Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AV0982

Datum uitspraak2005-02-16
Datum gepubliceerd2006-02-06
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof Arnhem
ZaaknummersVI 13-04
Statusgepubliceerd


Indicatie

Veroordeelde wordt ervan verdacht zich tijdens verlof schuldig te hebben gemaakt aan het plegen van strafbare feiten. Veroordeelde heeft tegenover het hof - deels - bekend deze feiten, waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten, te hebben gepleegd. Het hof is van oordeel dat de eerdergenoemde feiten een zeer ernstige misdraging vormen in de zin van artikel 15a, eerste lid aanhef en sub c van het Wetboek van Strafrecht. Het hof is voorts van oordeel, dat de ernst van de misdragingen rechtvaardigt, dat de vervroegde invrijheidstelling van veroordeelde geheel achterwege blijft.


Uitspraak

VI-nummer: 13/04 Uitspraak: 16 februari 2005 Gerechtshof te Arnhem Kamer als bedoeld in artikel 67 van de wet op de rechterlijke organisatie. Het hof heeft te beslissen op de op 17 december 2004 ingekomen vordering van de plaatsvervangend officier van justitie te Zwolle van 16 december 2004, strekkende tot het achterwege blijven van de vervroegde invrijheidstelling van: Veroordeelde, geboren te [plaats] op [datum], Het hof heeft ter openbare terechtzitting van 2 februari 2005 gehoord de veroordeelde en de raadsman van veroordeelde, mr C. van den Berg, advocaat te Zwolle, alsmede de advocaat-generaal bij dit hof, die heeft geconcludeerd de vordering van de officier van justitie strekkende tot het achterwege blijven van de vervroegde invrijheidstelling toe te wijzen. Overwegingen De vordering strekt ertoe dat de vervroegde invrijheidstelling met betrekking tot de bij vonnis van 20 april 2004 van de rechtbank te Zwolle opgelegde gevangenisstraf van 2 jaar, met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht, achterwege zal blijven. Aan de vordering is ten grondslag gelegd dat veroordeelde zich na de aanvang van de tenuitvoerlegging van zijn straf zeer ernstig heeft misdragen, zoals bedoeld in artikel 15a, eerste lid aanhef en sub c van het Wetboek van Strafrecht, en wel gepleegd tijdens een - naar het hof begrijpt - regimair verlof. Uit de stukken van het dossier en het verhandelde tijdens het onderzoek ter terechtzitting is het hof hierover het volgende gebleken. Veroordeelde is op 28 oktober 2004 aangehouden en in verzekering gesteld op verdenking van een aantal strafbare feiten die hij die dag zou hebben gepleegd. Uit de mededeling van veroordeelde ter terechtzitting blijkt dat deze strafbare feiten, waaronder poging tot moord dan wel doodslag op [slachtoffer], bedreiging van dat [slachtoffer]en bedreiging van politieagenten ter terechtzitting op 3 februari 2005 bij de rechtbank worden behandeld. Veroordeelde heeft ter terechtzitting van dit hof bekend op 28 oktober 2005 naar [slachtoffer] te zijn gegaan om verhaal te halen, daar een ruit vernield te hebben en dat het mogelijk is dat hij [slachtoffer]en de gewaarschuwde politieagenten bedreigd heeft. Hij bekent een mes te hebben vastgepakt in het huis van [slachtoffer] daar stekende bewegingen mee te hebben gemaakt, maar ontkent [slachtoffer] te hebben gestoken. De raadsman van veroordeelde heeft ter terechtzitting verzocht de behandeling van de zaak aan te houden, primair in afwachting van de uitspraak van de rechtbank en subsidiair in afwachting van het gereedkomen van een rapportage omtrent veroordeelde, waartoe de raadsman een verzoek aan de rechtbank zal doen. Het hof merkt op dat de vordering van de officier van justitie onverwijld is ingediend, zoals artikel 15a van het Wetboek van Strafrecht voorschrijft en dat daarbij niet de beslissing van de rechtbank afgewacht hoefde te worden. Gelet op het feit dat veroordeelde ter terechtzitting van dit hof de hem tenlastegelegde feiten - deels - heeft bekend en dat hetgeen door veroordeelde is bekend feiten betreft waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten, wijst het hof het primaire verzoek af. Het subsidiaire verzoek tot aanhouding wordt eveneens afgewezen nu het hof zich omtrent de persoonlijke omstandigheden van veroordeelde, voor de beoordeling van de vordering ex artikel 15a van het Wetboek van Strafrecht, voldoende voorgelicht acht. Veroordeelde wordt ervan verdacht zich tijdens verlof schuldig te hebben gemaakt aan het plegen van strafbare feiten. Veroordeelde heeft tegenover het hof - deels - bekend deze feiten, waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten, te hebben gepleegd. Het hof is van oordeel dat de eerdergenoemde feiten een zeer ernstige misdraging vormen in de zin van artikel 15a, eerste lid aanhef en sub c van het Wetboek van Strafrecht. Het hof is voorts van oordeel, dat de ernst van de misdragingen rechtvaardigt, dat de vervroegde invrijheidstelling van veroordeelde geheel achterwege blijft. Het hof zal daarom de vordering van de officier van justitie toewijzen, als na te melden. Toegepaste wetsartikelen Het hof heeft gelet op de artikelen 15a, 15b en 15c van het Wetboek van Strafrecht. BESLISSING: Het hof: Wijst toe de vordering van de plaatsvervangend officier van justitie te Zwolle en bepaalt, dat de vervroegde invrijheidstelling van veroordeelde in zijn geheel achterwege zal worden gelaten. Aldus gewezen door: mr Vegter, voorzitter mrs Verheugt en Dik, raadsheren in tegenwoordigheid van mr Collombon, griffier en op 16 februari 2005 ter openbare terechtzitting uitgesproken.