Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AV7693

Datum uitspraak2006-03-29
Datum gepubliceerd2006-04-13
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Zutphen
Zaaknummers66504 / HA ZA 04-1279
Statusgepubliceerd


Indicatie

Vaststellingsovereenkomst: ontbinding maatschapsovereenkomsten en verdeling van vermogen en schulden van de ontbonden maatschap. Welke rente moet worden verstaan onder “wettelijke rente” over de vergoedingsverplichtingen. Handelsovereenkomst?


Uitspraak

Rechtbank Zutphen Sector Civiel Afdeling Handel Rolnummer: 66504 / HA ZA 04-1279 Uitspraak: 29 maart 2006 12 april 2006 Vonnis van de enkelvoudige kamer voor burgerlijke zaken in de zaak van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid BAX WERKMAATSCHAPPIJ B.V., gevestigd te Doetinchem, eiseres, procureur mr. W.H.A. Buiting, advocaat mr. A.H.J. Cornelissen te Huissen, tegen 1. [gedaagde sub. 1], wonende te [woonplaats], gemeente [haam gemeente], 2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid SOPHER B.V., gevestigd te Borculo, gemeente Berkelland, 3. [gedaagde sub. 3], wonende te [woonplaats], gemeente [naam gemeente], 4. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid STARION B.V., gevestigd te Neede, gemeente Berkelland, gedaagden, procureur mr. A.J.H. Ozinga, advocaat mr. J.D. Veltman te Enschede. Partijen zullen hierna Bax en [gedaagden] genoemd worden. Gedaagden 1 en 2 worden tezamen als [sub. gedaagde 1], en gedaagden 3 en 4 worden tezamen aangeduid als [sub. gedaagde 2]. Gedaagde 1 en gedaagde 3 worden afzonderlijk aangeduid als de heer [gedaagde sub. 1] respectievelijk de heer [gedaagde sub. 3]. 1. De procedure 1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit: - het tussenvonnis van 12 januari 2005 - de aantekening op de rolkaart dat de geplande comparitie van partijen geen doorgang heeft gevonden - de akte vermindering en wijziging van eis - de antwoordakte van [gedaagden] 1.2. Ten slotte is vonnis bepaald. 2. De feiten 2.1. De heren [gedaagde sub. 1] en [gedaagde sub. 3] zijn notaris te Borculo respectievelijk te Neede. Sopher is de persoonlijke holding van de heer [gedaagde sub. 1] en Starion is de persoonlijke holding van de heer [gedaagde sub. 3]. 2.2. [sub. gedaagde 2] en [sub. gedaagde 1] hebben met Bax, destijds genaamd Bax Notariaat B.V., op 29 april 2002 respectievelijk 29 oktober 2002 een maatschapsovereenkomst gesloten. 2.3. De samenwerking van partijen was erop gericht samen te werken met en onder de naam van het in de Achterhoek gevestigde kantoor Bax advocaten, notarissen en belastingadviseurs. Partijen werkten bovendien, tezamen met andere notarissen, samen in de vennootschap onder firma Bax Back Office (BBO). BBO is facilitair aan alle maatschappen die verbonden zijn aan de Bax Groep en draagt zorg voor scholing, opleiding, productontwikkeling, kwaliteitszorg en public relations. 2.4. Tussen Bax enerzijds en [sub. gedaagde 1] en [sub. gedaagde 2] anderzijds is onenigheid ontstaan, naar aanleiding waarvan Bax onderhavige procedure is gestart. 2.5. Partijen zijn gedurende onderhavige procedure in overleg met elkaar getreden. Dit overleg heeft tot overeenstemming geleid. Partijen hebben de tussen hen gemaakte afspraken vastgelegd in een vaststellingsovereenkomst en een later daaraan toegevoegd aanhangsel. Daarbij is - kort samengevat - bepaald dat: - de tussen [sub. gedaagde 1] en Bax alsmede [sub. gedaagde 2] en Bax bestaande maatschapsovereenkomsten met terugwerkende kracht per 30 juni 2004 worden ontbonden; - dat [sub. gedaagde 1] en [sub. gedaagde 2] hun notarispraktijken te Borculo respectievelijk Neede, en daarmee de zaken van de maatschappen, vanaf 1 juli 2004 zelfstandig, geheel voor eigen rekening en risico, voortzetten; - dat [sub. gedaagde 1] en [sub. gedaagde 2] met terugwerkende kracht per 30 november 2004 terugtreden als vennoten uit BBO en de ondernemingen van BBO te Borculo en Neede zelfstandig, geheel voor eigen rekening en risico, voortzetten. - dat het vermogen van de ontbonden maatschappen, waaronder begrepen alle roerende zaken die aanwezig zijn in de kantoren te Borculo en Neede en de notariële praktijk aldaar, worden toebedeeld aan [sub. gedaagde 1] respectievelijk [sub. gedaagde 2] en dat [sub. gedaagde 1] c.q. [sub. gedaagde 2] alle schulden van de ontbonden maatschappen voor hun rekening nemen en als eigen schulden voldoen, onder vrijwaring van Bax; - dat [sub. gedaagde 1] en [sub. gedaagde 2] nog nader te bepalen bedragen aan Bax verschuldigd zijn terzake het eigen vermogen dat door Bax is gestort, ingebracht of opgebouwd in de respectieve maatschapsovereenkomst; - dat [sub. gedaagde 1] en [sub. gedaagde 2] ieder afzonderlijk aan Bax verschuldigd zijn een bedrag van € 119.116,00 terzake van de overname van de goodwill van Bax in de gesloten maatschappen, alsmede een nog te bepalen vergoeding voor de stille reserves in de materiële vaste activa die ingevolge de ontbinding door [sub. gedaagde 1] en [sub. gedaagde 2] zijn overgenomen. 2.6. Ten aanzien van de betaling is in artikel 9.1 van de overeenkomst bepaald: “ De door [sub. gedaagde 2] en [sub. gedaagde 1] ingevolge deze vaststellingsovereenkomst verschuldigde bedragen worden verhoogd met de wettelijke rente vanaf 1 juli 2004 tot aan de dag van betaling (...)”. 2.7. [sub. gedaagde 2] heeft de door hem verschuldigde bedragen zoals die in de vaststellingsovereenkomst zijn gespecificeerd aan Bax betaald. Over het totaalbedrag heeft hij de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119a BW vergoed. [sub. gedaagde 1] heeft de door hem verschuldigde bedragen zoals gespecificeerd in de vaststellingsovereenkomst aan Bax betaald, vermeerderd met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW en verminderd met een bedrag van € 10.925,86, zijnde het verschil tussen de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW en de wettelijke rente ex artikel 119a BW over het door [sub. gedaagde 2] betaalde bedrag. 3. De vordering 3.1. Bax vordert –na wijziging van eis – dat de rechtbank bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad: 1. [sub. gedaagde 1] zal veroordelen tot betaling aan Bax van een bedrag van € 21.757,98, althans € 10.832,12, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente vanaf 13 november 2005 tot de dag der algehele voldoening; 2. [sub. gedaagde 2] te veroordelen tot betaling aan Bax van een bedrag van € 10.925,86, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente vanaf 13 november 2005 tot de dag der algehele voldoening, met veroordeling van [gedaagden] in de kosten van het geding. 3.2. Bax stelt zich op het standpunt dat [gedaagden] over de bedragen die op grond van de vaststellingsovereenkomst verschuldigd zijn de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119a BW verschuldigd is. Zij heeft hiertoe aangevoerd dat de vaststellingsovereenkomst dient te worden aangemerkt als een handelsovereenkomst in de zin van artikel 119a BW omdat het gaat om verkoop van activa aan een uitoefenaar van een zelfstandig beroep. Bovendien is de overeenkomst ook tussen rechtspersonen gesloten. Niet vereist is dat de levering van goederen of het verrichten van diensten onderwerp is van de overeenkomst; voldoende is dat deze levering of die verrichting eruit voortvloeien. 4. Het verweer 4.1. [gedaagden] concludeert dat Bax in haar vorderingen niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, althans dat deze vorderingen haar dienen te worden ontzegd, met haar veroordeling in de proceskosten. 4.2. Hij heeft hiertoe het volgende aangevoerd. Over de verschuldigde bedragen is de wettelijke rente ex artikel 119 BW van toepassing. Partijen zijn in de vaststellingsovereenkomst uitdrukkelijk de wettelijke rente en niet de wettelijke handelsrente overeengekomen. Omdat alle partijen werden bijgestaan door professionele deskundigen dient ervan uitgegaan te worden dat, wanneer partijen de wettelijke handelsrente hadden willen overeenkomen, zij dit expliciet in de overeenkomst zouden hebben opgenomen. Van belang is voorts dat er geen sprake is van een handelsovereenkomst in de zin van artikel 6:119a BW omdat de vaststellingsovereenkomst niet de levering van goederen of diensten behelst. De wettelijke handelsrente is bovendien slechts bedoeld voor handelstransacties tussen ondernemingen. In het onderhavige geval zijn partijen deelgenoten in gemeenschappen en treden zij niet op als ondernemingen. De verschuldigdheid van wettelijke handelsrente wordt in de parlementaire geschiedenis gekoppeld aan de ontvangst van de factuur. In het onderhavige geval is geen BTW in rekening gebracht en zijn geen facturen verzonden omdat het gaat om ontbinding van maatschappen. Er is geen rechtsverhouding die is gebaseerd op een overeenkomst omdat de rechtsverhoudingen zijn gebaseerd op deelgenootschappen in ontbonden gemeenschappen. Er is evenmin sprake van een overeenkomst om baat, maar slechts van een overeenkomst die strekt tot verdeling. De verdeling van een ontbonden gemeenschap kent een geheel eigen wettelijke regeling en heeft niet de strekking één van de deelgenoten te bevoordelen boven de ander. De strekking van de richtlijn spreekt tegen dat de wettelijke rente van artikel 6:119a BW van toepassing zou zijn, omdat het gaat om een verdeling van gemeenschappen. 5. De beoordeling 5.1. Tussen partijen is in geschil welke rente moet worden verstaan onder de in artikel 9 van de vaststellingsovereenkomst genoemde “wettelijke rente”. 5.2. Voor de beantwoording van de vraag hoe de verhouding van partijen in een schriftelijk contract is geregeld, komt het aan op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan de bepalingen van de overeenkomst mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. 5.3. Uit de bewoordingen van de overeenkomst kan niet worden afgeleid of het gaat om de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW dan wel om de wettelijke rente ex artikel 6:119a BW. Hiervoor is van belang dat het Burgerlijk Wetboek zowel de wettelijke rente over een geldsom voortvloeiend uit een handelsovereenkomst als de wettelijke rente over geldverbintenissen uit anderen hoofde aanduidt als “wettelijke rente”. De tekst van de overeenkomst biedt ook voor het overige geen aanknopingspunten om te kunnen concluderen dat één van beide wettelijke rentes is bedoeld. 5.4. Artikel 6:119a BW is een specialis ten opzichte van artikel 6:119a BW en behelst een regeling van de wettelijke rente voor handelsovereenkomsten. Voor deze overeenkomsten geldt op grond van artikel 6:120 tweede lid BW een (fors) hogere rente. Vraag is of in het onderhavige geval sprake is van een handelsovereenkomst. 5.5. Een handelsovereenkomst wordt in artikel 6:119a BW lid 1 BW gedefinieerd als: “de overeenkomst om baat die een of meer van de partijen verplicht iets te geven of te doen en die tot stand is gekomen tussen een of meer natuurlijke personen die handelen in de uitoefening van een beroep of bedrijf of rechtspersonen.” 5.6. Artikel 6:119a BW moet worden uitgelegd in het licht van de bewoordingen en het doel van de EG-richtlijn betreffende bestrijding van betalingsachterstand bij handelstransacties (Richtlijn 2000/35/EG, Pb EG L 200/35 d.d. 8 augustus 2000), van welke richtlijn dit artikel een implementatie is. De richtlijn is van toepassing verklaard op alle betalingen tot vergoeding van handelstransacties, waarbij het begrip “handelstransactie” in artikel 2, aanhef en onder 1 is gedefinieerd als: “transactie tussen ondernemingen of tussen ondernemingen en overheidsinstanties die leiden tot het leveren van goederen of het verrichten van diensten tegen vergoeding”. Het begrip “onderneming” is in artikel 2, aanhef en onder 1 van de richtlijn omschreven als: “elke organisatie die handelt in het kader van haar zelfstandige economische of beroepsmatige activiteit, ook wanneer deze door slechts één persoon wordt uitgeoefend.” 5.7. Het gaat in het onderhavige geval om een vaststellingsovereenkomst, waarbij - kort samengevat - de maatschapsovereenkomsten tussen Bax en [sub. gedaagde 1] respectievelijk Bax en [sub. gedaagde 2] met terugwerkende kracht zijn ontbonden en afspraken zijn gemaakt over de verdeling van het vermogen en de schulden van de ontbonden maatschap, waarbij tegenover de toedeling van het vermogen en de schulden van de maatschap bepaalde vergoedingsverplichtingen zijn overeengekomen. 5.8. Het sluiten van een dergelijke vaststellingsovereenkomst behoort niet tot de economische of beroepsmatige activiteiten waarvoor de thans ontbonden maatschapsovereenkomsten eerder tussen partijen zijn gesloten. De overeenkomst is immers gericht op beëindiging van de samenwerking tussen partijen. Met het sluiten van de vaststellingsovereenkomst hebben partijen niet gehandeld in het kader van de zelfstandige economische of beroepsmatige activiteit van het samenwerkingsverband dat tussen hen bestond, zodat niet kan worden gezegd dat zij daarbij zijn opgetreden als onderneming als bedoeld in de richtlijn. Hieraan doet niet af dat in artikel 6:119a lid 1 BW niet (expliciet) de voorwaarde wordt gesteld dat de rechtspersoon in kwestie moet handelen in het kader van haar zelfstandige economische of beroepsmatige activiteit. Hiervoor is van belang dat, zoals hiervoor reeds is overwogen, de wettelijke bepaling moet worden uitgelegd in het licht van de bewoordingen en de strekking van de EG-richtlijn. 5,9.Van belang is voorts dat het in het onderhavige geval gaat om een overgang van een algemeenheid van goederen als bedoeld in artikel 31van de Wet op de Omzetbelasting 1968 (hierna: Wet OB). Bij een dergelijke overgang wordt ingevolge genoemd artikel geacht dat geen leveringen of diensten plaatsvinden, zodat geen omzetbelasting verschuldigd is en er, mede gelet op het bepaalde in artikel 35 Wet OB, ook geen factuur behoeft te worden uitgereikt. Uit de wetsgeschiedenis blijkt dat de wetgever het begrip “handelstransactie” heeft verbonden aan die transacties waarvoor een factuur moet worden uitgereikt. Verwezen wordt naar de parlementaire geschiedenis over de totstandkoming van artikel 6:119a BW, waarin onder meer het volgende is vastgelegd (MvT, Tweede Kamer, vergaderjaar 2001-2002, 28 239, nr. 3, p. 8-9): (...) In de richtlijn wordt de termijn na het verstrijken waarvan wettelijke rente verschuldigd is, gekoppeld aan hetzij de ontvangst van de factuur hetzij een gelijkwaardig verzoek tot betaling. Op deze wijze is rekening gehouden met lidstaten waarin een verzoek om betaling kan worden gedaan zonder gebruik te maken van een factuur. In Nederland moet bij elke handelstransactie gebruik worden gemaakt van een factuur (artikel 35 van de Wet Omzetbelasting). Met de verwijzing in artikel 119a lid 2 naar de ontvangst van de factuur kan derhalve worden volstaan. (...) Uit deze overwegingen van de wetgever moet worden afgeleid dat de wetgever de voor de handelsovereenkomst ingevoerde (hogere) rente niet van toepassing heeft willen laten zijn op overeenkomsten waarvoor geen facturen behoeven te worden uitgereikt. De bij de vaststellingsovereenkomst gemaakte afspraken kunnen daarom niet worden aangemerkt als een handelsovereenkomst in de zin van artikel 6:119a BW. 5.10. Dit betekent dat [sub. gedaagde 1] en [sub. gedaagde 2] op grond van de samenwerkingsovereenkomst over de door hen ieder aan Bax verschuldigde bedragen de wettelijke rente van artikel 6:119 BW verschuldigd zijn. 5.11. De vordering tegen [sub. gedaagde 2] zal worden afgewezen. Met inachtneming van hetgeen hiervoor is overwogen moet immers worden vastgesteld dat [sub. gedaagde 2] – die niet tijdig heeft onderkend dat Bax bij de berekening van de verschuldigde rente toepassing had gegeven aan artikel 6:119a BW - door betaling van de wettelijke rente ex artikel 6:119a BW over hetgeen hij op grond van de vaststellingsovereenkomst aan Bax verschuldigd was, een bedrag van € 10.925,86 te veel aan Bax heeft betaald. 5.12. De heer [gedaagde sub. 1] heeft over hetgeen door hem aan Bax verschuldigd was terecht de (lagere) wettelijke rente van artikel 6:119 BW betaald. Hij heeft op het totaalbedrag evenwel een bedrag van € 10.925,86 in mindering gebracht, zijnde het door de heer [gedaagde sub. 3] teveel betaalde bedrag aan rente. De heer [gedaagde sub. 1] was niet bevoegd tot deze verrekening omdat het niet ging om een vordering van hem op Bax, maar een vordering van [sub. gedaagde 2] op Bax. 5.13. Bij antwoordakte heeft [gedaagden] een akte van cessie van 16 januari 2006 in het geding gebracht, waarbij [sub. gedaagde 2] zijn vordering uit hoofde van onverschuldigde betaling op Bax ter hoogte van € 10.925,86 heeft overgedragen aan [sub. gedaagde 1]. Bax heeft geen gebruik gemaakt van de haar geboden gelegenheid om op deze productie te reageren, zodat aangenomen moet worden dat de desbetreffende vordering rechtsgeldig aan [sub. gedaagde 1] is gecedeerd. 5.14. De rechtbank begrijpt dat [sub. gedaagde 1] zich beroept op verrekening van zijn schuld aan Bax met deze vordering. Deze verrekening wordt toegestaan nu beide vorderingen vaststaan en overigens aan de vereisten van verrekening is voldaan. Dit betekent dat ook de vordering tegen [sub. gedaagde 1] moet worden afgewezen. 5.15. In het feit dat partijen door het sluiten van de vaststellingsovereenkomst het merendeel van de geschilpunten die in de onderhavige procedure aan de orde werden gesteld hebben beslecht, wordt aanleiding gevonden om de proceskosten te compenseren, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt. 6. De beslissing De rechtbank 6.1. wijst de vorderingen af, 6.2. compenseert de proceskosten aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt. Dit vonnis is gewezen door mr. D. Vergunst en in het openbaar uitgesproken op 29 maart 2006.