Jurisprudentie
AV3407
Datum uitspraak2006-03-03
Datum gepubliceerd2006-03-06
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
Zaaknummers09/754114-03
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2006-03-06
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
Zaaknummers09/754114-03
Statusgepubliceerd
Indicatie
14a Sr, 14b Sr, 14c Sr, 36b Sr, 36c Sr, 57 Sr, 140 Sr; 3 OW, 11 OW. Verdachte heeft deelgenomen aan een organisatie waarvan de activiteiten bestonden uit stelselmatige overtreding van de Opiumwet. De leden van de organisatie waren rechtstreeks betrokken bij een reeks kort na elkaar plaatshebbende transporten van softdrugs naar Groot-Brittannië. Verdachte trad hierbij op als intermediair tussen medeverdachte [...], die al geruime tijd in detentie verbleef, en andere leden van de organisatie. Naar het oordeel van de rechtbank had verdachte op deze wijze weliswaar een ondergeschikte, maar niettemin essentiële functie binnen de organisatie
Uitspraak
RECHTBANK ‘S-GRAVENHAGE
SECTOR STRAFRECHT
MEERVOUDIGE STRAFKAMER
Parketnummer: 09/754114-03
Uitspraakdatum: 3 maart 2006
Tegenspraak
VERKORT STRAFVONNIS (art. 138b Sv)
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 23 februari 2005, 22 april 2005, 14 juli 2005, 20 september 2005, 26 september 2005, 7 december 2005 en 17 februari 2006 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
wonende te [adres]
1. Tenlastelegging
Aan verdachte is tenlastegelegd hetgeen in de vordering nadere omschrijving tenlastelegging in de zin van artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering is omschreven in dier voege dat:
1.
[zaakdossier Utrecht]
hij in de periode op of omstreeks 08 maart 2004 tot en met 15 maart 2004 te Maarssen (gemeente Maarssen) en/of te Breukelen (gemeente Breukelen) en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (in de uitoefening van een beroep of bedrijf) opzettelijk heeft bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, een hoeveelheid van ongeveer 109 kilogram (samengeperste) hennep(-toppen), in elk geval een of meer hoeveelhe(i)d(en) van meer dan 30 gram (van een materiaal bevattende) hennep, zijnde (een materiaal bevatende) hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel
aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.
[zaakdossier verdovende middelen [verdachte]]
hij op een of meerdere tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van 1 februari 2004 tot en met 15 november 2004 te Leiden en/of te Leiderdorp en/of te Oegstgeest en/of te Nieuw-Vennep en/of te Utrecht en/of
Zevenbergschenhoek en/of te Amsterdam en/of te Delft en/of te Breda en/of te Rotterdam en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) (in de uitoefening van beroep of bedrijf,) meermalen (telkens) opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval meermalen (telkens) opzettelijk aanwezig heeft gehad, (in totaal)(ongeveer) 237 kilogram hennep(-toppen), althans (telkens) een of meerdere hoeveelheid/hoeveelheden van meer dan 30 gram hennep(-toppen), zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
3.
[zaakdossier 140]
hij op een of meer tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van 01 januari 2004 tot en met 15 november 2004 te Leiden en/of te Katwijk (gemeente Katwijk) en/of te Zoetermeer (gemeente Zoetermeer) en/of te Vught en/of te Lelystad en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, heeft deelgenomen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven, welke organisatie betreft een groep personen bestaande (onder meer) uit (hem) verdachte en/of [medeverdachte] en/of [medeverdachte] en/of [medeverdachte] en/of [medeverdachte] en/of [medeverdachte] en/of [medeverdachte] en/of [medeverdachte] en/of [medeverdachte] en/of [medeverdachte] en/of (een of meer persoon/personen zich noemende) [medeverdachte] en/of [medeverdachte] en/of [medeverdachte] en/of [medeverdachte] en/of [medeverdachte] en/of een of meer andere perso(o)n(en), welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, namelijk:
- het (telkens) binnen en/of buiten het grondgebied van Nederland brengen van een of meer hoeveelhe(i)d(en) van middelen behorende op de bij de Opiumwet behorende lijst I (zoals omschreven in het derde en vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet) en/of een of meer partij(en) hasjiesj, in elk geval (telkens) een of meer hoeveelhe(i)d(en) van (meer dan 30 gram) van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep (hasjiesj) waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd, en/of een of meer partij(en) (van meer dan 30 gram) hennep, zijnde hasjiesj en hennep (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
- het bewerken en/of verwerken en/of verkopen en/of afleveren en/of verstrekken en/of vervoeren, in elk geval het aanwezig hebben van die hoeveelhe(i)d(en) middelen behorende op de bij de Opiumwet behorende lijst I en/of die partij(en) hasjiesj en/of hennep (zoals omschreven in het tweede, derde en vierde lid van artikel 11 van de Opiumwet), en/of
- het treffen van voorbereidingshandelingen tot het binnen en/of buiten het grondgebied van Nederland brengen en/of bewerken en/of verwerken en/of verkopen en/of afleveren en/of verstrekken en/of vervoeren van middelen behorende op de bij de Opiumwet behorende lijst I (zoals omschreven in het derde en vierde lid van artikel 10 en in het eerste lid van artikel 10A van de Opiumwet),
- het voorhanden hebben van een of meerdere vuurwapen(s) en/of een of meer hoeveelhe(i)d(en) (bijbehorende) munitie;
die/dat misdrij(f)(ven) betref(fen) (respectievelijk) het (telkens) opzettelijk handelen in strijd met artikel 2, aanhef en onder A/B/C/D en/of artikel 10a van de Opiumwet en/of artikel 3, aanhef en onder A/B/C/D van de
Opiumwet en met een/het/de in en/of onder (de) artikel(en) 26 en 55 Wet wapens en munitie, gegeven verboden.
2. Voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
3. Bewijs
3.1. Vrijspraak
Met de officier van justitie en de raadsman is de rechtbank van oordeel dat het dossier en het onderzoek ter terechtzitting onvoldoende aanknopingspunten bieden voor het bewijs van het medeplegen door verdachte van het transport van verdovende middelen zoals hem onder 1 ten laste is gelegd. Er is slechts wettig en overtuigend bewijs voorhanden om tot wetenschap bij verdachte te concluderen omtrent het desbetreffende transport. Het dossier bevat weliswaar aanwijzingen voor verdergaande betrokkenheid van verdachte bij dit transport, doch zulke aanwijzingen moeten met name worden ontleend aan activiteiten ná de aanhouding van de direct bij dit transport betrokken personen door de politie. De rechtbank is van oordeel dat zodanige aanwijzingen niet kunnen leiden tot het wettige en overtuigende bewijs voor het bestanddeel ‘medeplegen’. Verdachte zal derhalve van dit feit worden vrijgesproken.
3.2. Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder 2 en 3 tenlastegelegde feiten heeft begaan in dier voege dat
2.
hij op tijdstippen gelegen in de periode van 1 februari 2004 tot en met 15 november 2004 te Leiden en te Leiderdorp en te Oegstgeest en te Utrecht en te Zevenbergschenhoek en te Amsterdam en te Delft en te Breda en te Rotterdam en elders in Nederland telkens opzettelijk heeft verkocht en afgeleverd en vervoerd telkens een hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep(toppen), zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II;
3.
hij in de periode van 1 januari 2004 tot en met 15 november 2004 te Leiden en te Katwijk (gemeente Katwijk) en te Zoetermeer (gemeente Zoetermeer) en te Lelystad en elders in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen heeft deelgenomen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven, welke organisatie betreft een groep personen bestaande onder meer uit hem, verdachte, en [medeverdachte] en [medeverdachte] en [medeverdachte] en [medeverdachte] en [medeverdachte] en [medeverdachte] en [medeverdachte] en [medeverdachte], welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, namelijk:
- het telkens buiten het grondgebied van Nederland brengen van een partij hasjiesj van meer dan 30 gram en/of een partij van meer dan 30 gram hennep, zijnde hasjiesj en hennep middelen als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II;
- het verwerken en/of verkopen en/of afleveren en/of vervoeren van die partijen hasjiesj en/of hennep, zoals omschreven in het tweede, derde en vierde lid van artikel 11 van de Opiumwet,
welke misdrijven betreffen het opzettelijk handelen in strijd met artikel 3, aanhef en onder A en B van de
Opiumwet.
Voorzover in de bewezenverklaarde tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan verdachte onder 2 en 3 meer of anders is tenlastegelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
4. Strafbaarheid van de feiten
Het bewezenverklaarde levert op:
Feit 2 : opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, eerste lid onder B van de Opiumwet gegeven
verbod, meermalen gepleegd;
Feit 3 : het deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven.
5. Strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dus strafbaar.
6. Motivering van de sanctie en van overige beslissingen
6.1 Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van de hem onder 2 en 3 ten laste gelegde feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van dertig maanden met aftrek van de tijd die verdachte reeds in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Voorts heeft de officier van justitie met betrekking tot de in beslag genomen voorwerpen gevorderd de onttrekking aan het verkeer van de onder 11 op de beslaglijst opgenomen voorwerpen en teruggave aan verdachte van de overige voorwerpen genoemd op deze lijst.
6.2. Hoofdstraf
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, alsmede de persoon van verdachte zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft deelgenomen aan een organisatie waarvan de activiteiten bestonden uit stelselmatige overtreding van de Opiumwet. De leden van de organisatie waren rechtstreeks betrokken bij een reeks kort na elkaar plaatshebbende transporten van softdrugs naar Groot-Brittannië. Verdachte trad hierbij op als intermediair tussen medeverdachte [medeverdachte], die al geruime tijd in detentie verbleef, en andere leden van de organisatie. [medeverdachte] had veelvuldig telefonisch contact met verdachte en via verdachte ook weer met andere leden van de organisatie, die al dan niet toevallig in gezelschap van verdachte waren en aan wie verdachte dan de telefoon doorgaf. Verdachte bezocht [medeverdachte] regelmatig in de gevangenis, veelal in gezelschap van andere leden van de organisatie. Ook bracht hij dikwijls bezoekers voor [medeverdachte], afkomstig uit Groot-Brittannië, van Schiphol naar de gevangenis. Naar het oordeel van de rechtbank had verdachte op deze wijze weliswaar een ondergeschikte, maar niettemin essentiële functie binnen de organisatie.
De organisatie opereerde professioneel, hetgeen onder meer tot uitdrukking komt in het feit dat in geval van onderschepping van partijen verdovende middelen de organisatie kennelijk logistiek en financieel in staat was deze tegenslagen op te vangen en door kon gaan met het organiseren van nieuwe transporten. Uit de stukken van het dossier blijkt ook overigens dat in de organisatie grote sommen (contant) geld omgingen.
Kenmerkend voor deze organisatie, waarvan verdachte deel uitmaakte, acht de rechtbank ook dat niet alle verdachten exact op de hoogte waren van de details en de eindbestemming van de individuele transporten, ten behoeve waarvan zij activiteiten ontplooiden. Er bestond kortom onderscheid tussen de organisatoren en de uitvoerders van het transport.
De rechtbank neemt in aanmerking dat een organisatie als de onderhavige – gelet op haar criminele oogmerk en de daarmee samenhangende handelingen – de rechtsorde ondermijnt. Hierbij dient te worden betrokken dat door activiteiten als door deze organisatie ontplooid, grote illegale geldsommen plegen te worden gegenereerd.
Daarnaast heeft verdachte zich in een tijdsbestek van 9 maanden actief bezig gehouden met een eigen handel in softdrugs. Verdachte vormde veelal de schakel tussen de leverancier en de afnemer, niet alleen door vraag en aanbod bij elkaar te brengen en te bemiddelen bij het tot stand komen van koop en verkoop, maar ook door afnemers bij leveranciers te brengen en zelf het transport van de hennep te verzorgen, althans daarbij behulpzaam te zijn.
Tot slot overweegt de rechtbank het volgende. Ter terechtzitting heeft de raadsman van verdachte aangevoerd dat sprake is van een onzorgvuldige weergave van de verdenking ten aanzien van verdachte, waardoor opsporingsmethoden zijn gevolgd en dwangmiddelen zijn gebruikt die anders niet gevolgd en gebruikt zouden zijn.
Naar aanleiding van CIE-informatie ving het tactisch onderzoek aan op 14 juli 2003. De opsporingsmethoden die vervolgens werden ingezet, waren gericht op de verdenking ten aanzien van verdachte van handel in harddrugs, zoals beschreven in de CIE-informatie. Pas in het najaar van 2004 werd in het proces-verbaal ten behoeve van een verlenging van de geldigheidsduur van de toegepaste opsporingsmethode vermeld dat naast de verdenking van overtreding van het bepaalde in artikel 2 van de Opiumwet eveneens sprake was van verdenking van overtreding van voorschriften van artikel 3 van de Opiumwet, te weten handel in softdrugs. De raadsman is van mening dat de stand van het onderzoek op dat moment de verdenking van betrokkenheid van verdachte bij handel in harddrugs niet meer rechtvaardigde. Dit zou volgens hem ook voortvloeien uit de verklaring van teamleider [teamleider] bij de rechter-commissaris dat er ten aanzien van verdachte nooit een verdenking gericht op harddrugs is geweest. De raadsman concludeert derhalve tot strafvermindering zoals bedoeld in artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering.
Naar het oordeel van de rechtbank had wellicht eerder in processen-verbaal vermeld kunnen worden dat de verdenking ten aanzien van verdachte niet uitsluitend op overtreding van de voorschriften van artikel 2, maar ook op die van artikel 3 van de Opiumwet was gericht, maar een en ander laat onverlet de vaststelling dat blijkens de stukken van het dossier verdenking jegens verdachte gericht op overtreding van het bepaalde in artikel 2 van de Opiumwet is blijven bestaan. Van toepassing van te zware of onjuiste opsporingsmethoden of dwangmiddelen is dan ook geen sprake, zodat strafvermindering als bedoeld in artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering niet aan de orde is.
Op grond van het vorenoverwogene is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur moet worden opgelegd. Een gedeelte daarvan behoeft vooralsnog niet ten uitvoer te worden gelegd om verdachte ervan te weerhouden in de toekomst soortgelijke strafbare feiten te begaan.
6.3 Onttrekking aan het verkeer
De rechtbank is van oordeel dat de in beslag genomen en niet teruggegeven tas met henneptoppen dient te worden onttrokken aan het verkeer. Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat het onder 2 bewezenverklaarde feit met betrekking tot voornoemd voorwerp is begaan. Het ongecontroleerde bezit van voornoemde tas met inhoud is in strijd met de wet.
7. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
Wetboek van Strafrecht: 14a, 14b, 14c, 36b, 36c, 57, 140;
Opiumwet: 3, 11.
8. Beslissing
De rechtbank:
Spreekt verdachte vrij van het hem onder 1 tenlastegelegde feit.
Verklaart bewezen dat verdachte de onder 2 en 3 tenlastegelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 3.2 vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte onder 2 en 3 meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat de bewezenverklaarde feiten de hierboven onder 4 vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van VIERENTWINTIG MAANDEN, met bevel dat van deze straf een gedeelte, groot ACHT MAANDEN, niet zal worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van de op twee jaar bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de thans opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voorzover die tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht.
Verklaart onttrokken aan het verkeer:
- 1 stk Tas
Plastic tasje met henneptoppen
Gelast de teruggave aan verdachte van:
- 1 stk Telefoontoestel
NOKIA
GSM met oplader
- 1 stk Telefoontoestel
SAMSUNG
GSM
- 1 stk Buzzer Kl: zwart
Call Max, merk NEC
- 1 stk Brief
Met telefoonnummers
- 1 stk Pas
Pasje van het casino geldig t/m 14-01-2004
- DIV Enveloppe
Met adm. besch. controlestrookjes en stortingsbew.
- 1 stk Kaart Kl: groen
Groene kaart, div. pasjes en visitekaartjes
- 1 stk Rekening
Factuur van de aankoop [kenteken]
- 1 stk Kaart
invalideparkeerkaart voor de [kenteken]
- 1 stk Adresboek
Adressenboekje en een notitie
- 1 stk Telefoontoestel
NOKIA 2100
GSM
Heft op het reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis
9. Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. Verpalen, voorzitter,
mrs. Van Dam en Goedhuis-Visser, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffiers mrs. Berben en Van Nunen,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 3 maart 2006.
Mr. Van Nunen is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.