Jurisprudentie
AW2129
Datum uitspraak2006-04-11
Datum gepubliceerd2006-05-01
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Haarlem
Zaaknummers05/1434
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2006-05-01
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Haarlem
Zaaknummers05/1434
Statusgepubliceerd
Indicatie
Huurkoopovereenkomst in 1994 tussen gemeente (huurverkoper) en eiseres (huurkoper) met betrekking tot 13.000 duobakken. Vervolgens huurovereenkomst inzake de duobakken, alsmede verlening van koopoptie. De in 1999 tussen gemeente en eiseres gesloten overeenkomst inzake overdracht van een algemeenheid van goederen in de zin van artikel 31 van de Wet OB 1968 is niet als zodanig aan te merken. Volgens de rechtbank is sprake van een overdracht van goederen zonder meer.
Uitspraak
RECHTBANK HAARLEM
Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer
Procedurenummer: AWB 05/1434
Uitspraakdatum: 11 april 2006
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
X B.V., gevestigd te Z, eiseres,
en
de inspecteur van de Belastingdienst P, verweerder.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1. Verweerder heeft aan eiseres over het tijdvak 1 januari 1999 tot en met 31 december 1999 met dagtekening 25 juni 2004 een naheffingsaanslag omzetbelasting opgelegd van € 124.369 en bij beschikking een boete van € 10.578.
1.2. Bij brief van 19 juli 2004, ingekomen bij verweerder op 21 juli 2004, heeft eiseres bezwaar gemaakt tegen de naheffingsaanslag en de boete. Verweerder heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar van 21 januari 2005 de naheffingsaanslag en de boetebeschikking gehandhaafd.
1.3. Eiseres heeft daartegen bij brief van 22 februari 2005, ingediend door haar gemachtigde A, ontvangen bij de rechtbank op 24 februari 2005, beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend. Verweerder heeft bij brief van 5 augustus 2005 een nader stuk ingediend.
1.4. Het beroep is behandeld ter zitting van 2 maart 2006 te Haarlem, waar namens eiseres haar gemachtigde B, tot bijstand vergezeld van C, is verschenen en namens verweerder D, tot bijstand vergezeld van E en F.
2. Feiten
2.1. Op 22 april 1994 sloten eiseres als huurkoper en de gemeente G (de gemeente) als huurverkoper een huurkoopovereenkomst met betrekking tot 13.000 duobakken. De totaalprijs voor de duobakken bedroeg fl. 3.694.943,78, inclusief de verschuldigde omzetbelasting. Voor zover hier van belang is in de huurkoopovereenkomst vermeld:
“Art. 1. De voormelde goederen zijn, met de daaraan eventueel verbonden rechten op garantie en service van de fabrikant – welke bij deze door verkoper aan koper worden gecedeerd – in goede staat en zonder beschadigingen aan de koper in diens feitelijke macht en houderschap overgedragen, hetwelk deze verklaart te erkennen. De eigendom van voormelde goederen gaat over op de huurkoper onder de opschortende voorwaarde van algehele betaling van al hetgeen de huurkoper uit hoofde van deze huurkoopovereenkomst aan huurverkoper verschuldigd is.
Art.2. De huurkoopsom zal door koper moeten worden voldaan als volgt:
a. Een bedrag van fl. 99.603,26 uiterlijk binnen zes weken na ondertekening van deze overeenkomst,
b. 10 jaarlijkse termijnen van elk fl. 357.555,99, voor de eerste maal een jaar na ondertekening van deze overeenkomst en zo vervolgens telkens één jaar later.
(...)
Art. 4. Zolang de koper niet de gehele huurkoopsom en al hetgeen hij te dezer zake verschuldigd is of wordt zal hebben voldaan, zal hij de goederen niet aan derden, echter met uitzondering van de gemeente G, in gebruik mogen geven noch in eigendom overdragen en zal hij gehouden zijn daarvoor als een goed huisvader te zorgen en deze behoorlijk te onderhouden en daaraan alle nodige reparaties, van welke aard en door welke oorzaak ook nodig geworden, (...) terstond door een door de verkoper aan te wijzen deskundige te doen uitvoeren.
Art. 5. De verkochte goederen zijn van heden af in alle opzichten geheel voor rekening en risico van de koper. (...)”
2.2. Eveneens op 22 april 1994 sloten eiseres als verhuurder en de gemeente als huurder een huurovereenkomst met betrekking tot de genoemde duobakken, waarin voor zover hier van belang is vermeld:
“2.1. (...) De huurperiode is vastgesteld op 10 jaren, ingaande op de datum van inwerkingtreding en zal gedurende die periode niet eenzijdig kunnen worden beëindigd behoudens in de gevallen als in deze overeenkomst nader omschreven.(...)
4.1. De huurder is gedurende de huurperiode jaarlijks terstond na het einde van elk huurjaar een huurbetaling verschuldigd van: Hfl. 357.555,99 (...), inclusief belastingen en heffingen op de verhuur vallende. (...)
7.5. De verhuurder draagt bij deze over c.q. cedeert aan huurder voor de looptijd van deze overeenkomst alle fabrieks en/of leveranciers-garanties voor zover nu of te eniger tijd van kracht.(...)
10.1. De huurder is jegens verhuurder verplicht de goederen te (doen) onderhouden, zoals nader overeen te komen, een en ander ten genoegen van verhuurder. (...)”
2.3. Op 22 april 1994 verleende eiseres aan de gemeente een koopoptie, waarin voor zover hier van belang is vermeld:
“Bij deze verlenen wij een onherroepelijke optie tot aankoop van: -12750 stuks , 270-liter Duobakken en 250 st. 180-liter Duobakken van het fabrikaat Plastic-
Koopprijs: Hfl. 1.495.968 (...), inclusief belastingen en heffingen op de levering en overdracht vallende. (...)
Ingangsdatum koopoptie:
a. nadat de huurovereenkomst vijf jaren heeft geduurd, onmiddellijk daarop aansluitend, gedurende een periode van drie maanden, met huurverrekening naar tijdsgelang. (...)
Voor het geval door gebruikmaking van de koopoptie een koopovereenkomst tot stand komt verklaart eigenaresse/optieverlener reeds nu voor alsdan het gehuurde in volle en onbezwaarde eigendom aan de huurder, alsdan koper, over te dragen, welke overdracht koper reeds nu vooralsdan aanvaardt. (...)
De goederen zullen aan koper worden overgedragen vrij van huur en andere gebruiksrechten, in de staat waarin de apparatuur zich op dat moment bevindt, met alle lusten en lasten, zonder enige garantie van de zijde van de verkoper dan omtrent de feiten dat hij bevoegd is de volle en vrije eigendom over te dragen en dat hij de apparatuur kan leveren vrij van huur en andere gebruiksrechten.”
2.4. Tot de gedingstukken behoort een aflossingsplan waarin voor zover hier van belang het volgende is vermeld:
“Schuld: 2.600.751,75
Intrest: 6,25
Annuïteit: 357.555,99
Termijn schuld intrest aflossing schuld na aflossing
1. 2.600.752 162.547 195.009 2.405.743
2. 2.405.743 150.359 207.197 2.198.546
3. 2.198.546 137.409 220.147 1.978.399
4. 1.978.399 123.650 233.906 1.744.493
5. 1.744.493 109.031 248.525 1.495.968 (...)”
2.5. Tot de gedingstukken behoort een voorstel van 15 november 1999 aan burgemeester en wethouders van de gemeente van de chef van afd./bureau Bedrijfsbureau van de gemeente H, waarin, voor zover hier van belang, het volgende is vermeld:
“Voorgesteld wordt gebruik te maken van de koopoptie. De gemeente ontvangt fl. 10.000,-- zijnde een gedeelte van de te realiseren b.t.w.-besparing op de laatste termijn, én verkrijgt hierdoor weer de economische eigendom van 13.000 duo-bakken.”
2.6. Op 24 november 1999 sloten eiseres als verkoper en de gemeente als koper een overeenkomst met de volgende inhoud:
“Verkoopster verkoopt aan koopster die verklaart van verkoopster te kopen: een algemeenheid van goederen in de zin van artikel 31 van de Wet OB 1968, onder de navolgende voorwaarden en bepalingen:
art. 1: Verkoopster draagt aan koopster de navolgende zaken over:
a. 12.750 st. Duo bakken 270 liter (afval-containers Plastic);
b. 250 st. Duo bakken 180 liter (afval-containers Plastic);
c. het lopende huurcontract t.a.v. ad a en ad b.
d. de know-how, verbonden aan de exploitatie; e. De handelsdebiteuren.
art. 2: Schulden van welke aard dan ook worden niet overgenomen van verkoopster.
art. 3: De overdrachtsprijs bedraagt fl. 1.734.493,00. (...)”
2.7. Het bedrag van de over het tijdvak 1999 nageheven BTW is als volgt opgebouwd:
- naheffing in verband met de vijfde huurtermijn van fl. 357.555,99 € 24.165
- naheffing in verband met teruglevering tegen betaling van fl. 1.495.698 € 101.103
- vermindering in verband met een aansluitingsverschil (-/- fl. 1.981) -/- € 899
€ 124.369
De boete bestaat uit de volgende onderdelen:
- verzuimboete in verband met niet (tijdige) betaling van omzetbelasting ten aanzien van de teruglevering € 4.537
- vergrijpboete (25%) in verband met niet (tijdige) betaling van omzetbelasting ten aanzien van de vervallen huurtermijn € 6.041
De heffingsrente bedraagt € 19.527.
3. Geschil
In geschil is of artikel 31 van de Wet op de omzetbelasting 1968 (de Wet) van toepassing is op de levering ingevolge de koopovereenkomst van 24 november 1999 en, zo dit niet het geval is, of de naheffingsaanslag en de boete tot juiste bedragen zijn opgelegd.
4. Standpunten van partijen
4.1. Eiseres stelt zich, kort samengevat, op het standpunt dat artikel 31 van de Wet van toepassing is op de overdracht van de rechten met betrekking tot de duobakken na het uitoefenen van de koopoptie. Hieruit volgt volgens eiseres dat ten aanzien van de levering van de duobakken geen omzetbelasting is verschuldigd. Eiseres betwist dat een vergoeding is bedongen, in rekening is gebracht of betaald voor het vijfde huurjaar, zodat terzake evenmin plaats is voor naheffing. De boete is ten onrechte opgelegd, nu sprake is van een pleitbaar standpunt. Ter zitting heeft eiseres hieraan nog toegevoegd, voor zover van belang, dat er op 24 november 1999 geen rechten met betrekking tot debiteuren of know how zijn overgedragen.
4.2. Verweerder stelt zich, kort samengevat, op het standpunt dat er geen sprake is van een overgang van een algemeenheid van goederen. Nu aan het voortzettingsvereiste niet is voldaan, mist artikel 31 van de Wet toepassing. Er dient te worden nageheven terzake van de levering en de vijfde huurtermijn, totaal fl. 1.853.253. De boete is terecht opgelegd, mede gelet op het feit dat eiseres behoorde tot het K-concern, waarin het gebruikelijk was geen of te laat omzetbelasting af te dragen.
5. Beoordeling van het geschil
5.1. Ingevolge artikel 31 van de Wet wordt geacht dat bij overgang van het geheel of een gedeelte van een algemeenheid van goederen, al dan niet tegen vergoeding of in de vorm van een inbreng in een vennootschap, geen leveringen of diensten plaatsvinden en treedt, tenzij bij ministeriële regeling anders is bepaald, degene op wie de goederen overgaan in de plaats van de overdrager.
5.2. In het arrest Zita Modes sarl heeft het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen (HvJ) op 27 november 2003 (C-497/01) in de rechtsoverwegingen 39, 40, 43 en 44 vastgesteld (het arrest Zita Modes):
“39 gelet op de context van artikel 5, lid 8, van de zesde richtlijn en de doelstelling van deze richtlijn, zoals beschreven in punten 36 tot en met 38 van het onderhavige arrest, is het duidelijk dat deze bepaling ertoe strekt de lidstaten in staat te stellen de overdrachten van ondernemingen of delen daarvan te vergemakkelijken, door ze te vereenvoudigen en te vermijden dat de financiële toestand van de verkrijger onder een buitensporige fiscale druk komt te staan, nu hij deze belasting later hoe dan ook zou hebben gerecupereerd via een aftrek van de als voorbelasting betaalde btw.
40 gelet op deze doelstelling moet het begrip “overgang van het geheel of een gedeelte van een algemeenheid van goederen onder bezwarende titel, om niet of in de vorm van een inbreng in een vennootschap” aldus worden uitgelegd dat daaronder valt de overdracht van een handelszaak of van een autonoom bedrijfsonderdeel met lichamelijke en eventueel ook onlichamelijke zaken, welke tezamen de onderneming of een gedeelte van een onderneming vormen waarmee een autonome economische activiteit kan worden uitgeoefend, en dat daaronder niet valt de verkoop van goederen zonder meer, zoals de verkoop van een voorraad producten.
43 wat het feit betreft dat volgens dit lid 8 de verkrijger in de plaats treedt van de overdrager, moet worden vastgesteld dat, zoals de commissie terecht heeft opgemerkt, blijkens de bewoordingen van dit lid deze voortzetting geen toepassingsvoorwaarde ervan is, maar zonder meer een gevolg van het feit dat geen levering wordt geacht te hebben plaatsgevonden.
44 uit het doel van artikel 5, lid 8, van de zesde richtlijn (...) blijkt inderdaad dat de bepaling doelt op overdrachten waarbij de verkrijger de bedoeling heeft om de handelszaak of het overgedragen bedrijfsonderdeel te exploiteren, en niet om de betrokken activiteit onmiddellijk zonder meer te vereffenen en in voorkomend geval de voorraden te verkopen.”
5.3. Voor toepassing van artikel 31 van de Wet is ten minste vereist dat een algemeenheid van goederen, bestaande uit zowel de zaken als de rechten waarmee een economische activiteit kan worden uitgeoefend, wordt overgedragen. Gelet op de onder 2. genoemde feiten bestond de gehele onderneming van eiseres uit de exploitatie van zaken in de vorm van het tegen betaling ter beschikking stellen (verhuur) van duobakken. Hieruit leidt de rechtbank af dat in dit geval de algemeenheid ten minste werd gevormd door de feitelijke macht over de duobakken tezamen met het complex van rechten en verplichtingen uit hoofde van de overeenkomst van verhuur.
5.4. Ingevolge de overeenkomst van 24 november 1999 werd een overdracht of afstand van de rechten uit hoofde van de huurkoopovereenkomst bewerkstelligd. Hierdoor verkreeg de gemeente niet de rechten van eiseres uit hoofde van een overeenkomst van huurkoop, maar alle rechten die verbonden waren aan de juridische eigendom van de duobakken, waaronder de feitelijke macht om als verhuurder op te treden. Van een overdracht van de rechten van de verhuurder was echter geen sprake, nu de overeenkomsten van verhuur tussen partijen door de terugkeer van de volle eigendom bij de gemeente van rechtswege tenietgingen. De voornoemde levering dan wel afstand betrof dan ook alleen rechten met betrekking handelszaken, zonder overgang van de verhuuractiviteit. Uit het voorgaande leidt de rechtbank af dat de levering dan wel afstand van rechten die de overeenkomst van 24 november 1999 bevat, moet worden beschouwd als overdracht van goederen zonder meer en niet kan worden beschouwd als een overgang van een algemeenheid van goederen. Artikel 31 mist dan ook toepassing.
5.5. Aan de vraag of het voortzettingsvereiste al dan niet dient te worden gelezen in de tekst van artikel 31 van de Wet komt de rechtbank dan ook niet toe, nu geen sprake is van een overgang van goederen die een algemeenheid vormen.
5.6. Uit de overwegingen hiervoor vloeit voort dat de levering dan wel afstand van rechten in verband met de uitoefening van de optie een belaste prestatie vormt. Uit de onder 2.5. en 2.6. genoemde stukken blijkt dat de koopprijs voor de duobakken fl. 1.734.493 bedroeg en dat op deze prijs een korting is verleend van fl. 10.000. Dit laatste bedrag was de tegenprestatie voor een dienst en is verrekend met de koopprijs. Als vergoeding voor de levering dient dan ook in aanmerking te worden genomen het bedrag van fl. 1.734.493. Nu eiseres gemotiveerd heeft gesteld dat de vergoeding voor de huur tot 24 november 1999 in de bedongen tegenprestatie van fl. 1.734.493 was inbegrepen, en verweerder erkent dat er geen factuur is en dat van geen betaling is gebleken, dient uitsluitend omzetbelasting te worden berekend over de bedongen vergoeding van fl. 1.734.493 (€ 787.078). De hierin begrepen omzetbelasting bedraagt € 117.224. Verminderd met de niet in geschil zijnde correctie van -/- € 899, dient de naheffingsaanslag te worden verlaagd tot € 116.325.
5.7. De verzuimboete in verband met niet (tijdige) betaling van omzetbelasting ten aanzien van de levering dan wel afstand van rechten in verband met de uitoefening van de optie acht de rechtbank passend en geboden. Er zijn geen omstandigheden gesteld of gebleken op grond waarvan moet worden geoordeeld dat deze boete moet worden gematigd. Nu geen sprake is van een afzonderlijke vijfde huurtermijn, ontbreekt de grondslag voor de vergrijpboete.
5.8. Gelet op het voorgaande dient het beroep gegrond te worden verklaard.
6. Proceskosten
Nu het beroep gegrond is, ziet de rechtbank aanleiding verweerder te veroordelen in de proceskosten, op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand begroot op € 644 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 322,- en een wegingsfactor 1).
7. Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- vermindert de naheffingsaanslag tot € 116.325 aan belasting en vermindert de boete tot € 4.537;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres ten bedrage van € 644, en wijst de Staat der Nederlanden aan dit bedrag aan eiseres te voldoen;
- gelast dat de Staat der Nederlanden het door eiseres betaalde griffierecht van € 273 vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan op 11 april 2006 en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr. A. Roelvink - Verhoeff en mrs. E. Polak en A. van Dongen in tegenwoordigheid van mr. V.M. Maat, griffier.
Afschrift verzonden aan partijen op:
De rechtbank heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de uitspraak in geanonimiseerde vorm.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum:
- hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam, dan wel
- beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag, mits de wederpartij daarmee schriftelijk instemt.
N.B. Bij het bestuursorgaan berust de bevoegdheid tot het instellen van beroep in cassatie niet bij de ambtenaar die de procedure voor de rechtbank heeft gevoerd.
Bij het instellen van hoger beroep dan wel beroep in cassatie dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie.
Bij het instellen van beroep in cassatie dient daarnaast in acht te worden genomen dat bij het beroepschrift een schriftelijke verklaring van de wederpartij wordt gevoegd, inhoudende dat wordt ingestemd met het instellen van beroep in cassatie tegen de uitspraak van de rechtbank.