Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AV1664

Datum uitspraak2006-02-14
Datum gepubliceerd2006-02-14
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Amsterdam
Zaaknummers13/437034-05
Statusgepubliceerd


Indicatie

De rechtbank Amsterdam heeft uitspraak gedaan in een aantal zaken waarin minderjarige veroordeelden bezwaar maakten tegen het bepalen en verwerken van hun DNA-profiel. De rechtbank is van oordeel dat voor minderjarigen telkens een belangenafweging dient te worden gemaakt tussen enerzijds de belangen van de minderjarige - deze dienen de eerste overweging te vormen - en anderzijds het algemeen maatschappelijk belang dat is gebaat met de voorkoming, opsporing, vervolging en berechting van strafbare feiten van de veroordeelde.


Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM TWAALFDE KAMER Parketnummer: 13/437034-05 RK: 05/3447 BESCHIKKING op het bezwaarschrift ex artikel 7 van de Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden (hierna: de Wet) van: [veroordeelde], geboren te Amsterdam op [geboortedatum] 1990, voor deze zaak woonplaats kiezende op het kantoor van zijn advocaat, mr. M.G.C. van Riet, Egelantiersgracht 576 (1015 RR) te Amsterdam, verder te noemen veroordeelde. Procesgang Bij bevel van 26 augustus 2005 heeft de officier van justitie bepaald dat van veroordeelde celmateriaal zal worden afgenomen ter bepaling en verwerking van zijn DNA-profiel. Op 1 september 2005 is celmateriaal afgenomen. Het bezwaarschrift is op 10 oktober 2005 op de griffie van deze rechtbank ingediend. De enkelvoudige twaalfde kamer van deze rechtbank heeft op 25 november 2005 veroordeelde, zijn advocaat en de officier van justi-tie in besloten raadka-mer ge-hoord. Bij tussenbeschikking van 9 december 2005 is het onderzoek ter terechtzitting heropend en is zaak verwezen naar (pro forma) zitting van de twaalfde meervoudige kamer opdat deze meervoudige kamer op het bezwaarschrift zou beslissen. Op 26 januari 2006 is de behandeling ter terechtzitting opnieuw gesloten waarna uitspraak is bepaald op heden. Standpunt veroordeelde Primair stelt veroordeelde zich op het volgende standpunt. Het bevel is uitsluitend aan de minderjarige veroordeelde betekend, terwijl zijn ouders of raadsvrouw niet in kennis zijn gesteld. Het bevel is dan ook in strijd met het bepaalde artikel 504 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) en daardoor nietig. Indien de rechtbank het bevel niet nietig verklaart stelt veroordeelde zich subsidiair op het standpunt dat het achterwege blijven van de versturing van een afschrift van het bevel aan de ouders en de raadsvrouw ertoe moet leiden dat het bezwaarschrift, ondanks te late indiening, alsnog ontvankelijk moet worden verklaard. De veroordeelde stelt voorts dat onverkorte toepassing van de Wet niet zonder meer te verenigen is met artikel 40 van het Internationaal Verdrag voor de Rechten van het Kind (IVRK). De officier van justitie dient een zorgvuldige belangenafweging te maken (Rechtbank Middelburg 29 juni 2005, NbSr 2005, 313). Niet is gebleken van een dergelijke belangenafweging, terwijl gelet op de aard en de omstandigheden van het geval, het belang van veroordeelde in deze het zwaarst dient te wegen en het bezwaar derhalve gegrond dient te worden verklaard. Standpunt officier van justitie De officier van justitie heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van veroordeelde in zijn bezwaar, nu het bezwaarschrift niet tijdig is ingediend. Het bepaalde in artikel 504 Sv geldt niet voor veroordeelden, maar voor minderjarige verdachten. Indien de rechtbank verzoeker desondanks ontvankelijk verklaart in zijn bezwaar, dan heeft de officier van justitie subsidiair geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het bezwaar en hiertoe samengevat het volgende aangevoerd. Het openbaar ministerie te Amsterdam maakt een zorgvuldige belangenafweging alvorens een bevel tot afname van celmateriaal te geven. Zo geeft eenvoudig geweld tegen goederen, gepleegd door een minderjarige, géén aanleiding tot afname van celmateriaal ten behoeve van de DNA-databank. In de onderhavige zaak is echter gebleken dat veroordeelde voor een ernstig strafbaar feit is veroordeeld; dat hij reeds eerder voor een strafbaar feit is veroordeeld en inmiddels alweer is gedagvaard wegens straatroof en poging tot doodslag. Het gevaar voor recidive is dus zeker niet illusoir zodat een beroep op artikel 2, eerste lid onder b van de Wet niet kan slagen. Beoordeling Ontvankelijkheid Met veroordeelde is de rechtbank van oordeel dat het bevel van de officier van justitie tevens ter kennis moet worden gebracht van de ouders en de raadsman van een minderjarige veroordeelde. Artikel 504 Sv rept in dit verband weliswaar van de “verdachte”, maar gelet op de aard en de strekking van het bevel, waaronder begrepen de in het bevel gegeven mogelijkheid tot het indienen van een bezwaarschrift, is de rechtbank van oordeel dat aansluiting dient te worden gezocht bij artikel 77ee van het Wetboek van Strafrecht (Sr). De rechtbank heeft inmiddels vernomen dat thans afschriften van het bevel aan de ouders en de raadslieden worden verstrekt. Het belang van kennisname van het bevel door de ouders en de raadsman van de minderjarige is - voorzover in deze procedure van belang - gelegen in de mogelijkheid (tijdig) een bezwaarschrift in te dienen. De rechtbank is anders dan de raadsvrouw van oordeel dat het achterwege blijven van kennisgeving aan de ouders en de raadsvrouw van veroordeelde niet de nietigheid van het bevel zelf meebrengt. Gevolg is wel dat veroordeelde, ondanks de termijnoverschrijding, ontvankelijk wordt verklaard in zijn bezwaar, nu deze termijnoverschrijding verschoonbaar is. Uit de stukken is het volgende gebleken Bij vonnis van 22 juli 2005 van de kinderrechter van deze rechtbank is veroordeelde ter zake van diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen (artikel 312 Sr) gepleegd op 20 december 2004, veroordeeld tot de volgende straffen. - Leerstraf voor de duur van 25 uren subsidiair 12 dagen jeugddetentie, te weten de cursus Sociale Vaardigheden; - Werkstraf voor de duur van 50 uren subsidiair 25 dagen jeugddetentie voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. De rechtbank overweegt het volgende Ingevolge artikel 2 van de Wet is de officier van justitie - ook ten aanzien van minderjarigen - verplicht een bevel te geven indien aan de toepassingsvoorwaarden van de Wet is voldaan. De rechtbank stelt vast dat aan de formele vereisten die de wet aan het bevel stelt is voldaan. Aan de orde is de vraag of redelijkerwijs aannemelijk is dat het bepalen en verwerken van zijn DNA-profiel gelet op de aard van het misdrijf of de bijzondere omstandigheden waaronder het misdrijf is gepleegd niet van betekenis zal kunnen zijn voor de voorkoming, opsporing, vervolging en berechting van strafbare feiten van de veroordeelde, als bedoeld in artikel 2, eerste lid, aanhef en onder b van de Wet. Tijdens de parlementaire behandeling van de Wet is stilgestaan bij de vraag of de Wet inbreuk kan maken op grondrechten zoals die zijn gewaarborgd door de Grondwet en internationale verdragen. Hierbij zijn echter geen overwegingen gewijd aan het IVRK. De rechtbank is van oordeel dat aan de belangen van een minderjarige afbreuk kan worden gedaan door bepaling en verwerking van zijn of haar DNA-profiel. Nog daargelaten de vraag of de artikelen 3, eerste lid en 40, eerste lid IVRK rechtstreekse werking hebben, is de rechtbank van oordeel dat zij gehouden is de bepalingen van de Wet in aanmerking te nemen en uit te leggen in het licht van de bewoordingen en het doel van het IVRK. Het voorgaande in acht nemend is de rechtbank van oordeel dat voor minderjarigen telkens een belangenafweging dient te worden gemaakt tussen enerzijds de belangen van de minderjarige - deze dienen ingevolge artikel 3 IVRK de eerste overweging te vormen - en anderzijds het algemeen maatschappelijk belang dat is gebaat met de voorkoming, opsporing, vervolging en berechting van strafbare feiten van de veroordeelde. Hierbij kunnen factoren een rol spelen als: - de leeftijd van de minderjarige ten tijde van het begaan van het misdrijf; - de reële ernst van het feit; - de omstandigheden waaronder het feit is begaan; - de mate van waarschijnlijkheid dat de minderjarige opnieuw een ernstig strafbaar feit zal plegen; - overige persoonlijke omstandigheden van veroordeelde. De rechtbank is van oordeel dat het openbaar ministerie geen (kenbaar) beleid in deze heeft. De enkele opmerking ter zitting dat een zorgvuldige belangenafweging wordt gemaakt voordat een bevel wordt gegeven en dat geen bevel wordt gegeven met betrekking tot een minderjarige die is veroordeeld voor eenvoudig geweld tegen goederen is hiertoe onvoldoende. Het heeft de voorkeur dat de beslissing van de officier van justitie om niet af te zien van de in artikel 2, eerste lid van de Wet genoemde verplichting in het bevel zelf wordt gemotiveerd, zodat deze door de rechtbank kan worden getoetst. Nu dit niet is gebeurd, zal de rechtbank - mede met het oog op proceseconomie en het belang van veroordeelde - deze belangenafweging zelf maken. In het onderhavige geval was veroordeelde 14 jaar ten tijde van het plegen van het feit. Veroordeelde heeft samen met een ander iemands MP3-speler afgenomen onder bedreiging van geweld. Veroordeelde was eerder op 24 maart 2005 veroordeeld wegens diefstal door twee of meer verenigde personen op 24 augustus 2004 tot een werkstraf voor de duur van 20 uren subsidiair 10 dagen jeugddetentie en wordt nu verdacht van het plegen van een straatroof en het medeplegen van een poging tot doodslag gepleegd op 21 juli 2005. De raadsvrouw heeft aangevoerd dat veroordeelde zelf ook slachtoffer is geworden van een strafbaar feit, waarbij hij is beroofd en mishandeld en dat deze feiten samenhangen met zijn leefomgeving. Het is de bedoeling dat in de nabije toekomst een “echt recht” bijeenkomst wordt belegd om recidive te voorkomen. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat voornoemde belangenafweging in het onderhavige geval niet in het voordeel van veroordeelde kan uitpakken. Immers, ondanks een eerdere veroordeling heeft veroordeelde zich wederom schuldig gemaakt aan een strafbaar feit en is thans wederom in aanraking met justitie gekomen wegens een nieuw, ernstig strafbaar feit. Gelet op deze zorgelijke ontwikkeling van veroordeelde dient zijn belang te wijken voor het algemeen belang dat is gediend bij in het bijzonder de voorkoming van nieuwe strafbare feiten. Het bezwaarschrift zal dan ook ongegrond worden verklaard. Beslissing De rechtbank verklaart het bezwaarschrift ongegrond. Deze beslissing is op 14 februari 2006 gegeven door mr. P.B. Martens, voorzitter, tevens kinderrechter, mrs. A.M.I. van der Does en I.H.J. Konings, (kinder)rechters, in tegenwoordigheid van mr. M. Cordia, griffier.