Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AV0999

Datum uitspraak2005-10-31
Datum gepubliceerd2006-02-06
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof Arnhem
ZaaknummersVI 9-04
Statusgepubliceerd


Indicatie

De ernst van de misdragingen rechtvaardigt, dat de vervroegde invrijheidstelling geheel achterwege blijft. Daarbij is de duur van de door de rechtbank Rotterdam bij vonnis van 9 juni 2005 opgelegde straf tevens in aanmerking genomen.


Uitspraak

VI-nummer: 9-04 Uitspraak: 31 oktober 2005 Gerechtshof te Arnhem Kamer als bedoeld in artikel 67 van de wet op de rechterlijke organisatie. Het hof heeft te beslissen op de op 12 augustus 2004 ingekomen vordering van de officier van justitie te Rotterdam van 10 augustus 2004, strekkende tot het achterwege blijven van de vervroegde invrijheidstelling van: [VEROORDEELDE], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum], thans gedetineerd [verblijfplaats] De raadsman heeft in een brief d.d. 11 oktober 2005 aangegeven dat noch veroordeelde, noch hijzelf ter terechtzitting zullen verschijnen en dat de veroordeelde in een op 14 oktober 2005 binnengekomen afstandsverklaring te kennen heeft gegeven afstand te doen van het recht ter terechtzitting te verschijnen. Het hof heeft ter openbare terechtzitting van 17 oktober 2005 gehoord de advocaat-generaal bij dit hof, die heeft geconcludeerd de vordering van de officier van justitie strekkende tot het achterwege blijven van de vervroegde invrijheidstelling toe te wijzen. Overwegingen De vordering strekt ertoe dat de vervroegde invrijheidstelling met betrekking tot de bij vonnis van 22 september 2003 van de rechtbank te Rotterdam opgelegde gevangenisstraf van 2 jaren, met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht, achterwege zal blijven. Aan de vordering is ten grondslag gelegd dat veroordeelde zich na de aanvang van de tenuitvoerlegging van zijn straf zeer ernstig heeft misdragen, zoals bedoeld in artikel 15a, eerste lid aanhef en sub c van het Wetboek van Strafrecht, en wel door zich gedurende een, naar het hof begrijpt, regimair verlof schuldig te maken aan een zeer ernstig geweldsdelict. Uit de stukken van het dossier en het verhandelde tijdens het onderzoek ter terechtzitting is het hof hierover het volgende gebleken. Veroordeelde is op 26 juni 2004 aangehouden op verdenking van moord dan wel doodslag, althans medeplichtigheid tot moord c.q. doodslag. Blijkens het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 9 juni 2005 is veroordeelde inmiddels ter zake van doodslag en poging tot doodslag schuldig bevonden en veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van vijftien jaar met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht. Het hof is van oordeel dat de voornoemde bewezenverklaarde feiten, waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten, zeer ernstige misdragingen vormen in de zin van artikel 15a, eerste lid aanhef en sub c van het Wetboek van Strafrecht. De ernst van de misdragingen rechtvaardigt, dat de vervroegde invrijheidstelling geheel achterwege blijft. Daarbij is de duur van de door de rechtbank Rotterdam bij vonnis van 9 juni 2005 opgelegde straf tevens in aanmerking genomen. Het hof zal daarom de vordering van de officier van justitie toewijzen, als na te melden. Toegepaste wetsartikelen Het hof heeft gelet op de artikelen 15a, 15b en 15c van het Wetboek van Strafrecht. BESLISSING: Het hof: Wijst toe de vordering van de officier van justitie te Rotterdam en bepaalt, dat de vervroegde invrijheidstelling van veroordeelde achterwege in zijn geheel achterwege zal worden gelaten. Aldus gewezen door: mr P.C. Vegter, voorzitter mrs J.M.J. Denie en J.W.P. Verheugt, raadsheren in tegenwoordigheid van mr N.M.H. van Ek, griffier en op 31 oktober 2005 ter openbare terechtzitting uitgesproken.