Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AV0943

Datum uitspraak2006-01-27
Datum gepubliceerd2006-02-02
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers04/4784 WSF
Statusgepubliceerd


Indicatie

Hoger beroep niet-ontvankelijk. Overschrijding van de beroepstermijn niet verschoonbaar.


Uitspraak

04/4784 WSF U I T S P R A A K in het geding tussen: [appellant], wonende te [woonplaats], appellant, en de hoofddirectie van de Informatie Beheer Groep, gedaagde . I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING Bij uitspraak van 16 juli 2004, kenmerk AWB 01/438, verzonden op 16 juli 2004, heeft de rechtbank ’s-Gravenhage het beroep van appellant voorzover gericht tegen de besluiten van gedaagde van 31 augustus 2000 en 7 mei 2001 niet-ontvankelijk verklaard (onder overweging dat, aangezien die besluiten door gedaagde niet langer zijn gehandhaafd, appellant geen belang meer heeft bij een beoordeling van het beroep tegen die besluiten) en voorzover gericht tegen het besluit van gedaagde van 30 januari 2004 (waarbij gedaagde over 1996 de vordering wegens meerinkomen op f 552,66 en de boete wegens het bezit van een OV-kaart van januari tot en met december 1996 op f 1.120,22 heeft vastgesteld alsook per 1 juli 2000 rente over die vordering heeft berekend en heeft geweigerd toepassing te geven aan artikel 131 van de Wet op de studiefinanciering, de zogeheten hardheidsclausule) ongegrond verklaard, zulks onder bepaling dat de IB-Groep aan appellant het door hem betaalde griffierecht vergoedt. Op bij brief gedateerd 16 augustus 2004 (met bijlagen) aangevoerde gronden heeft appellant tegen die uitspraak hoger beroep ingesteld. Bij brief van 5 oktober 2004 heeft de Raad aan appellant meegedeeld dat diens evenvermelde brief eerst op 31 augustus 2004 ter griffie van de Raad is ingekomen en hem in de gelegenheid gesteld aan te geven om welke reden hij de termijn (van zes weken) voor het instellen van hoger beroep heeft overschreden. Bij brief van 6 oktober 2004 heeft appellant aangegeven waarom hij de beroepstermijn heeft overschreden en van mening is dat zijns inziens de termijnoverschrijding verschoonbaar is. Bij brief van 10 januari 2005 heeft de griffier van de Raad aan appellant meegedeeld dat de termijnoverschrijding vooralsnog verschoonbaar wordt geacht, doch dat de definitieve beslissing over de ontvankelijkheid is voorbehouden aan de enkel- of meervoudige kamer van de Raad die te zijner tijd de einduitspraak zal geven. Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend. Bij brief van 11 februari 2005 (met bijlagen) heeft appellant een reactie op het verweerschrift gegeven. Bij brief van 23 september 2005 heeft de Raad aan gedaagde nadere inlichtingen gevraagd, op welk verzoek gedaagde bij brief van 27 september 2005 (met bijlage) heeft gereageerd. Het geding is behandeld ter zitting van de (meervoudige kamer van de) Raad op 16 december 2005. Appellant is niet verschenen, Voor gedaagde is verschenen mr. drs. E.H.A. van den Berg, werkzaam bij de IB-Groep. II. MOTIVERING Niet in geschil is dat de aangevallen uitspraak is verzonden op (vrijdag) 16 juli 2004, dat de termijn van zes weken voor het instellen van hoger beroep tegen die uitspraak liep tot en met (vrijdag) 27 augustus 2004, dat het hoger beroepschrift per aangetekende post is verzonden op (maandag) 30 augustus 2004 en dat dus de termijn voor het instellen van hoger beroep is overschreden. Rijst derhalve de vraag of niet-ontvankelijkverklaring op grond van hetgeen de indiener ter verklaring van de termijnoverschrijding heeft aangevoerd achterwege dient te blijven, omdat redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest. Niet eigener beweging bij het beroepschrift, doch in reactie op de vraag vanwege de Raad om welke reden hij de beroepstermijn heeft overschreden, heeft appellant bij brief van 6 oktober 2004 aangevoerd dat hij het beroepschrift reeds op (maandag) 16 augustus 2004 in concept heeft opgesteld, dat hij - alvorens tot verzending van het beroepschrift over te gaan - dat concept nog eenmaal heeft willen doornemen en eventueel aanpassen, maar dat hij op (donderdag) 19 augustus 2004 werd geconfronteerd met ingrijpende persoonlijke omstandigheden. Die dag is overleden zijn 24-jarige schoonzuster die op (dinsdag) 24 augustus 2004 te Veenendaal is begraven. Ook op (donderdag) 19 augustus 2004 is hij gebeld door zijn beste vriend met de mededeling dat diens hoogzwangere echtgenote met spoed in het ziekenhuis is opgenomen waar zij op (zondag) 22 augustus 2004 is bevallen van een dochtertje dat evenwel nog diezelfde dag is overleden en op (woensdag) 25 augustus 2004 te [woonplaats] is begraven. Bij zijn brief van 6 oktober 2004 heeft appellant overgelegd de desbetreffende overlijdensberichten en de liturgie voor de dienst van Woord en Gebed bij het afscheid van bedoeld kind. Appellant heeft zich op het standpunt gesteld dat er onder die omstandigheden sprake is van redenen om de termijnoverschrijding verschoonbaar te achten. De Raad deelt dat standpunt van appellant niet en overweegt daartoe het volgende. ’s Raads jurisprudentie in het kader van de Algemene wet bestuursrecht en de Beroepswet is strikt wat overschrijding van de termijn voor het indienen van een bezwaar-, beroep- en hoger beroepschrift betreft. In aanmerking genomen dat die termijn in beginsel zes weken bedraagt en ter sauvering van die termijn op zeer eenvoudige wijze (met een desnoods éénregelig briefje) op nader aan te voeren gronden bezwaar kan worden gemaakt of (hoger) beroep kan worden ingesteld, neemt de Raad slechts in een geval waarin is gebleken dat het de appellant volstrekt onmogelijk is geweest binnen die termijn bezwaar te maken of (hoger) beroep in te stellen aan dat de termijnoverschrijding verschoonbaar is te achten. De Raad maakt daarbij geen onderscheid tussen gedingen waarbij niet ook een derde als partij of belanghebbende is betrokken en gedingen waarbij dat wel het geval is. Afgaande op zijn verklaring heeft appellant, nadat hij zijn beroepschrift op maandag 16 augustus 2004 in concept had opgesteld, nog tot en met vrijdag 27 augustus 2004, dus 11 dagen, de tijd gehad om over te gaan tot verzending aan de Raad van hetzij dat concept of een gewijzigde versie daarvan hetzij een desnoods éénregelig briefje ter sauvering van de beroepstermijn. Door eerst tegen het einde van de ruime beroepstermijn over te gaan tot het indienen van het beroepschrift, heeft appellant het voor hem komende risico genomen dat hij dan zou komen te verkeren in onvoorspelbare omstandigheden als door hem thans aangevoerd. Die omstandigheden zijn ontegenzeglijk kommervol, maar de Raad vermag niet in te zien dat het voor appellant onder die omstandigheden volstrekt onmogelijk is geweest om het reeds in concept opgestelde en eventueel op een later tijdstip te wijzigen, aan te vullen of toe te lichten beroepschrift aan de Raad te zenden dan wel met behulp van een desnoods éénregelig briefje aan de Raad de beroepstermijn te sauveren. Appellant is niet ter zitting van de Raad verschenen, zodat het de Raad niet mogelijk is geweest om meer inzicht te verkrijgen in de voor appellant bestaande (on-)mogelijkheden om uiterlijk op vrijdag 27 augustus 2004 over te gaan tot verzending van het beroepschrift onder de door hem aangevoerde omstandigheden. Uit het vorenstaande volgt dat het hoger beroep niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. De Raad beslist dan ook als volgt. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep, Recht doende: Verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk. Aldus gegeven door mr. J. Janssen als voorzitter en mr. G.J.H. Doornewaard en mr. J. Brand als leden, in tegenwoordigheid van M.H.A. Uri als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 27 januari 2006. (get.) J. Janssen. (get.) M.H.A. Uri. Gw