Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AV1282

Datum uitspraak2006-02-08
Datum gepubliceerd2006-02-08
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200504536/1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 17 maart 2004 heeft het bureau rechtsbijstandvoorziening van de raad voor rechtsbijstand te 's-Hertogenbosch (hierna: het bureau) de aan appellant toekomende vergoeding op nihil gesteld.


Uitspraak

200504536/1. Datum uitspraak: 8 februari 2006. AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak op het hoger beroep van: [appellant], wonend te [woonplaats], tegen de uitspraak in zaak no. AWB 04/2417 van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 8 april 2005 in het geding tussen: appellant en de raad voor rechtsbijstand te 's-Hertogenbosch. 1. Procesverloop Bij besluit van 17 maart 2004 heeft het bureau rechtsbijstandvoorziening van de raad voor rechtsbijstand te 's-Hertogenbosch (hierna: het bureau) de aan appellant toekomende vergoeding op nihil gesteld. Bij besluit van 23 juli 2004 heeft de raad voor rechtsbijstand te 's-Hertogenbosch (hierna: de raad) het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 8 april 2005, verzonden op 13 april 2005, heeft de rechtbank 's-Hertogenbosch (hierna: de rechtbank) het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 24 mei 2005, bij de Raad van State ingekomen op 24 mei 2005, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 21 juni 2005. Deze brieven zijn aangehecht. Bij brief van 13 juli 2005 heeft de raad van antwoord gediend. De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 29 november 2005, waar de raad, vertegenwoordigd door mr. R.B. van Dijken, is verschenen. Appellant is niet verschenen. 2. Overwegingen 2.1. Ingevolge artikel 32 van de Wet op de rechtsbijstand (hierna: de Wrb), zoals dit van toepassing was ten tijde van het nemen van de beslissing op administratief beroep, geldt de toevoeging uitsluitend voor het rechtsbelang ter zake waarvan zij is afgegeven en, in het geval van een procedure, voor de behandeling daarvan in één instantie, de tenuitvoerlegging van de rechterlijke uitspraak daaronder begrepen. Ingevolge artikel 37, eerste lid van de Wrb, zoals dit van toepassing was ten tijde van het nemen van de beslissing op administratief beroep, ontvangen rechtsbijstandverleners voor de door hen op basis van een toevoeging verleende rechtsbijstand een vergoeding volgens regels te stellen bij algemene maatregel van bestuur. Ingevolge artikel 37, derde lid van de Wrb, zoals dit van toepassing was ten tijde van het nemen van de beslissing op administratief beroep, wordt de vergoeding vastgesteld door het bureau en kunnen bij de in het eerste lid bedoelde algemene maatregel van bestuur nadere regels worden gesteld omtrent de vaststelling van de vergoeding. Ingevolge artikel 5, tweede lid van het Besluit vergoedingen rechtsbijstand 2000 (hierna: het Bvr), zijn, indien de procedure is beëindigd voordat de in artikel 1 bedoelde instantie uitspraak of tussenuitspraak heeft gedaan of een beslissing heeft genomen dan wel voordat de rechtsbijstandverlener een zitting als bedoeld in het eerste lid van artikel 7 heeft bijgewoond, de artikelen 12 en 13, tweede lid, van overeenkomstige toepassing. Ingevolge artikel 12, eerste lid van het Bvr, worden aan een advieszaak, waarin minder dan zes uur rechtsbijstand wordt verleend, vier punten toegekend. Ingevolge artikel 29, tweede lid, van het Bvr, stelt het bureau de vergoeding vast op grond van de door de rechtsbijstandverlener verstrekte informatie en met inachtneming van artikel 2 van het Bvr. Ingevolge artikel 29, derde lid, van het Bvr, kan het bureau, indien de bij de aanvraag verstrekte informatie onjuist is of onvolledig, de vergoeding vaststellen met inachtneming van de beschikbare juiste informatie. Ingevolge artikel 29, vierde lid van het Bvr, wordt de vergoeding op nihil gesteld indien bij de vaststelling blijkt dat de zaak onder het bereik van een toevoeging van een andere zaak valt. 2.1.1. Aan appellant is op 6 maart 2002 een toevoeging verstrekt terzake van een beroepsprocedure in het kader van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000) en een toevoeging terzake van een voorlopige voorzieningprocedure in het kader van de Vw 2000. Het beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening zijn, voordat een uitspraak is gedaan, ingetrokken. Appellant heeft op 5 november 2003 voor de op basis van de afgegeven toevoegingen verrichte werkzaamheden twee vergoedingsaanvragen ingediend, waarbij hij heeft aangegeven zowel in de beroepsprocedure als in de voorlopige voorzieningprocedure 5 uur aan de zaak te hebben besteed. 2.1.2. Bij brief van 28 november 2003 heeft het bureau appellant verzocht om nadere informatie. Het bureau heeft dit verzoek herhaald bij brieven van 12 december 2003, 29 december 2003 en 9 januari 2004. Appellant heeft aan deze verzoeken geen gehoor gegeven. Op grond hiervan heeft het bureau geoordeeld, dat, gelet op de beschikbare informatie, de werkzaamheden verricht op basis van de toevoeging voor de voorlopige voorzieningprocedure, dienen te worden aangemerkt als advieswerkzaamheden die onder het bereik van de toevoeging in de beroepsprocedure vallen en dientengevolge de vergoeding voor de voorlopige voorzieningprocedure op nihil gesteld, op grond van artikel 29, vierde lid, van het Bvr. 2.2. Appellant voert in hoger beroep aan dat het bureau ten onrechte artikel 29, vierde lid van het Bvr van toepassing heeft geacht. Appellant betoogt dat de intrekking van beide procedures niet tot gevolg heeft dat de ene procedure onder het bereik van de andere procedure is komen te vallen. Naar de mening van de appellant heeft de rechtbank dit miskend. 2.3. Dit betoog slaagt. Beide toevoegingen hebben betrekking op hetzelfde rechtsbelang. Ingevolge artikel 32 van de Wrb kunnen meerdere toevoegingen voor hetzelfde rechtsbelang slechts worden afgegeven indien er sprake is van meerdere procedures. In het onderhavige geval was er sprake van twee zelfstandige procedures, die beide zijn ingetrokken. Dit heeft, ingevolge artikel 5, tweede lid van het Bvr, enkel gevolgen voor de wijze waarop de vergoedingen worden bepaald. De intrekking van de voorlopige voorzieningprocedure heeft, anders dan de raad blijkbaar heeft verondersteld, niet tot gevolg dat er zonder meer van uit mocht worden gegaan dat de rechtsbijstandverlener heeft volstaan met rechtsbijstand van adviserende aard, die onder het bereik van de toevoeging in de beroepsprocedure kon worden gebracht. Dat appellant de verzochte essentiële informatie niet heeft verstrekt brengt mee dat de raad toepassing had kunnen geven aan artikel 29, derde lid van het Bvr. 2.3.1. Nu er sprake is van twee toevoegingen voor hetzelfde rechtsbelang en van twee procedures, is er zonder nadere informatie waaruit zulks blijkt geen plaats voor de toepassing van artikel 29, vierde lid van het Bvr. 2.4. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen zal de Afdeling het beroep van appellant tegen het besluit van 23 juli 2004 alsnog gegrond verklaren en de beslissing op administratief beroep vernietigen. 2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. Appellant heeft blijkens de processtukken zowel bij de Afdeling als bij de rechtbank zijn eigen belangen behartigd. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in de uitspraak van 31 mei 1999 in zaak no. H01980995 (AB 1999, 312) is er dientengevolge geen sprake van kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand zoals bedoeld in artikel 1, aanhef en onder a, van het Besluit proceskosten bestuursrecht. 3. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: I. verklaart het hoger beroep gegrond; II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 8 april 2005, AWB 04/2417; III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond; IV. vernietigt het besluit van de raad voor rechtsbijstand te 's-Hertogenbosch van 23 juli 2004, beroepsnummer 40309; V. gelast dat de raad voor rechtsbijstand te 's-Hertogenbosch aan appellant de door hem voor de behandeling van het hoger beroep en het beroep betaalde griffierechten ten bedrage van € 340,00 (zegge: driehonderdenveertig euro) vergoedt. Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Klein, ambtenaar van Staat. w.g. Van Altena w.g. Klein Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 8 februari 2006. 176-512.