Jurisprudentie
AV3034
Datum uitspraak2005-02-28
Datum gepubliceerd2006-03-01
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof Arnhem
ZaaknummersTBS 190/04
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2006-03-01
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof Arnhem
ZaaknummersTBS 190/04
Statusgepubliceerd
Indicatie
Slechts bij uitzondering zal de verlengingsrechter een oordeel geven over de wijze van tenuitvoerlegging van de maatregel. Hoewel sprake is van een bijzondere casus en er naar mate de TBS langer duurt meer gewicht dient te worden toegekend aan de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit, dwingen deze vaststellingen in beginsel niet tot een jaarlijkse toetsing.
Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM
TBS 200490
Beslissing d.d. 28 februari 2005
De kamer van het hof als bedoeld in artikel 67 van de Wet op de rechterlijke organisatie heeft te beslissen op het beroep van
[terbeschikkinggestelde]
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
verblijvende in [verblijfplaats].
Het beroep is ingesteld tegen de beslissing van de rechtbank te ‘s-Hertogenbosch van 29 juni 2004, houdende verlenging van de terbeschikkingstelling met een termijn van twee jaar.
Overwegingen:
? Het hof zal de beslissing van de rechtbank te ’s Hertogenbosch van 29 juni 2004 vernietigen, daar het recht zal doen mede op nieuwe stukken.
? Zowel artikel 509x, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering als artikel 5, vierde lid, van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden stelt eisen aan de voortgang van de behandeling door de rechter van een vordering tot verlenging van de terbeschikkingstelling. Er dient door het hof zo spoedig mogelijk respectievelijk spoedig (de Engelse tekst bezigt het woord "speedily") te worden beslist. Waar in beginsel de terbeschikkingstelling eindig is in die zin dat deze expireert op een ruimschoots tevoren bekende datum heeft zowel de rechtbank als het gerechtshof een verdragsrechtelijke verplichting om tot een zo spoedig mogelijke behandeling van de vordering tot verlenging over te gaan. De genoemde inspanningsverplichting dwingt tot een grotere spoed dan waarvan in de onderhavige zaak is gebleken. Het hof is met de advocaat van de terbeschikkinggestelde van oordeel dat in casu van een spoedige behandeling van het beroep in de zin van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden geen sprake is geweest. Immers is het beroep 7 maanden na het instellen van het hoger beroep behandeld.
Gelet op het specifieke karakter van de terbeschikkingstelling, waarbij beveiliging van de samenleving voorop staat, raakt een trage behandeling als regel de ontvankelijkheid van het openbaar ministerie niet, maar kan in bijzondere gevallen een kortere verlenging van de terbeschikkingstelling dan de rechtbank heeft beslist geïndiceerd zijn. Dat zou met name het geval kunnen zijn ingeval een verlenging met twee jaren aan de orde is en de veiligheid van personen toelaat dat een overschrijding van de redelijke termijn, waarbinnen het gerecht tot een beslissing had dienen te komen, wordt vertaald in een verlenging van de terbeschikkingstelling met één jaar. In de voorliggende zaak oordeelt het hof dat de beslissing om een verdragsrechtelijke schending aan te nemen in zichzelf voldoende bevrediging van het geschonden rechtsgevoel inhoudt, mede in het licht van de omstandigheid dat er wel gepoogd is een eerdere datum te plannen voor de behandeling van het beroep.
Voldoende is komen vast te staan dat de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen verlenging van de terbeschikkingstelling eist. Dit is van de kant van de terbeschikkinggestelde ook niet betwist. Evenmin is dit vereiste voor verlenging naar voren gebracht om te betogen dat de verlenging beperkt zou moeten blijven tot een jaar. Voor de beperking van de duur van de verlenging tot een jaar zijn van de kant van de terbeschikkinggestelde andere argumenten naar voren gebracht en wel de hierboven reeds genoemde argumenten.
Het hof overweegt als volgt met verwijzing naar de nummering hierboven. (1) Gelet op de duur van de terbeschikkingstelling kan gesproken worden van een zeer bijzondere casus. (2) Naar mate de terbeschikkingstelling langer duurt is er aanleiding om meer gewicht toe te kennen aan de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit. De vaststellingen onder (1) en (2) dwingen geenszins tot een jaarlijkse toetsing. (3) De verlengingsrechter kan niet zonder meer worden aangemerkt als een executierechter. In het wettelijke systeem bestaat de executierechter als instituut niet en in het kader van de terbeschikkingstelling zijn tal van beslissingen over de wijze van tenuitvoerlegging van de maatregel toebedeeld aan andere rechterlijke instanties dan de verlengingsrechter. De verlengingsrechter zal zich in het algemeen slechts bij hoge uitzondering en slechts zijdelings inlaten met vragen inzake de tenuitvoerlegging van de maatregel en wel slechts voorzover deze van bepalende betekenis zijn voor de verlengingsbeslissing. Het hof ziet dit derde punt derhalve evenmin als een goede reden voor jaarlijkse toetsing. De omstandigheid dat de terbeschikkinggestelde voorkeur heeft voor jaarlijkse toetsing (4) is evenmin van bepalende betekenis. Een beleid als onder (5) bedoeld is het hof niet bekend, al zullen rechtbanken in het bijzonder met het oog op het delictgevaar –dat staat hier niet ter discussie- bij lange duur van de maatregel aanleiding zien tot jaarlijkse toetsing. Nu de terbeschikkinggestelde er van doordrongen is dat beëindiging van de maatregel in ieder geval voorlopig niet aan de orde is, valt geen bepalende betekenis toe te kennen aan de mededeling dat een verlenging met twee jaar demotiverend werkt (6). Een kennelijk voorgenomen nadere diagnose van de terbeschikkinggestelde in verband met al dan niet zwakbegaafdheid (7) valt met het oog op een mogelijk toekomstperspectief als wenselijk te beschouwen, maar niet valt in te zien dat het delictgevaar hierdoor op afzienbare termijn zodanig afneemt dat verlenging met een jaar in de rede ligt. Evenmin valt in te zien dat verlenging met twee jaar de behandeling zal frustreren (8) nu tijdens het verblijf op de zogenaamde long stay - afdeling van een behandeling in enge zin geen sprake is.
De argumenten zijn ook in onderlinge samenhang onvoldoende zwaarwegend om tot de slotsom te komen dat een verlenging met een jaar aangewezen is.
Beslissing:
Het hof:
Vernietigt de beslissing van de rechtbank te ’s Hertogenbosch van 29 juni 2004 met betrekking tot de terbeschikkinggestelde.
Verlengt de terbeschikkingstelling met een termijn van twee jaar.
Aldus gedaan door
mr Dik als voorzitter,
mrs Vegter en Lauwaars als raadsheren,
en drs Mensing en drs Raes als raden,
in tegenwoordigheid van mr Apotheker als griffier,
en in het openbaar uitgesproken op 28 februari 2005.
Mr Lauwaars en de raden zijn buiten staat deze beslissing mede te ondertekenen.