf [Naam eisers], onder leiding van [Eisers]. Onbetwist staat vast dat de eer en goede naam van [Eisers] bij publicatie van deze artikelen ernstig zal worden aangetast. In dit verband verwijst de voorzieningenrechter naar artikel 261 van het Wetboek van Strafrecht waar in het eerste lid is bepaald dat hij die opzettelijk iemands eer of goede naam aanrandt, door telastlegging van een bepaald feit, met het kennelijke doel om daaraan ruchtbaarheid te geven, als schuldig aan smaad wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste zes maanden of geldboete van de derde categorie. In het tweede lid is bepaald dat indien dit geschiedt door middel van geschriften of afbeeldingen, verspreid, openlijk tentoongesteld of aangeslagen, of door geschriften waarvan de inhoud openlijk ten gehore wordt gebracht, de dader, als schuldig aan smaadschrift, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste een jaar of geldboete van de derde categorie. Ingevolge het derde lid van artikel 261 Sr bestaat noch smaad, noch smaadschrift voor zover de dader heeft gehandeld tot noodzakelijke verdediging, of te goeder trouw heeft kunnen aannemen, dat het te last gelegde waar was en dat het algemeen belang de telastlegging eiste.
4.4.1. De voorzieningenrechter komt echter tot het oordeel dat de Limburger B.V. c.s., ondanks herhaalde verzoeken daartoe van de voorzieningenrechter ter zitting om dit duidelijk te maken, het algemeen belang dat op dit moment publicatie van de in geding zijnde krantenartikelen eist, voorshands niet aannemelijk hebben gemaakt. Zoals door de Limburger B.V. c.s. zelf ook wordt aangegeven is er op dit moment reeds een onderzoek gaande door de benoemde curatoren naar de gehele gang van zaken binnen het faillissement van [Naam eisers]. De voorzieningenrechter heeft geen enkele aanleiding om te twijfelen aan de gedegenheid van het onderzoek dat door deze ervaren curatoren wordt verricht. Voorts hebben de Limburger B.V. c.s. zelf vermeld dat er tevens een onderzoek door de FIOD is opgestart in het kader van het faillissement van [Naam eisers]. Gelet op deze onderzoeken door personen en een instantie die hiervoor naar de mening van de voorzieningenrechter meer gespecialiseerd en gekwalificeerd zijn dan een verslaggever van de krant en voorts, anders dan de krant, de beschikking hebben over alle beschikbare documentatie van [Naam eisers], is de voorzieningenrechter van oordeel dat de Limburger B.V. c.s. thans in dit verband geen waakhondfunctie hebben te vervullen. De Limburger B.V. c.s. hebben naar het oordeel van de voorzieningenrechter ook niet aannemelijk gemaakt op welke gronden zij, naast genoemde curatoren en de FIOD, een dergelijk functie op dit moment wel degelijk zouden dienen en kunnen vervullen. In dit verband acht de voorzieningenrechter ook van belang dat het faillissement van [Naam eisers] reeds negen maanden geleden is uitgesproken en er inmiddels reeds door anderen een doorstart is gerealiseerd, waardoor de te publiceren feiten naar het oordeel van de voorzieningenrechter thans geen hoge actualiteitswaarde hebben. Indien er geen sprake is van een hoge actualiteitswaarde, waardoor de gewenstheid van publicatie op korte termijn minder dringend is, mogen er hogere eisen worden gesteld aan de gedegenheid van het te verrichten onderzoek. De Limburger B.V. c.s. stellen weliswaar dat de in de artikelen vermelde verklaringen van de voormalige werknemers van [Naam eisers] ondersteunend zijn bij het genoemde feitenmateriaal, doch de voorzieningenrechter is van oordeel dat de artikelen juist voor het merendeel zijn gebaseerd op deze verklaringen, terwijl het hierbij - gelet op de inhoud van de voorgenomen publicaties - in alle gevallen verklaringen van anonieme getuigen betreft. Gebruik van deze anonieme verklaringen is op zich (mede) toegestaan, doch deze verklaringen dienen dan wel steun te vinden in het - aanstonds als relevant te kwalificeren - feitenmateriaal. De Limburger B.V. c.s. hebben weliswaar een aantal bronnen vermeld die de door de getuigen genoemde feiten bevestigen, doch hiervan is door hen geen enkel bewijs overgelegd. Een aantal van deze bronnen (documenten) zijn wel ter zitting getoond. Gelet op de inhoud van enige getoonde documenten en gelet op de ter zitting door [Naam gedaagde sub 2] daarbij gegeven uitleg, is er bij de voorzieningenrechter twijfel over gerezen of [Naam gedaagde sub 2] wel over die deskundigheid bezit noodzakelijk om, gelet op de in geding zijnde belangen, de daaruit blijkende feiten in het juiste daglicht te plaatsen en adequaat te interpreteren. Voorts is gesteld noch gebleken dat [Naam gedaagde sub 2] een nader onderzoek heeft ingesteld naar hetgeen [Eisers] ter verklaring voor de gestelde feiten hebben aangedragen, hetgeen de voorzieningenrechter, mede gezien het ontbreken van een hoge urgentie, een kwalijke zaak acht en niet aanvaardbaar acht in het kader van een behoorlijk onderzoek. Tenslotte is de voorzieningenrechter van oordeel dat door de herhaalde vermelding in de artikelen van het onderzoek door de FIOD, ten onrechte de suggestie wordt gewekt dat dat onderzoek zich richt op verschillende van de in de artikelen genoemde onderwerpen, terwijl de Limburger B.V. c.s. hebben bevestigd dat hen niet bekend is waar dat onderzoek betrekking op zal hebben.
4.4.2 Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen komt de voorzieningenrechter tot het oordeel dat de Limburger B.V. c.s. thans niet in voldoende mate aannemelijk heeft gemaakt dat zij te goeder trouw hebben kunnen aannemen dat hetgeen in de gewraakte artikelen wordt geschreven op waarheid berust en dat het algemeen belang thans de publicatie daarvan vereist. Vooralsnog wordt daarom vastgesteld dat publicatie van de bewuste artikelen een onrechtmatige daad jegens [Eisers] zou opleveren. Het belang van [Eisers] bij voorkoming van aan hen toe te brengen schade zal, gelet op de thans gepresenteerde - onderbouwing van de - feiten, op dit moment daarom zwaarder dienen te wegen dan het belang van de Limburger B.V. c.s. bij het aan de orde stellen van de door haar gepretendeerde misstanden. Het gevorderde verbod op publicatie zal daarom worden toegewezen. Daar vloeit tevens het belang bij toewijzing van de vordering sub 2 uit voort. De Limburger B.V. c.s. hebben ter zitting overigens toegezegd dat zij bij toewijzing van de vordering sub 1 zich vrijwillig van publicatie van hetgeen inhoudelijk ter zitting is besproken zullen onthouden. Tevens hebben zij te kennen gegeven dat het Limburgs Dagblad, hoewel niet mede gedagvaard, zich uiteraard zal houden aan de onderhavige uitspraak en de ter zitting gemaakte afspraak.
4.5 De Limburger B.V. c.s. zullen als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [Eisers] worden begroot op:
- dagvaarding EUR 84,87
- vast recht 248,00
- salaris procureur 816,00
Totaal EUR 1.148,87
5. De beslissing
De voorzieningenrechter
5.1 verbiedt de Limburger B.V. c.s. hoofdelijk om de publicaties “Pensioenpremies [Naam eisers] weg” en “De beerput van [Naam eisers]” en “De miljoenen van de Commerzbank en gesjoemel met vlees” in de komende (zaterdag)editie van of elders in de Limburger te (doen) plaatsen of op enige andere wijze te (doen) publiceren, of door derden te doen gebruiken, zulks met onmiddellijke ingang, althans direct na betekening van dit vonnis, dit alles op straffe van verbeurte van een onmiddellijk opeisbare dwangsom van € 50.000,00 (zegge:vijftigduizend euro) voor iedere overtreding van dat verbod na betekening van dit vonnis aan de Limburger B.V. c.s.;
5.2 verbiedt de Limburger B.V. c.s. hoofdelijk om over deze kort geding procedure -hetgeen ter zitting in kort geding aan de orde is gekomen, alsook de besprekingen die in het kader van deze procedure zijn gevoerd, de correspondentie in dat verband en de (inhoud van de) processtukken - publicaties te (doen) verschijnen in de komende (zaterdag)editie van of elders in de Limburger of op enige andere wijze te (doen) publiceren, of door derden te doen gebruiken, zulks met onmiddellijke ingang, althans direct na betekening van dit vonnis, dit alles op straffe van verbeurte van een onmiddellijk opeisbare dwangsom van € 50.000,00 (zegge vijftigduizend euro) voor iedere overtreding van dat verbod na betekening van dit vonnis aan de Limburger B.V. c.s.;
5.3 veroordeelt de Limburger B.V. c.s. in de proceskosten, aan de zijde van [Eisers] tot op heden begroot op EUR 1.148,87;
5.4 verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.J. Laumen en in het openbaar uitgesproken op 7 april 2006, waarvan de schriftelijke weergave is afgegeven op 13 april 2006.?
EvdS