Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AV5385

Datum uitspraak2006-02-02
Datum gepubliceerd2006-03-22
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
Zaaknummers09/920401-01 (tul); 09/920370-03 (tul)
Statusgepubliceerd


Indicatie

[...] De rechtbank verklaart zich onbevoegd ten aanzien van de vordering tot tenuitvoerlegging ... De rechtbank verklaart het openbaar ministerie niet-ontvankelijk ten aanzien van de vordering tot tenuitvoerlegging [...]


Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE, SECTOR STRAFRECHT MEERVOUDIGE KAMER JEUGDSTRAFZAKEN parketnummer 09/920401-01 (tul); 09/920370-03 (tul) rolnummer 0012; 0014 BESLISSING NA VOORWAARDELIJKE VEROORDELING De veroordeelde; de opgelegde straffen Bij onherroepelijk geworden vonnis van de meervoudige kamer van de rechtbank 's-Gravenhage rechtdoende in jeugdstrafzaken d.d. 24 juli 2002 (09/920401-01) en van de kinderrechter in dezelfde rechtbank d.d. 22 februari 2005 (09/920370-03) is [veroordeelde], geboren op [geboortedatum] te [woonplaats], ingeschreven te [adres], thans verblijvende op een onbekend adres, ten aanzien van 09/920401-01 veroordeeld tot - onder meer - een voorwaardelijke jeugddetentie voor de duur van drie maanden, met een proeftijd van twee jaar, met als bijzondere voorwaarde: dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de voorschriften hem te geven door of namens de stichting Jeugdbescherming en -reclassering, zolang die instelling zulks nodig acht; welke proeftijd bij vonnis van 22 februari 2005 door de kinderrechter in deze rechtbank is verlengd met een jaar; ten aanzien van 09/920370-03 veroordeeld tot een voorwaardelijke jeugddetentie voor de duur van 57 dagen, met een proeftijd van twee jaar, met als bijzondere voorwaarde: dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de voorschriften hem te geven door of namens de Stichting Bureau Jeugdzorg, zolang die instelling zulks nodig acht. De vorderingen De schriftelijke vorderingen van de officier van justitie d.d. 11 juni 2005 (09/920401-01) en 22 december 2005 (09/920370-03) strekken ertoe dat de rechtbank alsnog de tenuitvoerlegging zal gelasten van de bij voormelde vonnissen voorwaardelijk opgelegde jeugddetentie. De behandeling ter terechtzitting Ten aanzien van 09/920401-01: Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting met gesloten deuren van 27 oktober 2005, 15 december 2005 en 19 januari 2006. Ten aanzien van 09/920370-03: Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting met gesloten deuren van 19 januari 2006. De veroordeelde is niet ter terechtzitting van 19 januari 2006 verschenen. De rechtbank overweegt ten aanzien van de oproeping en de persoonlijke verschijning van veroordeelde in persoon het volgende. -Ten aanzien van 09/920401-01: De rechtbank heeft op de zitting van 15 december 2005 vastgesteld dat veroordeelde goed was opgeroepen. Daarnaast heeft de raadsvrouw van veroordeelde op die zitting aangegeven dat haar cliënt op de hoogte was van de datum en het tijdstip van de zitting. Op grond hiervan heeft de rechtbank de medebrenging van veroordeelde gelast voor de zitting van 19 januari 2006. Blijkens informatie van de politie is zowel op de [adres] als op een later bekend geworden adres geprobeerd om uitvoering te geven aan het bevel tot medebrenging, maar was veroordeelde op beide adressen niet aanwezig. Ter zitting van 19 januari 2006 heeft de raadsvrouw van de veroordeelde bovendien wederom aangegeven dat er contact is geweest met haar cliënt en dat zij hem de datum en het tijdstip van de zitting heeft meegedeeld. De rechtbank is op grond van het voorgaande van oordeel dat de zaak thans kan worden afgedaan buiten aanwezigheid van veroordeelde. -Ten aanzien van 09/920370-03: Hoewel de oproeping goed is betekend, is veroordeelde niet ter zitting verschenen. De rechtbank zal de zaak niet aanhouden. In de omstandigheid dat in de zaak met parketnummer 09/920401-01 de rechtbank reeds de medebrenging van veroordeelde heeft bevolen, hetgeen niet tot het verschijnen van verdachte ter terechtzitting heeft geleid, en dat door de zus van veroordeelde op de zitting van 15 december 2005 is aangegeven dat veroordeelde niet wil komen, ziet de rechtbank immers reden om aan te nemen dat met de aanhouding geen redelijk doel wordt gediend. De raadsvrouw van veroordeelde, mr. A.A. Harmelen, advocaat te 's-Gravenhage, is ten aanzien van de vordering tot tenuitvoerlegging met parketnummer 09/920401-01 ter terechtzitting gehoord. De raadsvrouw heeft verklaard uitdrukkelijk gemachtigd te zijn ten aanzien van die vordering. Ten aanzien van de vordering tot tenuitvoerlegging met parketnummer 09/920370-03 is de raadsvrouw van veroordeelde niet gehoord nu zij ten aanzien van die vordering heeft verklaard niet uitdrukkelijk gemachtigd te zijn. De officier van justitie heeft gepersisteerd bij de schriftelijke vorderingen tot tenuitvoerlegging. De beoordeling Ten aanzien van de bevoegdheid van de meervoudige kamer in de zaak met parketnummer 09/920370-03 overweegt de rechtbank het volgende. Op grond van artikel 77dd, tweede lid, j° artikel 14g, derde lid, van het Wetboek van Strafrecht is de rechter die de straf heeft opgelegd bevoegd tot behandeling van de vordering tot tenuitvoerlegging. Voor overtreding van een algemene voorwaarde volgt in laatstgenoemd artikellid daarna nog een specifieke bepaling. De rechtbank begrijpt hieruit, mede gelet op het arrest van de Hoge Raad van 3 mei 1994, NJ 1994, 578, dat ten aanzien van de tenuitvoerlegging van een voorwaardelijke straf op grond van een bijzondere voorwaarde, die door de kinderrechter is opgelegd, de meervoudige kamer onbevoegd is. De rechtbank zal zich ten aanzien van de vordering tot tenuitvoerlegging met parketnummer 09/920370-03 derhalve onbevoegd verklaren. Ten aanzien van de verlenging van de proeftijd in de zaak met parketnummer 09/920401-01 overweegt de rechtbank in het bijzonder het volgende. De rechtbank stelt vast dat veroordeelde bij vonnis van 24 juli 2002 van de meervoudige kamer jeugdstrafzaken in deze rechtbank is veroordeeld tot een voorwaardelijke jeugddetentie voor de duur van drie maanden met een proeftijd van twee jaar. Deze proeftijd liep van 8 augustus 2002 tot en met 6 augustus 2004. Bij vonnis van 22 februari 2005 heeft de kinderrechter van deze rechtbank in haar onherroepelijke vonnis van 22 februari 2005 voornoemde proeftijd met een jaar verlengd, hetgeen op dat moment niet meer mogelijk was. Een verlenging van een proeftijd is immers slechts mogelijk, zolang deze nog niet is beëindigd. Nu veroordeelde geen gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheid om hoger beroep in te stellen op grond van de artikelen 14j van het Wetboek van Strafrecht j° 404 van het Wetboek van Strafvordering, noch een verzoek om herziening van het vonnis heeft ingediend op grond van de artikelen 14j van het Wetboek van Strafrecht j° artikel 457 van het Wetboek van Strafvordering, is het vonnis in kracht van gewijsde gegaan. De rechtbank acht zich om die reden gebonden aan de inhoud van het vonnis. De kinderrechter heeft bij vonnis van 22 februari 2005 de proeftijd verlengd naar aanleiding van een vordering tot tenuitvoerlegging op grond van overtreding van de algemene voorwaarde. De rechtbank ziet zich gesteld voor de vraag of deze verlenging van de proeftijd op grond van de algemene voorwaarde zich ook uitstrekt over de bijzondere voorwaarde. De rechtbank is van oordeel dat dit niet het geval is. Was dit wel zo, dan zou dit immers betekenen dat de kinderrechter, in strijd met de hierboven aangehaalde uitleg van artikel 77dd, tweede lid, j° artikel 14g, derde lid, van het Wetboek van Strafrecht toch een bevoegdheid zou toekomen ten aanzien van een vordering tot tenuitvoerlegging op grond van een door de meervoudige kamer opgelegde bijzondere voorwaarde. Nu de rechtbank derhalve van oordeel is dat voor de bijzondere voorwaarde, op grond waarvan de officier tenuitvoerlegging vordert, de proeftijd sinds 6 augustus 2004 niet meer liep, zal zij het openbaar ministerie ten aanzien van de vordering tot tenuitvoerlegging met parketnummer 09/920401-01 niet-ontvankelijk verklaren. Ten overvloede overweegt de rechtbank het volgende. Op grond van het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan dat veroordeelde zich heeft onttrokken aan de civielrechtelijke plaatsing in justitiële jeugdinrichting [justitiële jeugdinrichting]. De rechtbank is van oordeel dat een civielrechtelijke plaatsing in een justitiële jeugdinrichting niet kan vallen onder de bijzondere voorwaarde zoals die bij de onderhavige vonnissen is opgelegd, te weten het zich houden aan de voorschriften van de jeugdreclassering. De onttrekking aan de plaatsing in [justitiële jeugdinrichting] levert derhalve geen overtreding van de onderhavige bijzondere voorwaarde op, zodat de vorderingen tot tenuitvoerlegging niet voor toewijzing vatbaar waren geweest. Beslissing De rechtbank verklaart zich onbevoegd ten aanzien van de vordering tot tenuitvoerlegging in de zaak met parketnummer 09/920370-03. De rechtbank verklaart het openbaar ministerie niet-ontvankelijk ten aanzien van de vordering tot tenuitvoerlegging in de zaak met parketnummer 09/920401-01. Deze beslissing is gegeven door mr. C.E. Dettmeijer-Vermeulen, voorzitter, kinderrechter, mr. S.M. Borkent kinderrechter, mr. J.E.M.G. van Wezel, kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. S. Kramer, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 2 februari 2006.