Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AV7897

Datum uitspraak2006-01-25
Datum gepubliceerd2006-04-03
RechtsgebiedHandelszaak
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Arnhem
Zaaknummers134848
Statusgepubliceerd
SectorVoorzieningenrechter


Indicatie

In een geding voor de burgerlijke rechter komt zogenaamde formele rechtskracht toe aan een beschikking, indien de rechtmatigheid daarvan in een daartoe openstaande en met voldoende waarborgen omklede administratieve rechtsgang niet of niet met sucees is betwist. Velocitas lijkt zich met name te willen beroepen op de uitzonderingssituatie waarin de burger en het overheidslichaam het erover eens zijn dat de door het lichaam genomen beschikking onrechtmatig is. Velocitas heeft echter nagelaten feiten of omstandigheden te stellen op grond waarvan zij kon en redelijkerwijze mocht begrijpen dat De Ontvanger de onrechtmatigheid van de beschikking erkent (HR 18 juni 1993, NJ 1993, 642) Het beroep faalt reeds daarom.


Uitspraak

vonnis RECHTBANK ARNHEM Sector civiel recht zaaknummer / rolnummer: 134848 / KG ZA 05-763 Vonnis in kort geding van 25 januari 2006 in de zaak van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid VELOCITAS PERSONEELSDIENSTEN B.V., gevestigd te Didam, eiseres, procureur en advocaat mr. C.W. Reintjes, tegen DE ONTVANGER VAN DE BELASTINGDIENST ZUID-WEST, KANTOOR ROOSENDAAL, gevestigd te Roosendaal, verweerster, procureur mr. J.C.N.B. Kaal, advocaat mr. T. Huisman - Van Gemonden te Amsterdam. Partijen zullen hierna Velocitas en De Ontvanger genoemd worden. De procedure Velocitas heeft De Ontvanger ter zitting in kort geding opgeroepen, waarna De Ontvanger vrijwillig is verschenen. Velocitas heeft gevorderd als weergegeven in de niet-betekende dagvaarding. Ter gelegenheid van de mondelinge behandeling hebben de advocaten van partijen de zaak bepleit overeenkomstig de door hen overgelegde pleitnotities. Ten slotte is vonnis bepaald. De feiten Velocitas Personeelsdiensten B.V., voorheen genaamd Velocitas B.V., is een vennootschap waarvan de bedrijfsomschrijving luidt: “het voeren van een uitzendorganisatie, het verlenen van facilitaire diensten, de inkoop en verkoop alsmede de import en export van bovengenoemde diensten en goederen.” Velocitas is op 4 april 2000 opgericht door J.G.V. Beijer Groep B.V., die vanaf dat moment ook aandeelhouder en bestuurder was. In oktober 2003 zijn de aandelen in Velocitas verkocht en geleverd aan Jaco Beheer B.V. De administratieve bescheiden van Velocitas zijn sindsdien feitelijk echter onder beheer van J.G.V. Beijer Groep B.V. gebleven. Bij beschikking van 9 juli 2004 (hierna: de beschikking) is Velocitas door De Ontvanger op grond van artikel 34 van de Invorderingswet van 1990 (hierna: Iw) en artikel 16 van de Wet Financiering Volksverzekeringen hoofdelijk aansprakelijk gesteld voor een bedrag van EUR 64.956,00. Dat bedrag betreft een deel van de niet betaalde omzetbelastingschuld over het jaar 2001 van de gefailleerde vennootschappen Fast & Flex B.V. en Fast & Flex Personeelsdiensten B.V. (hierna tezamen: Fast & Flex). De Ontvanger heeft aan deze aansprakelijkstelling kort gezegd ten grondslag gelegd dat Velocitas in het jaar 2001 ten aanzien van een aantal werknemers van Fast & Flex als inlener dan wel aannemer in de zin van de Iw is opgetreden. De Ontvanger is daarbij uitgegaan van de geautomatiseerde administratie van Fast & Flex, die haar door de FIOD ter beschikking is gesteld. De Ontvanger heeft geen inzicht gehad in de administratie van Velocitas en evenmin in die van de derde betrokken partij, Sendo International Ltd. Bij brief van 15 september 2004 wordt Velocitas door De Ontvanger aangemaand voornoemd bedrag te voldoen. Velocitas heeft bij brief van 7 oktober 2004 een bezwaarschrift ingediend tegen voornoemde beschikking. De Ontvanger heeft bij haar beslissing op het bezwaar van 21 maart 2005 Velocitas primair niet-ontvankelijk verklaard vanwege een onverschoonbare termijnoverschrijding. Subsidiair worden de inhoudelijke bezwaren van Velocitas, voornamelijk inhoudende dat er geen sprake is geweest van inlening, van de hand gewezen. Tegen deze beslissing heeft Velocitas vervolgens op 29 april 2005 beroep ingesteld bij de sector bestuursrecht van deze rechtbank (hierna: de bestuursrechter). Bij uitspraak van 10 november 2005 heeft de bestuursrechter geoordeeld dat in de bezwaarfase inderdaad sprake was van een onverschoonbare termijnoverschrijding en het beroep ongegrond verklaard. De bestuursrechter is daardoor niet toegekomen aan een inhoudelijke beoordeling. Tegen deze uitspraak heeft Velocitas geen hoger beroep ingesteld. Een deel van de vordering van De Ontvanger op Velocitas is inmiddels voldaan, zodat thans een vordering ten bedrage van EUR 35.965,00 resteert. Velocitas weigert tot op heden dat restant te voldoen. Het geschil Velocitas vordert - samengevat – bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, De Ontvanger te veroordelen om verdere invorderingsmaatregelen en verrekeningen te staken en gestaakt te houden, een en ander onder verbeurte van een dwangsom van EUR 2.500,-- per dag dat De Ontvanger in gebreke blijft daaraan te voldoen. Velocitas voert daartoe aan dat verdere invordering ten opzichte van haar onrechtmatig is, omdat De Ontvanger, bij gebreke van enige onderbouwing met schriftelijke stukken, niet heeft aangetoond of zelfs maar aannemelijk gemaakt a) dat Velocitas terecht aansprakelijk is gesteld, althans b) dat de vordering uit hoofde van die aansprakelijkstelling daadwerkelijk EUR 64.956,00 bedraagt. Velocitas heeft tevens een spoedeisend belang bij onmiddellijke staking van die invordering, nu deze voor haar grote financiële consequenties heeft. De Ontvanger voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan. De beoordeling In deze procedure is kort gezegd de rechtmatigheid van (de totstandkoming van) de beschikking -inhoudende de aansprakelijkstelling van Velocitas- in geschil. Allereerst dient beoordeeld te worden of het beginsel van formele rechtskracht aan een inhoudelijke toetsing van die rechtmatigheid door de burgerlijke (voorzieningen)rechter in de weg staat, zoals De Ontvanger heeft betoogd. Dienaangaande wordt als volgt overwogen. In een geding voor de burgerlijke rechter komt zogenaamde formele rechtskracht toe aan een beschikking, indien de rechtmatigheid daarvan in een daartoe openstaande en met voldoende waarborgen omklede administratieve rechtsgang niet of niet met succes is betwist. De burgerlijke rechter dient er dan vanuit te gaan dat de beschikking, zowel wat haar wijze van tot stand komen als wat haar inhoud betreft, in overeenstemming is met de toepasselijke wettelijke voorschriften en algemene rechtsbeginselen. Partijen zijn het niet zozeer oneens over de vraag of een dergelijke situatie zich hier voordoet, als wel over de vraag of er in dit concrete geval aanleiding bestaat om een uitzondering op de formele rechtskracht van de onderhavige beschikking te maken. De voorzieningenrechter overweegt daarover allereerst dat in de jurisprudentie van de Hoge Raad slechts een zeer beperkt aantal uitzonderingen op het beginsel van formele rechtskracht van administratieve beschikkingen wordt erkend. Er moet sprake zijn van uitzonderlijke omstandigheden die het aanvaarden van een uitzondering op het beginsel kunnen rechtvaardigen (HR 16 mei 1986, NJ 1986, 723, HR 11 november 1988, NJ 1990, 563 en HR 16 oktober 1992, RvdW 1992, 228). Velocitas lijkt zich met name te willen beroepen op de uitzonderingssituatie waarin de burger en het overheidslichaam het erover eens zijn dat de door het lichaam genomen beschikking onrechtmatig is. Velocitas heeft echter nagelaten feiten of omstandigheden te stellen op grond waarvan zij kon en redelijkerwijze mocht begrijpen dat De Ontvanger de onrechtmatigheid van de beschikking erkent (HR 18 juni 1993, NJ 1993, 642). Het beroep faalt reeds daarom. Overigens zij opgemerkt dat uit de stukken en het ter zitting verhandelde juist het tegendeel blijkt, namelijk dat De Ontvanger de gestelde onrechtmatigheid met zoveel woorden betwist. De in de jurisprudentie erkende uitzonderingen berusten verder veelal op de gedachte dat het de belanghebbende onder omstandigheden niet kwalijk kan worden genomen dat hij geen (tijdig) administratief beroep tegen de beschikking heeft ingesteld. In dit geval staat met het onherroepelijke oordeel van de bestuursrechter nu juist vast dat de niet tijdige indiening van het bezwaar aan Velocitas is toe te rekenen en haar dus wel kwalijk kan worden genomen. Van een uitzonderingssituatie gebaseerd op voornoemde gedachte, is hier dus in ieder geval ook geen sprake. Ook overigens heeft Velocitas geen omstandigheden aannemelijk gemaakt die ertoe leiden dat de aan het beginsel van formele rechtskracht verbonden bezwaren zo klemmend worden dat op het beginsel een uitzondering moet worden gemaakt. Anders dan Velocitas in haar pleitnota betoogt, kan het - door haar veronderstelde – gegeven dat de uitvoering van de beschikking in kwestie jegens haar onrechtmatig is, niet zonder meer als zo een omstandigheid worden aangemerkt. Met dat standpunt miskent Velocitas de gedachte achter het beginsel van de formele rechtskracht, te weten dat de burgerlijke rechter niet in de aan de bestuursrechter voorbehouden beslissingen dient te treden. In dit kader overweegt de voorzieningenrechter ten overvloede nog het volgende. De rechtsbescherming in het bestuursrecht is steeds aan een (meestal vrij korte) termijn gebonden, met de bedoeling dat snel zekerheid wordt verkregen over de rechtsgeldigheid van een beschikking. Dit dient zowel het belang van het bestuur als dat van de burger. Die zekerheid zou worden doorkruist indien de burgerlijke rechter zonder enige binding aan de bestuursrechtelijke bezwaar- en of beroepstermijn in een kort gedingprocedure de onrechtmatigheid van een inmiddels onherroepelijk geworden beschikking zou kunnen vaststellen. In zoverre draagt het beginsel van de formele rechtskracht bij aan een goede taakverdeling tussen de burgerlijke en administratieve rechter. Gelet op het voorgaande zal Velocitas niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vorderingen. Aan de inhoudelijke beoordeling van de vordering en de overige verweren komt de voorzieningenrechter derhalve niet toe. Velocitas zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van De Ontvanger worden begroot op: - vast recht EUR 244,00 - salaris procureur 816,00 Totaal EUR 1.060,00 De beslissing De voorzieningenrechter verklaart Velocitas niet-ontvankelijk in haar vordering, veroordeelt Velocitas in de proceskosten, aan de zijde van De Ontvanger tot op heden begroot op EUR 1.060,00, verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad. Dit vonnis is gewezen door mr. O. Nijhuis en in tegenwoordigheid van de griffier mr. A. Kooij in het openbaar uitgesproken op 25 januari 2006. Coll: AK