Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AV2333

Datum uitspraak2006-02-21
Datum gepubliceerd2006-02-22
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureRaadkamer
Instantie naamRechtbank Middelburg
Zaaknummers12/039567
Statusgepubliceerd


Indicatie

Vervoer van gevaarlijke stoffen over de binnenwateren. Definities "vervoerder" in ADNR en "ten vervoer aannemen" in WVGS.


Uitspraak

RECHTBANK MIDDELBURG Sector strafrecht meervoudige economische kamer Parketnummer: 12/039567-03 Datum uitspraak: 21 februari 2006 Tegenspraak V O N N I S van de rechtbank Middelburg, meervoudige economische kamer, in de strafzaak tegen de verdachte: [verdachte], gevestigd te [adres] ter terechtzitting verschenen, vertegenwoordigd door de heer [naam bestuurder], gedelegeerd bestuurder van verdachte. Als raadsman van de verdachte is ter terechtzitting verschenen mr. M.J. van Dam, advocaat te Rotterdam. Onderzoek van de zaak De zaak tegen verdachte is voor het eerst aangebracht bij de economische politierechter in deze rechtbank, ter terechtzitting van 28 april 2005. Op genoemde datum heeft de economische politierechter de zaak verwezen naar de meervoudige economische kamer van deze rechtbank, voor wie de zaak op de bestaande tenlastelegging aanhangig is gemaakt, door oproeping van de verdachte vanwege de officier van justitie tegen de nadere terechtzitting van 7 februari 2006. Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 7 februari 2006. De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. W.F. Koolen en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht. De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte ter zake van het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde (telkens kwalificeren als: “Medeplegen van opzettelijke overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 5 van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen, begaan door een rechtspersoon”) zal worden veroordeeld tot het betalen van een geldboete van € 15.000,00 waarvan € 5.000,00 voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren. Tenlastelegging Aan de verdachte is tenlastegelegd hetgeen vermeld staat in de inleidende dagvaarding, waarvan een kopie in dit vonnis is gevoegd. De geldigheid van de inleidende dagvaarding De aan verdachte tenlastegelegde verwijten zien alle op handelingen in strijd met artikel 2, eerste lid, van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen (WVGS). Artikel 2, eerste lid, WVGS luidt als volgt: “Deze wet is van toepassing op: a. het vervoeren van gevaarlijke stoffen met een vervoermiddel over land, per spoor en over de binnenwateren; b. het ten vervoer met een vervoermiddel over land, per spoor en over de binnenwateren aanbieden en aannemen van gevaarlijke stoffen; c. het laten staan en het laten liggen van een vervoermiddel, waarin of waarop zich gevaarlijke stoffen of resten daarvan bevinden; d. het beladen van een vervoermiddel met gevaarlijke stoffen en het lossen van die stoffen daaruit; e. het nederleggen van gevaarlijke stoffen tijdens het vervoer.” Artikel 5 WVGS bepaalt: “Het is verboden de handelingen, bedoeld in artikel 2, eerste lid, te verrichten ten aanzien van gevaarlijke stoffen en met vervoermiddelen die zijn aangewezen ingevolge artikel 3, onderdeel b, anders dan met inachtneming van de in dat onderdeel bedoelde regels.” Artikel 3 WVGS bepaalt: “Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden gevaarlijke stoffen of categorieën van gevaarlijke stoffen aangewezen, ten aanzien waarvan het verrichten van de handelingen, bedoeld in artikel 2, eerste lid, met bij of krachtens die maatregel aangewezen vervoermiddelen: a. niet is toegestaan; of b. is toegestaan mits de bij of krachtens die maatregel terzake gestelde regels in acht zijn genomen.” In de in deze zaak van toepassing zijnde Regeling vervoer over de binnenwateren van gevaarlijke stoffen (VBG) wordt, voor zover hier van belang, ten aanzien van de voor dat vervoer geldende voorschriften verwezen naar bijlage 1 bij die Regeling, zijnde de Nederlandse vertaling van de voorschriften betreffende het vervoer van gevaarlijke stoffen over de Nederlandse binnenwateren, zijnde de Nederlandse vertaling van het ADNR (Reglement voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over de Rijn) en de daarvan deel uitmakende bijlagen. De tenlastegelegde delicten betreffen met name het niet naleven van een aantal in het ADNR genoemde veiligheidsplichten en verplichtingen met betrekking tot documentatie, die specifiek zijn gericht tot de “afzender”, de “belader” respectievelijk de “vervoerder” van gevaarlijke stoffen. Ten aanzien van die voorschriften zijn in het ADNR eveneens plichten vastgelegd voor de “geadresseerde”, de “verpakker”, de “vuller” en de “exploitant van een tankcontainer”. In deel I, hoofdstuk 1.2., sectie 1.2.1. van het ADNR, zijn onder meer de volgende definities opgenomen. Afzender: de onderneming die zelf of voor derden gevaarlijke goederen verzendt. Indien het vervoer plaats vindt op grond van een vervoersovereenkomst, dan geldt als afzender de afzender volgens deze overeenkomst (…); Belader: de onderneming die verpakte gevaarlijke goederen in een schip in een voertuig of in een grote container laadt; Onderneming: elke natuurlijke persoon, elke rechtspersoon met of zonder winstoogmerk, elke vereniging of groep van personen zonder rechtspersoonlijkheid en met of zonder winstoogmerk, alsmede elk onder de overheid ressorterend lichaam, ongeacht of het een eigen rechtspersoonlijkheid bezit of afhankelijk is van een autoriteit met rechtspersoonlijkheid; Schipper: een persoon als bedoeld in artikel 1.02 van het Reglement van politie voor de Rijnvaart; Vervoer: de verplaatsing van gevaarlijke goederen, met inbegrip van voor het vervoer noodzakelijk oponthoud en met inbegrip van voor het verkeer noodzakelijk verblijf van gevaarlijke goederen in voertuigen, in tanks, in containers en in schepen vóór, tijdens en na de verplaatsing; Vervoerder: de onderneming, die het vervoer met of zonder vervoersovereenkomst uitvoert. In het Reglement van politie voor de Rijnvaart is als definitie van “schipper” opgenomen: “De schipper is volgens dit reglement degene die de navigatie leidt. Hij hoeft daarbij dus niet zelf feitelijk aan het roer te staan. De schipper kan dus ook een ander zijn dan degene die schipper/eigenaar is, of door de eigenaar is aangesteld als schipper. De laatste kan bijvoorbeeld andere bezigheden aan boord hebben of liggen te slapen, hij heeft dan de feitelijke leiding overgedragen aan een andere opvarende; deze is dan in de zin van dit reglement de schipper (…)”. De rechtbank stelt vast dat het begrippenkader van de WVGS en dat van het ADNR niet eensluidend is. De wet maakt onderscheid tussen “vervoeren” en “ten vervoer aanbieden” en “ten vervoer aannemen”, maar definieert geen van de drie begrippen. Het ADNR definieert het begrip “vervoeren” als het verplaatsen van goederen in fysieke zin en kent niet de begrippen “ten vervoer aanbieden” en “ten vervoer aannemen”. De rechtbank concludeert hieruit dat het ADNR zich niet richt tot degene die gevaarlijke stoffen ten vervoer aanneemt en dat de WVGS en het ADNR in zoverre niet op elkaar zijn afgestemd. De rechtbank is daarom van oordeel dat de tenlasteleggingen van de verschillende feiten onduidelijk en innerlijk tegenstrijdig zijn voor zover deze betrekking hebben op de niet naleving van de bedoelde ADNR-voorschriften in verband met het ten vervoer aannemen van (tank)containers met een vervoermiddel over de binnenwateren. De rechtbank zal de inleidende dagvaarding voor wat betreft dat onderdeel partieel nietig verklaren. De ontvankelijkheid van de officier van justitie. De raadsman van verdachte heeft ter terechtzitting aangevoerd dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de strafvervolging tegen de verdachte. a. Het proces-verbaal van politie. De raadsman heeft allereerst aangevoerd dat het proces-verbaal van politie niet voldoet aan de in artikel 344 lid 1 onder 2e van het Wetboek van Strafvordering gestelde eis dat het slechts mededelingen mag behelzen van feiten of omstandigheden die berusten op eigen waarneming en ondervinding van de verbalisanten. De raadsman heeft in zijn pleitnota zo’n 35 voorbeelden genoemd van naar zijn oordeel suggestieve en subjectieve stellingen en conclusies van de verbalisanten, ten nadele van (onder anderen) verdachte, die niet berusten op door verbalisanten zelf onderzochte feiten en omstandigheden dan wel zonder dat daarvan hun redenen van wetenschap zijn vermeld. Door het proces-verbaal vanuit een zodanig verkeerde en subjectieve invalshoek op te maken, is het proces-verbaal zodanig onder de maat dat daarop geen vervolging kan plaatsvinden en moet het OM niet-ontvankelijk worden verklaard, aldus de raadsman. De rechtbank overweegt ten aanzien van dit verweer als volgt: De gewraakte voorbeelden van de raadsman zijn alle genoemd in het proces-verbaal “waarneming & opmerkingen verbalisanten” van 11 november 2003, pagina’s 11 t/m 25 van het dossier en de daarbij als bijlage gevoegde brief van de verbalisanten, met mededelingen, visies en vragen van de verbalisanten over het onderzoek en de betrokken regelgeving, aan het Ministerie van Verkeer en Waterstaat. Met de raadsman is de rechtbank enerzijds van oordeel dat door de wijze van verslaglegging van de verbalisanten het genoemde proces-verbaal zijn doel voorbij schiet. Door de vele meningen en conclusies en de toonzetting van de verbalisanten bevat het proces-verbaal immers een zodanige afspiegeling van de feiten en de rol van de daarbij betrokken personen, dat de verdenking suggestief in de richting van het daderschap van (onder anderen) verdachte gaat. Anderzijds betreft het bedoelde proces-verbaal slechts een onderdeel van de resultaten van het opsporingsonderzoek in het 2132 pagina’s tellend dossier betreffende (onder anderen) verdachte. Bedoeld proces-verbaal bevat een samenvatting van de verbalisanten van het opsporingsonderzoek. De daarin genoemde conclusies van verbalisanten zijn in belangrijke mate gevormd door de resultaten van door hen gehouden controles en de hen daarbij ter beschikking gestelde stukken, evenals hun waarnemingen en indrukken van de verdachten en getuigen op grond van door deze personen tegenover hen afgelegde verklaringen. De specifieke feiten en omstandigheden en de verklaringen van de verdachten en getuigen zijn gerelateerd in afzonderlijke processen-verbaal, die tevens deel uitmaken van het dossier. Over de bewijswaarde van de processen-verbaal en de genoemde brief kan de rechtbank haar eigen oordeel vormen en zij zal deze zonodig voor het bewijs buiten beschouwing laten. Meningen en conclusies van de verbalisanten zullen daarbij in elk geval voor het bewijs buiten beschouwing dienen te blijven. Gelet op het bovenstaande is de rechtbank anders dan de raadsman van oordeel dat de vervolging van de verdachte niet door het genoemde proces-verbaal (als onderdeel van het totale dossier) dan wel de subjectieve suggestieve meningen van de verbalisanten tot stand is gekomen. Voor niet-ontvankelijk verklaring van de officier van justitie is dan ook geen reden. b. De vervolgingsbeslissing. De raadsman heeft aangevoerd dat het openbaar ministerie in zijn vervolging niet-ontvankelijk behoort te worden verklaard, omdat het gelijkheidsbeginsel zou zijn geschonden, dan wel dat er is gehandeld uit willekeur, nu verdachte ter zake van de tenlastegelegde feiten wel is vervolgd en de vervoerders (de schippers) en de afzenders ([namen afzenders]) niet. De rechtbank overweegt ten aanzien van dit verweer als volgt: De beslissing van de officier van justitie om verdachte te vervolgen en de schippers en de afzenders niet, kan de rechter gelet op de op grond van het opportuniteitsbeginsel aan de officier van justitie toekomende beleidsvrijheid in dit verband slechts marginaal toetsen. Het enkele feit dat verdachte wordt vervolgd en de schippers en de afzenders niet, brengt geen schending van het gelijkheidsbeginsel mee. Daarvan zou slechts sprake zijn indien zonder enige rechtvaardiging gelijke gevallen ongelijk zouden worden behandeld. De officier van justitie heeft ter zake van de vervolgingsbeslissing ter terechtzitting het volgende meegedeeld: De aanleiding voor het onderzoek was dat bij controles van het containervervoer van gevaarlijke stoffen over het water was gebleken dat er vaak wat mankeerde aan de daarbij wettelijk verplichte begeleidende documenten betreffende de lading. Soms bleken die documenten verkeerd te zijn opgemaakt, soms mankeerde er wat aan de omschrijvingen van de gevaarlijke stoffen en soms ontbraken die documenten geheel. De overheid, die er belang heeft dat het vervoer van gevaarlijke stoffen op een veilige en verantwoorde wijze geschiedt, heeft zich ernstig zorgen gemaakt over deze gebreken in verband met de mogelijke consequenties daarvan. Daarom is besloten om het vervoer van containers met gevaarlijke stoffen over de binnenwateren te gaan controleren, en wel op de verbinding tussen de havens van Rotterdam en Antwerpen. Bij de aanvang van het onderzoek is de keuze gemaakt om het onderzoek toe te spitsen op de naar het oordeel van het OM belangrijkste spelers in het spel van de daadwerkelijke verplaatsing van containers over de binnenwateren tussen Rotterdam en Antwerpen vice versa. Dit zijn volgens het OM de drie gedagvaarde ondernemingen [verdachte], [BV 1] en [BV 2], omdat die zich met name met deze vaarten bezig houden en tezamen een groot deel van die markt bestrijken. Volgens de officier van justitie zijn aan de betrokken schippers transacties aangeboden en zijn de afzenders van de goederen, die niet daadwerkelijk de goederen over die binnenwateren transporteerden, niet vervolgd. Bij dit vervoer speelt volgens het OM [de gedagvaarde 1] ook een markante rol, namelijk als cruciale schakel tussen de genoemde drie ondernemingen en de schippers. Voorts is gekozen voor dagvaarding van de directeur van [BV 1] en een aantal planners, omdat deze personen allen via [naam gedagvaarde] bij het daadwerkelijke vervoer een specifieke rol hebben gespeeld. De rechtbank oordeelt dat onder de door de officier van justitie geschetste omstandigheden de vervolging van de verdachte gerechtvaardigd was en dat van schending van het gelijkheidsbeginsel geen sprake is. c. Transactiebeleid De raadsman heeft aangevoerd dat het vertrouwensbeginsel en het gelijkheidsbeginsel zouden zijn geschonden, omdat de officier van justitie door de verdachte te vervolgen in strijd heeft gehandeld met de hier toepasselijke vervolgingsrichtlijn (Richtlijn voor strafvordering Wet vervoer gevaarlijke stoffen ten aanzien van vervoer over water, d.d. 2 maart 2004, 2004R001, verder: de Richtlijn). Op basis van de Richtlijn had de officier van justitie de verdachte een transactie moeten aanbieden. De rechtbank overweegt ten aanzien van dit verweer als volgt: Het verzuim van de officier van justitie om een transactie aan te bieden leidt niet in alle gevallen tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de strafvervolging. Bijzondere omstandigheden van het geval kunnen meebrengen dat dit gevolg achterwege blijft. De officier van justitie heeft daaromtrent ter terechtzitting het volgende meegedeeld: Er is in afwijking van het transactiebeleid besloten om de genoemde (rechts-)personen te dagvaarden, omdat het geen standaardzaken betreft. Bij die besluitvorming speelden factoren mee zoals de omvang en de ernst van de niet nageleefde ADNR-voorschriften en de juridische ingewikkeldheid van de betreffende regelgeving, met name de normadressant ter zake van de verschillende ADNR-verplichtingen, alsmede de mate van verantwoordelijkheid en betrokkenheid van de belangrijkste spelers bij het containervervoer over de binnenwateren tussen de havens van Rotterdam en Antwerpen. Het betroffen geen op zichzelf staande feiten. Uit het onderzoek komt het beeld naar voren van een structurele bedrijfsvoering door de betrokken rechtspersonen met betrekking tot het verzorgen van vervoer, waar méér aan de hand is. De bemoeienissen van die ondernemingen en de daarbij betrokken personen kunnen zeker niet gelijk gesteld worden met het enkele overtreden van een ADNR-voorschrift door een schipper die daarvoor een transactie kan betalen. De beslissing om in afwijking van het transactiebeleid over te gaan tot dagvaarding van onder anderen verdachte betreft daarom niet alleen de beoordeling van de tenlastegelegde overtredingen sec, maar ook de beoordeling van de omstandigheden waaronder die overtredingen binnen de samenwerkende ondernemingen zijn gepleegd. Door deze feiten door middel van een dagvaarding van genoemde betrokkenen ter beoordeling aan de rechter voor te leggen kan de cultuur binnen de drie ondernemingen en het [naam gedagvaarde] ook aan de orde komen en kan voorts worden vastgesteld of er binnen de bedrijfsvoering wellicht structureel iets mis is. In elk geval behoefde de bedrijfsvoering binnen die ondernemingen ten tijde van het plegen van de feiten verbetering. De rechtbank oordeelt dat onder die bijzondere omstandigheden het achterwege laten van een transactieaanbod gerechtvaardigd was en dat van schending van het vertrouwensbeginsel en het gelijkheidsbeginsel geen sprake is. De rechtbank komt tot de slotsom dat geen regels van goede procesorde zijn geschonden die zouden moeten leiden tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie. De rechtbank verwerpt de verweren van de raadsman en zij verklaart de officier van justitie ontvankelijk in zijn strafvervolging tegen de verdachte. Vrijspraak Naar het oordeel van de rechtbank is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte onder 2 is tenlastegelegd. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken. De rechtbank komt tot dit oordeel op grond van het volgende. Uit het opsporingsonderzoek en het onderzoek ter terechtzitting blijkt over de betrokkenheid van de gedagvaarde (rechts-)personen bij het vervoer over de binnenwateren van gevaarlijke stoffen het volgende: De drie rechtspersonen [verdachte], [BV 1] en [BV 2] hebben elk onder meer als bedrijfsactiviteit: het verzorgen van het containervervoer over het water tussen de havens van Rotterdam en Antwerpen vice versa. Zij hebben elk een eigen klantenkring (meerdere zeerederijen), aan wie zij zich contractueel hebben verbonden om dit vervoer voor hen te regelen. Voor die activiteit heeft elk bedrijf één of meer planners in dienst, waaronder de verdachten [namen planners]. Alle planners zijn ondergebracht in het kantoor van [BV 1], van welke rechtspersoon verdachte [naam directeur] directeur is. Dit “planningscentrum” is bij de personen die bij het onderhavige vervoer van gevaarlijke stoffen zijn betrokken bekend als het “[naam gedagvaarde]”. De rechtbank is van oordeel dat [naam gedagvaarde] is te beschouwen als een rechtspersoon in de zin van artikel 51 Sr waaraan een zelfstandig strafrechtelijk verwijt kan worden gemaakt. De fysieke verplaatsing van de containers tussen de zeehavens Rotterdam en Antwerpen vice versa vindt plaats met diverse schepen, containerschepen en samenstellen van duwboten en duwbakken. Deze schepen zijn niet het eigendom van de rechtspersonen. Met de eigenaren van die schepen zijn afspraken gemaakt om het betreffende schip voor containervervoer te exploiteren. Elke rechtspersoon heeft één of meerdere schepen ten behoeve van het containervervoer van anderen gehuurd. Voor wat betreft de in de tenlastelegging genoemde schepen geldt het volgende: De duwcombinatie [duwboot 1] (duwboot) en [duwbakken 1 en 2] handelend onder de naam [BV 3] (verder: [BV 3]). In overeenkomsten tussen [BV 3] en [verdachte] is vastgelegd dat [BV 3] die duwcombinatie inclusief bemanning verhuurt aan [verdachte] en dat [BV 3] zich jegens [verdachte] verplicht om alle haar aangeboden containers welke in aanmerking komen voor vervoer over water tussen (onder meer) de zeehavens van Antwerpen en Rotterdam exclusief te boeken bij [verdachte] (pag. 87 – 93). De duwboot [duwboot 2] is eigendom van [naam eigenaar]. In een overeenkomst tussen [naam eigenaar] en [BV 2] (rechtsvoorganger van [BV 2]) is vastgelegd dat [naam eigenaar] die duwboot inclusief bemanning verhuurt aan [BV 2] en dat die duwboot zal worden ingezet op het traject Rotterdam – Antwerpen v.v. voor het lossen/laden/verduwing van twee duwbakken (pag. 787). Het samenwerkingsverband van de rechtspersonen [verdachte], [BV 1] en [BV 2] binnen het [naam gedagvaarde] heeft ten doel ervoor te zorgen dat het vervoer van de containers zo efficiënt mogelijk geschiedt. De drie rechtspersonen hebben in het samenwerkingsverband (de pool) van [BV 1] afgesproken dat zij elkaars ladingen en ingebrachte transportmiddelen door elkaar kunnen husselen om tot een zo efficiënt mogelijke indeling van de laadruimte te komen. In die zin kunnen zij dus over laadruimte van elkaar beschikken. Op welk schip een bepaalde lading terechtkomt, heeft in feite niets te maken met welk van de drie rechtspersonen het schip heeft ingebracht in de pool van [BV 1] maar alleen maar met de vraag hoe die containers zo goedkoop en snel mogelijk in Rotterdam of Antwerpen kunnen komen. De planners ontvangen gegevens over de containers en de lading van de diverse klanten van hun werkgeefster. Hun werkzaamheden bestaan onder meer uit: het indelen van de containers op de verschillende contractueel aan de drie rechtspersonen verbonden schepen, het controleren van de ladinggegevens op samenladingsverboden van verschillende gevaarlijke stoffen en het - zonodig - doorzenden van die gegevens aan de schippers van de betrokken schepen. Door die gezamenlijk planning worden containers van de opdrachtgevers door elkaar beladen op de verschillende schepen die door de drie rechtspersonen voor het vervoer van Rotterdam naar Antwerpen vice versa worden ingezet. De planners onderhouden over het vervoer contact met de schippers en de klanten van hun werkgeefster. Voor elke rechtspersoon geldt dat zij niet voor elke vaart met elke aanbieder van containers een vervoerovereenkomst opmaakt. Het vervoer wordt uitgevoerd en de betaling daarvoor wordt ontvangen op basis van standaard vervoercondities met prijsafspraken. Vóór de belading van de containers op de schepen ter verplaatsing over de binnenwateren worden de vervoerdocumenten door de klanten van de rechtspersonen afgegeven bij de terminals van de havens van Rotterdam of Antwerpen. Aldaar kan de schipper van de betrokken boot of duwcombinatie die documenten ophalen in verband met stuwage van het schip. De klanten van de rechtspersonen schakelen daarvoor niet het [BV 1] in. Gelet op het bovenstaande stelt de rechtbank het volgende vast. In de keten van het vervoer van gevaarlijke stoffen over de Nederlandse binnenwateren zijn meerdere personen aan te duiden als “vervoerder” in de zin van het ADNR. Deze kring van personen beperkt zich evenwel tot de verantwoordelijken voor het fysieke vervoer. Dit zijn volgens de rechtbank: de schipper van het schip waarmee de goederen (al dan niet met behulp van duwbakken) fysiek worden verplaatst en degene die het schip ten behoeve van die fysieke verplaatsing (mede) exploiteert. Degenen die het fysieke vervoer organiseren (de planners) vallen buiten de definitie van “vervoerder”. Door de wijze waarop de drie gedagvaarde rechtspersonen het containervervoer binnen hun ondernemingen hebben georganiseerd, zijn de ondernemingen als “vervoerder” in de zin van het ADNR aan te merken, voor zover zij het schip waarmee de betrokken container wordt vervoerd (mede) exploiteren. Voor wat betreft [verdachte] is dat het vervoer met de duwboot [duwboot 1], voor wat betreft [BV 2]: de duwboot [duwboot 2] en voor wat betreft [BV 1]: het containerschip [naam containerschip]. Naar het oordeel van de rechtbank is geen van de gedagvaarde (rechts-)personen aan te merken als “afzender” of ”belader” in de zin van het ADNR. Nu [verdachte] de voor het vervoer van gevaarlijke stoffen gebruikte duwboot [duwboot 2] niet exploiteert, heeft zij de onder 2 tenlastegelegde gevaarlijke stoffen niet “vervoerd” en kan zij niet als “vervoerder” in de zin van het ADNR worden beschouwd. Zij kan evenmin als medepleger van het vervoer met de duwboot [duwboot 2] verantwoordelijk worden gehouden voor de in het ADNR neergelegde verplichtingen voor de “vervoerder”. Nu [verdachte] de voor het vervoer van gevaarlijke stoffen gebruikte duwcombinatie [duwboot 1] (duwboot) en [duwbakken 1 en 2] (duwbakken) exploiteert, heeft zij de heeft zij de onder 1 en 3 tenlastegelegde gevaarlijke stoffen “vervoerd” en kan zij als “vervoerder” in de zin van het ADNR worden beschouwd. Naar het oordeel van de rechtbank heeft zij dit vervoer medegepleegd met de schipper van de duwboot [duwboot 1]. Bewezenverklaring De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 3 tenlastegelegde heeft begaan met dien verstande dat: 1. zij op 9 mei 2003, in de gemeente Reimerswaal, opzettelijk, samen en in vereniging met een ander, handelingen, bedoeld in artikel 2, eerste lid van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen, heeft verricht ten aanzien van gevaarlijke stoffen en met een vervoermiddel die waren aangewezen ingevolge artikel 3, onderdeel b. van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen, anders dan met inachtneming van de in dat onderdeel bedoelde regels, met name heeft zij en haar mededader met het samenstel van de duwboot [duwboot 1] en de duwbakken [duwbakken 1 en 2], een aantal met gevaarlijke stoffen beladen (tank)containers vervoerd over het Schelde-Rijnkanaal, terwijl de navolgende voorschriften van bijlage 1 van de Regeling vervoer over de binnenwateren van gevaarlijke stoffen (ADNR), niet in acht werden genomen, immers werd/heeft in strijd met voorschrift 1.4.2.2.1. zij als vervoerder in het kader van 1.4.1., in voorkomend geval in het bijzonder, niet zich ervan vergewist dat de voorgeschreven documenten aan boord van bovengenoemde samenstel werden meegenomen en 1.4.2.2.3. toen door de vervoerder overeenkomstig 1.4.2.2.1. een overtreding van het ADNR werd vastgesteld doordat de schipper van bovengenoemd samenstel meldde dat niet alle voorgeschreven documenten aan boord aanwezig waren, de zending verder vervoerd voordat aan de voorschriften was voldaan; 3. zij op 5 juni 2003, in de gemeente Tholen, opzettelijk, samen en in vereniging met een ander, een handeling, bedoeld in artikel 2, eerste lid van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen, heeft verricht ten aanzien van gevaarlijke stoffen en met een vervoermiddel die waren aangewezen ingevolge artikel 3, onderdeel b. van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen, anders dan met inachtneming van de in dat onderdeel bedoelde regels, met name heeft zij en haar mededader met het samenstel van de duwboot [duwboot 1] en de duwbakken [duwbakken 1 en 2], een aantal met gevaarlijke stoffen beladen (tank)containers vervoerd over het Schelde-Rijnkanaal, terwijl het navolgende voorschrift van bijlage 1 van de Regeling vervoer over de binnenwateren van gevaarlijke stoffen (ADNR), niet in acht werden genomen, immers heeft in strijd met voorschrift 1.4.2.2.1. zij als vervoerder in het kader van 1.4.1., in voorkomend geval in het bijzonder, niet zich ervan vergewist dat de voorgeschreven documenten aan boord van bovengenoemde samenstel werden meegenomen. Hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hier bewezen is verklaard, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken. Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging. Bewijsvoering De rechtbank grondt haar overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring. In die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis vereist met de bewijsmiddelen, dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit vonnis zal worden gehecht. Strafbaarheid van het bewezenverklaarde Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is. Het bewezenverklaarde levert de volgende misdrijven op: 1. Medeplegen van opzettelijke overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 5 van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen, begaan door een rechtspersoon. 3. Medeplegen van opzettelijke overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 5 van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen, begaan door een rechtspersoon. Strafbaarheid van de verdachte Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar. Motivering van de op te leggen sanctie Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het feit en de omstandigheden, waaronder dit is begaan, zoals daarvan uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank heeft geen acht geslagen op het op de dagvaarding genoemde ad informandum gevoegde feit, parketnummer 039576-03 (verdenking van overtreding van artikel 5 van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen, gepleegd op 14 juni 2003 te Zwijndrecht, met het [naam containerschip]), omdat de verdachte dat feit ter terechtzitting heeft ontkend en zich tegen het afdoen daarvan heeft verzet. Voor wat betreft de ernst van het bewezenverklaarde feit en de omstandigheden, waaronder dit is begaan, heeft de rechtbank in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. Op verdachte rust een zorgplicht zich ervan te vergewissen dat het transport van gevaarlijke stoffen over de binnenwateren op een veilige en verantwoorde wijze geschiedt. Dat omvat mede het controleren of de vervoerdocumenten en (voldoende stofspecifieke) instructies ten aanzien van gevaarlijke stoffen aan boord worden meegenomen. In de onderhavige gevallen werden met gevaarlijke stoffen beladen containers met een samenstel van een duwboot met twee duwbakken over de binnenwateren tussen de zeehavens van Rotterdam en Antwerpen vervoerd, terwijl ten aanzien van een aantal van die containers de vervoerdocumenten niet juist waren opgemaakt. In enkele gevallen ontbrak op de vervoerdocumenten de verplichte informatie over de vervoerde gevaarlijke stoffen en in enkele andere gevallen ontbrak zelfs het vervoerdocument. Verder is ter zake van het vervoer op 9 mei 2003 bewerkstelligd dat, ondanks kennis van het tekort aan documenten, de containers verder werd vervoerd. Hierdoor voldeed het vervoer niet aan de veiligheidsvoorschriften van het ADNR. Die gang van zaken is niet anders te beschouwen dan als gevaarlijk voor de openbare veiligheid, gelet op de mogelijk catastrofale gevolgen van een ongeval voor personen en het milieu. Voorts is vast komen te staan dat de verdachte, blijkens een haar betreffend uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister d.d. 2 maart 2005, niet eerder met politie en justitie is aanraking is gekomen. Bij de vaststelling van de vermogensstraf is rekening gehouden met de financiële omstandigheden waarin de verdachte verkeert. Toepasselijke wettelijke voorschriften De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 23, 24, 51 en 57 van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 1a (oud), 2 en 6 (oud) van de Wet op de economische delicten en artikel 5 van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen. DE BESLISSING De rechtbank beslist als volgt. Zij verklaart de inleidende dagvaarding ter zake van het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde partieel nietig, voor wat betreft het telkens daarin opgenomen deel: “en die (tank)containers ten vervoer met een vervoermiddel over de binnenwateren aangenomen”. Zij verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 2 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij. Zij verklaart bewezen dat de verdachte het onder 1 en 3 tenlastegelegde, zoals hierboven omschreven, heeft begaan. Zij verklaart niet bewezen hetgeen ter zake meer of anders ten laste is gelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij. Zij bepaalt dat het bewezenverklaarde de hierboven vermelde strafbare feiten oplevert. Zij verklaart de verdachte te dier zake strafbaar. Zij veroordeelt de verdachte tot het betalen van een geldboete van EUR 10.000,00 (tien duizend euro). Zij beveelt, dat een gedeelte groot EUR 5.000,00 (vijf duizend euro) van de geldboete niet zal worden ten uitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat verdachte zich vóór het einde van een proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. Dit vonnis is gewezen door: mr. G.J.A. van Unnik, voorzitter, mrs. R.C.M. Reinarz en J.T. Begheyn, rechters, in tegenwoordigheid van P.L. Francke als griffier. Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 21 februari 2006. Mrs. Reinarz en Begheyn zijn buiten staat dit vonnis te tekenen.