Jurisprudentie
AU9657
Datum uitspraak2005-12-14
Datum gepubliceerd2006-01-31
RechtsgebiedPersonen-en familierecht
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof 's-Gravenhage
Zaaknummers955-H-04
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2006-01-31
RechtsgebiedPersonen-en familierecht
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof 's-Gravenhage
Zaaknummers955-H-04
Statusgepubliceerd
Indicatie
Ontslag uit hoofdelijkheid terzake van hypothecaire geldleningen te beschouwen als een verzoek om nevenvoorziening in de zin artikel 827 wetboek van burgerlijke rechtsvotdering. Dient de man de gelegenheid te krijgen de brandschade van door hem zelf gestichte brand te hetstellen.
Uitspraak
Uitspraak : 14 december 2005
Rekestnummer : 955-H-04
Rekestnr. rechtbank : 02/5734
GERECHTSHOF TE ’S-GRAVENHAGE
FAMILIEKAMER
B e s c h i k k i n g
in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats],
verzoeker, tevens inciden-teel verweer-der, in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
procureur mr. drs. R. Dhalganjansing,
tegen
[benadeelde partij][wonende] te [woonplaats],
verweerster, tevens inciden-teel verzoe-kster, in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
procureur mr. P.A. ten Hoopen.
Als belanghebbende is opgeroepen:
de Raad voor de Kinderbescherming,
vestiging [woonplaats],
hierna te noemen: de raad.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De vader is op 13 oktober 2004 in hoger beroep gekomen van een beschik-king van de rechtbank te ‘s-Gravenhage van 13 juli 2004.
De moeder heeft op 7 januari 2005 een verweerschrift, tevens houdende incidenteel appèl, ingediend.
De vader heeft op 28 februari 2005 een verweerschrift op het incidenteel appèl ingediend.
Van de zijde van de vader zijn bij het hof op 23 november 2004 aanvullende stukken ingekomen.
Op 16 september 2005 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn: de vader en de moeder, bijgestaan door hun procureurs, en namens de raad W. Harlingen. Zij hebben allen het woord gevoerd. De hierna te noemen minderjarige [kind 1] en [kind 2] zijn in raadkamer gehoord.
Nadien zijn, volgens afspraak ter terechtzitting, bij het hof nog de volgende stukken ingekomen:
- op 30 september 2005 een fax met bijlage van de procureur van de vader;
- op 11 oktober 2005 een fax met bijlage van de procureur van de moeder.
VASTSTAANDE FEITEN
Op grond van de stukken en het verhandelde ter terechtzit-ting staat – voor zover in hoger beroep van belang – tussen de ouders het volgende vast.
De vader en de moeder zijn op [datum] met elkaar gehuwd. Uit hun huwelijk zijn de volgende kinderen geboren:
[[thans meerderjarige] [kind 1], geboren op [geboortedatum], hierna te noemen: [kind 1], en
de [minderjarige] [kind 2], geboren op [geboortedatum], hierna te noemen: [kind 2],
hierna ook gezamenlijk te noemen: de kinderen.
De kinderen verblijven sinds het uiteengaan van partijen bij de moeder.
Op 26 september 2002 heeft de moeder bij de rechtbank te ‘s-Gravenhage een verzoek tot echtscheiding met nevenverzoeken ingediend. Zij heeft onder meer verzocht te bepalen dat uitsluitend zij wordt belast met het gezag over de kinderen, dat de vader een kinderalimentatie dient te voldoen van € 227,- per kind per maand en dat zij bevoegd is tot het voortgezet gebruik van de echtelijke woning met inboedel. Voorts heeft zij verzocht de wijze van verdeling van de huwelijksgemeenschap vast te stellen.
De vader heeft verweer gevoerd tegen de nevenverzoeken van de moeder en heeft zelfstandig verzocht te bepalen, dat hij bevoegd is tot het voortgezet gebruik van de echtelijke woning met inboedel en dat hij de kinderen bij zich mag hebben één weekend per veertien dagen van vrijdag 18.00 uur tot zondag 18.00 uur en de helft van alle schoolvakanties. Voorts heeft hij verzocht de wijze van verdeling van de huwelijksgemeenschap vast te stellen. De moeder heeft verweer gevoerd tegen de verzoeken van de vader.
Bij tussenbeschikking van 11 juli 2003 heeft de rechtbank tussen de ouders de echtscheiding uitgesproken en de kinderalimentatie ten laste van de vader – uitvoerbaar bij voorraad – bepaald op € 227,- per kind per maand, met ingang van de dag dat de echtscheidingsbeschikking is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand. Voorts heeft de rechtbank de raad verzocht een onderzoek te verrichten naar het ouderlijk gezag en heeft zij de behandeling ten aanzien van het ouderlijk gezag, de omgangsregeling en de verdeling aangehouden. Daarnaast heeft de rechtbank bepaald – uitvoerbaar bij voorraad – dat de moeder jegens de vader bevoegd is de bewoning van de woonruimte te [adres], en het gebruik van de zaken, die behoren bij deze woning en tot de inboedel daarvan, voort te zetten gedurende zes maanden na de inschrijving van de beschikking, mits deze woning op het ogenblik van die inschrijving door de moeder wordt bewoond en aan de vader uitsluitend of mede toebehoort of ten gebruike toekomt.
Bij opvolgende (de bestreden) beschikking heeft de rechtbank bepaald – uitvoerbaar bij voorraad – dat het gezag over de kinderen voortaan uitsluitend door de moeder zal worden uitgeoefend en dat de vader het recht op omgang met de kinderen tot 13 juli 2006 wordt ontzegd. Voorts heeft de rechtbank – uitvoerbaar bij voorraad – de verdeling van de gemeenschappelijke goederen van de ouders als volgt vastgesteld:
Aan de vader worden toebedeeld:
- de woning aan de [adres] ad € 62.500,-, tegen vergoeding van de helft van dit bedrag aan de moeder;
- de woning aan de [adres] ad € 46.250,-, tegen vergoeding van de helft van dit bedrag aan [adres]woning aan de [adres] ad € 83.750,-, tegen vergoeding van de helft van dit bedrag aan de moeder;
- de helft van de hypotheek/hypotheken die rust/rusten op de woning aan de [adres];
- de helft van de hypothecaire schuld/schulden die rust/rusten op de woning aan de [adres];
- de helft van de hypothecaire schuld/schulden die rust/rusten op de Vierhoutenstraat 4 te ‘s-Gravenhage;
- de helft van de hypothecaire schuld/schulden die rust/rusten op de [adres];
- de helft van de hypothecaire schuld/schulden die rust/rusten op de [adres].
Aan de moeder worden toebedeeld:
- de echtelijke woning aan de [adres] ad
€ 500.000,-, tegen vergoeding van de helft van dit bedrag aan de vader;
- de woning aan de [adres] ad € 60.000,-, tegen vergoeding van de helft van dit bedrag aan de vader;
- de helft van de hypothecaire schuld/schulden die rust/rusten op de woning aan de [adres];
- de helft van de hypothecaire schuld/schulden die rust/rusten op de woning aan de [adres];
- de helft van de hypothecaire schuld/schulden die rust/rusten op de Vierhoutenstraat 4 te ‘s-Gravenhage;
- de helft van de hypothecaire schuld/schulden die rust/rusten op de [adres];
- de helft van de hypothecaire schuld/schulden die rust/rusten op de [adres];
- het saldo van de beleggingsrekening, nummer [x], bij de ASR Bank per 15 mei 2004, tegen vergoeding van de helft van het saldo aan de vader;
- het saldo van de liquide middelen (en/of) rekening, nummer [x], bij de ASR Bank per 15 mei 2004, tegen vergoeding van de helft van het saldo aan de vader.
Ten slotte heeft de rechtbank bepaald – uitvoerbaar bij voorraad – dat de vader aan de moeder de brandschade aan de [adres] zal vergoeden, zoals door de taxateur zal worden bepaald.
De echtscheidingsbeschikking is op 24 oktober 2003 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
Hieronder zal het hof zonodig op hele bedragen afronden.
BEOORDELING VAN HET PRINCIPALE EN HET INCIDENTE-LE HOGER BEROEP
1. In geschil zijn het gezag en de kinderalimentatie, de huwelijkse voorwaarden, de verdeling van de goederen en het herstel van de brandschade.
2. De vader verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, zonodig met aanvulling of verbetering van gronden en uitvoerbaar bij voorraad, de oorspronkelijke vordering van de vader geheel toe te wijzen, althans te bepalen:
I. dat het gezag over de kinderen voortaan alleen de vader toekomt, met bepaling dat de moeder een kinderalimentatie van € 227,- per maand per kind aan de vader dient te betalen, met bevel aan de moeder tot afgifte van de kinderen aan de vader;
II. dat de huwelijkse voorwaarden van 31 januari 1985 nietig zijn en dat partijen op [datum] in gemeenschap van goederen zijn gehuwd;
III. dat de verdeling van de goederen (activa en passiva) ten name van de vader en de moeder of in eigendom toebehorende aan de vader en de moeder gelijkelijk bij helfte dient te geschieden en de verdeling vast te stellen;
IV. dat – slechts ingeval de huwelijkse voorwaarden van 31 januari 1985 door het hof in stand worden gelaten – de verdeling van de goederen door de rechtbank wordt bevestigd met de navolgende wijziging en aanvullingen in de verdeling:
a. dat de verkoopopbrengst van de twee auto’s ten name van de vader ([auto's]) door de moeder aan de vader dient te worden betaald;
b. dat het saldo van de (onttrekkingen van de moeder uit de) bankrekeningen [x] (en/of-rekening van de vader) en [x] (van de vader waartoe de moeder gemachtigd was) bij ABN AMRO aan de vader dient te worden toegescheiden, met bepaling dat de moeder het bedrag van de onttrekkingen aan de vader zal betalen;
c. dat de moeder aan de vader een bedrag van € 80.384,- dient te betalen ter zake van de door de vader verrichte renovatiewerkzaamheden aan de panden van de ouders, althans een bedrag van € 80.384,- minus € 29.470,-, zijnde € 50.914,-, indien het hof de renovatiewerkzaamheden van de vader aan de gemeenschappelijk ten naam gestelde panden buiten beschouwing zou laten;
d. dat de moeder de huuropbrengsten sedert de separatie bij helfte dient te verdelen door de helft daarvan aan de vader te betalen;
V. dat de vader gerechtigd is zelf de brandschade aan de voormalige echtelijke woning te herstellen in de staat van de woning voor de brand, binnen een door het hof te stellen termijn, bij gebreke waarvan het hof het bedrag van de brandschade maximeert tot
€ 30.000,-;
VI. dat de moeder ervoor instaat dat de vader uit de hoofdelijkheid wordt ontslagen ter zake van de hypothecaire geldleningen die aan de moeder worden toebedeeld.
3. De moeder bestrijdt zijn beroep en verzoekt incidenteel
I. primair: de bestreden beschikking, voor zover de verzoeken tot toedeling van alle in die beschikking genoemde onroerende zaken met de daarop rustende hypotheken en overige door de moeder opgevoerde zaken c.a. aan haar zijn afgewezen, te vernietigen en, opnieuw beschikkende – uitvoerbaar bij voorraad – die verzoeken alsnog toe te wijzen;
II. althans te bepalen, met instandhouding van de bestreden beschikking voor het overige:
1. dat alle aan partijen in gemeenschappelijke eigendom toebehorende panden met de daarbij behorende hypotheken aan de moeder worden toegescheiden tegen de door de rechtbank in de bestreden beschikking reeds bepaalde waardes en onder bepaling van een aan de vader toekomende c.q. nog te betalen som, welke het saldo is van die vastgestelde waardes minus de daarop rustende hypothecaire financieringen enerzijds, vermeerderd c.q. verminderd met het saldo van de sedert de overeengekomen peildatum door ieder verkregen opbrengsten en betaalde kosten betreffende de door hen verhuurde gezamenlijke beleggingspanden anderzijds;
2. dat de vader aan de moeder dient te betalen ter zake van schade tengevolge van de door hem in de echtelijke woning te Monster gestichte brand: a. een bedrag ad
€ 233.486,13 ingevolge de expertise van Arntz & van Helden; b. een bedrag ad
€ 25.000,- gevolgschade ingevolge de expertise van HDS; c. een bedrag ad € 22.300,- aan huurderving wegens haar tengevolge van die onrechtmatige daad gedwongen verblijf in de haren name staande beleggingspanden aan respectievelijk de Uddelstraat en de Regentesselaan, alsmede d. een bedrag ad € 2.642,68 aan expertisekosten, derhalve in totaal € 283.428,81;
3. dat de vader aan de moeder dient te betalen aan rentevergoeding een bedrag ad
€ 23.329,60 en vervolgens de helft van de rente ad € 2.666,24 per maand vanaf 1 december 2003 tot aan de dag der tenaamstelling van de Orberlaan te Monster;
4. dat de vader aan de moeder dient te betalen aan gederfde huuropbrengst Harderwijkstraat 321 tot 1 december 2003 een bedrag ad € 3.900,- en voorts de helft van die gederfde huuropbrengst voor iedere maand vanaf 1 december 2003 tot de dag der tenaamstelling en ontruiming door de vader.
4. De vader verzet zich tegen het incidenteel verzochte.
Het principaal appel
5. De vader heeft aan zijn verzoek onder I. ten grondslag gelegd, dat de moeder is aangehouden op verdenking van hennepteelt en dat de jongste dochter onder toezicht is gesteld. De moeder heeft de stellingen van de vader betwist.
6. Het hof overweegt allereerst, dat de oudste dochter inmiddels meerderjarig is, zodat de vader in zoverre geen belang meer heeft bij zijn verzoek en daarin niet-ontvankelijk moet worden verklaard. Voorts is het hof van oordeel dat, nu van het door de vader gestelde op geen enkele manier is gebleken, zijn verzoek wat betreft de jongste dochter moet worden afgewezen.
7. De vader heeft aan zijn verzoek onder II. ten grondslag gelegd, dat, toen de ouders de huwelijkse voorwaarden maakten, hij de Nederlandse taal niet machtig was. De vader biedt daarvan bewijs aan. De moeder heeft misbruik gemaakt van de situatie en heeft hem onder valse voorwendselen stukken bij de notaris laten tekenen, zonder dat de vader zich de inhoud realiseerde. De vader beroept zich op dwaling en bedrog. De moeder heeft de stellingen van de vader betwist.
8. Met de rechtbank is het hof van oordeel dat de vader zijn stelling, dat hij niet op de hoogte was van de huwelijkse voorwaarden, onvoldoende heeft onderbouwd. Weliswaar heeft de vader een bewijsaanbod gedaan, maar dat wordt als niet ter zake dienende gepasseerd, nu het enkele ten bewijze aangeboden feit dat de vader de Nederlandse taal niet zou hebben beheerst, in het licht van de publieke taak van de notaris, die meebrengt dat de notaris dient te verifiëren of de comparanten begrijpen wat er in de te passeren akte staat, nog niet leidt tot de conclusie dat de vader niet wist wat hij tekende. Bovendien is van belang, zoals ook de rechtbank heeft overwogen, dat op 27 januari 1995 een notariële akte van verdeling is opgemaakt, welke door de vader is ondertekend, waarin expliciet staat vermeld dat de ouders buiten iedere gemeenschap van goederen zijn gehuwd, en waarin de ouders zijn overeengekomen dat aan de moeder een drietal met name genoemde registergoederen met de daaraan verbonden hypothecaire geldleningen zullen worden toegescheiden en geleverd, terwijl aan de vader wegens onderbedeling een bedrag van ƒ 25.000,- is uitbetaald.
Nu de stellingen van de vader niet aannemelijk zijn geworden, dient zijn verzoek te worden afgewezen. Onder die omstandigheden kunnen het beroep op verjaring van de moeder en haar verweer dat de vader geen vernietiging heeft gevraagd, onbesproken blijven.
9. Nu zijn verzoek onder II. wordt afgewezen, moet ook het verzoek van de vader onder III. worden afgewezen. Anders dan door de vader bij zijn verzoek onder II. is betoogd, gelden er tussen de ouders immers huwelijkse voorwaarden en kan de totale boedel niet verdeeld worden als was er een gemeenschap van goederen.
10. De vader heeft aan zijn verzoek onder IV. a. en b. ten grondslag gelegd, dat de moeder tijdens zijn detentie zijn auto’s op haar naam heeft gesteld en heeft verkocht, en zijn bankrekeningen heeft leeggehaald. De moeder heeft de stellingen van de vader betwist.
11. Het hof is van oordeel dat de vader zijn stellingen niet aannemelijk heeft gemaakt. Zijn verzoek moet derhalve worden afgewezen.
12. De vader heeft aan zijn verzoek onder IV. c. ten grondslag gelegd, dat de rechtbank ten onrechte de verbouwings- en opknapwerkzaamheden van de vader aan de panden die alleen op naam van de moeder staan, niet betrokken heeft in de verdeling. De vader biedt bewijs aan van de stelling dat hij werkzaamheden heeft verricht. Volgens hem moet op basis van de goede trouw tussen echtelieden, op basis van ongerechtvaardigde verrijking, dan wel op basis van een opdracht een vergoeding voor de werkzaamheden aan hem worden gegeven. De moeder heeft de stellingen van de vader betwist.
13. Het hof overweegt het volgende. Het hof wil aannemen dat de vader enige werkzaamheden heeft verricht in de panden, waaronder panden die uitsluitend op naam van de moeder staan, maar zijn verzoek moet afgewezen worden. De redelijkheid en billijkheid alleen biedt onvoldoende grond. Niet gesteld of gebleken is dat de vader door de door hem gestelde werkzaamheden is verarmd. De enkele omstandigheid dat door arbeidsinspanningen van de vader het vermogen van de moeder is toegenomen – zo dit al het geval is – is onvoldoende om een vergoedingsrecht te doen ontstaan. Van het verlenen van een opdracht in de zin van artikel 7:400 van het Burgerlijk Wetboek als door de vader gesteld, is evenmin gebleken. Het door de vader gedane bewijsaanbod wordt als niet ter zake doende gepasseerd.
14. De vader heeft aan zijn verzoek onder IV. d. ten grondslag gelegd, dat de moeder na hun uiteengaan alle huuropbrengsten zelf heeft gehouden.
15. Volgens de moeder veronderstelt de vader ten onrechte dat alle huuropbrengsten naar haar zijn gegaan. Als komt vast te staan dat de vader nog niet heeft meegedeeld in de opbrengsten – van de gezamenlijke beleggingspanden – wil de moeder deze best verrekenen, maar dan moet de vader ook bijdragen in de door de moeder betaalde kosten.
16. Het hof overweegt het volgende. Voor zover het verzoek van de vader betrekking heeft op de panden die van de moeder alleen zijn, moet het verzoek worden afgewezen. Voor zover het verzoek van de vader betrekking heeft op de panden die op beider naam staan, zal het hof, gelet op het verhandelde ter terechtzitting en de overgelegde stukken, bepalen dat beide ouders de huuropbrengsten en de lasten van hun gezamenlijke panden tot aan de datum van verdeling met elkaar delen.
17. De vader heeft aan zijn verzoek onder V. ten grondslag gelegd, dat de goede trouw tussen echtelieden in dit geval, nu de vader schilder en bouwkundig medewerker is, met zich meebrengt dat aan hem de mogelijkheid wordt geboden de brandschade zelf te herstellen, temeer daar de moeder de woning niet bewoont en er hennep in kweekt. Volgens de vader is de moeder erop uit de brandschade op een zo hoog mogelijk bedrag te laten vaststellen, terwijl hij het bedrag beperkt kan houden tot € 30.000,-. De vader biedt bewijs aan van zijn stelling. Voorts verzoekt hij een deskundige te benoemen, die niet alleen naar de brandschade kijkt, maar op zoek gaat naar een praktische oplossing, in plaats van een dure aannemer de woning in nieuwe staat te laten brengen. De moeder heeft de stellingen van de vader betwist.
18. Het hof overweegt het volgende. Het bewijsaanbod van de vader wordt gepasseerd. Ook indien de vader in staat zou zijn de schade voor een bedrag van € 30.000,- te herstellen, kan van de moeder niet worden gevergd dat zij hem daartoe in staat stelt. Naar het oordeel van het hof kan, gelet op de gebeurtenissen, van de moeder en de kinderen niet worden verlangd dat zij de vader dagelijks in hun woning toelaten. Op geen enkele wijze is gebleken dat de moeder de woning niet zou bewonen of er hennep in zou kweken. Het verzoek van de vader dient dan ook te worden afgewezen.
19. De vader heeft aan zijn verzoek onder VI. ten grondslag gelegd, dat de rechtbank heeft verzuimd te bepalen dat de moeder ervoor dient in te staan dat de vader uit de hoofdelijkheid wordt ontslagen terzake van de hypothecaire geldleningen die aan de moeder zijn toebedeeld.
20. Volgens de moeder heeft de rechtbank zulks terecht niet bepaald, omdat de ouders er ook niet om hadden gevraagd en dit in het kader van nevenvoorzieningen ook niet kan worden gevraagd.
21. Het hof overweegt het volgende. Anders dan de moeder meent, kan het verzoek van de vader worden beschouwd als een verzoek om een nevenvoorziening in de zin van artikel 827 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Daaraan doet niet af dat eerst in hoger beroep hierom is verzocht. Gelet op de hierna te melden verdeling van de aan de ouders in gemeenschappelijk eigendom toebehorende panden, acht het hof het redelijk dat als voorwaarde bij die verdeling wordt opgenomen, dat beide partijen over en weer worden ontslagen uit de hoofdelijkheid terzake de aan de ander toegedeelde onroerende zaken. In zoverre wordt het verzoek van de vader toegewezen.
Het incidenteel appel
22. Volgens de moeder heeft de rechtbank ten onrechte overwogen dat er geen feiten of omstandigheden zijn aangevoerd, waaruit zou volgen dat de ene partij meer belang bij een bepaald pand zou hebben dan de andere. De moeder stelt meer belang te hebben bij toedeling van alle panden aan haar, omdat zij, gelet op haar leeftijd en broze gezondheid, aangewezen is op de inkomsten uit de beleggingspanden, terwijl de vader in zijn levensonderhoud voorziet als onderhoudsschilder. De moeder acht het onjuist dat de rechtbank impliciet het agressieve gedrag van de vader honoreert door de omstandigheden, dat de vader de woning aan de [adres] feitelijk bewoont en dat het verhuurde pand aan de [adres] een zodanige ligging heeft dat het aan de vader moet worden toegewezen, als dragend voor haar beslissing aan te merken, en zo het belang van de moeder achterstelt bij dat van de vader. Daarnaast is het volgens de moeder zo, dat alle panden verbonden zijn in een parapluhypotheek tezamen met de voormalige echtelijke woning. Verdeling zou kunnen stuiten op de onmogelijkheid de panden apart te financieren en de moeder zal in dat geval haar huis uit moeten, allemaal door toedoen van de vader.
Zij kan dit geestelijk en lichamelijk niet aan. De vader heeft de stellingen gemotiveerd betwist.
23. Ter terechtzitting van het hof hebben de raadslieden van de ouders toegezegd binnen veertien dagen na de terechtzitting samen naar de geldverstrekker te gaan en aan het hof te laten weten of de verdeling, zoals die door de rechtbank is vastgesteld, voor de geldverstrekker financierbaar is en of de ouders over en weer uit de hoofdelijkheid kunnen worden ontslagen. Uit de na de terechtzitting ingekomen stukken blijkt dat (via een tussenpersoon) aan de geldverstrekker de vraag is voorgelegd of de vader kan worden ontslagen uit zijn hoofdelijkheid en tegelijkertijd twee panden, zijnde de [adres], kunnen worden geschrapt uit de parapluhypotheek, en dat op voorhand is medegedeeld, dat de hypotheek buiten de acceptatiecriteria van de geldverstrekker valt. Voorts is uit die stukken gebleken dat de ouders onderling niet tot overeenstemming hebben kunnen komen.
24. Het hof overweegt het volgende. Beide partijen hebben aangegeven bij de verdeling van de gezamenlijke panden essentieel te achten uit de hoofdelijke aansprakelijkheid te worden ontslagen wat betreft de aan de ander toe te delen onroerende zaken. Voldoende aannemelijk is geworden dat de moeder voor haar broodwinning afhankelijk is van de verhuur van de panden, en dat er een reële kans is dat zij de echtelijke woning zal moeten verlaten indien de verdeling zoals die door de rechtbank is vastgesteld, gehandhaafd blijft. Derhalve acht het hof het redelijk de panden, met uitzondering van die aan de Harderwijkstraat 321 te ‘s-Gravenhage, zijnde het huis waar de vader thans woont, aan de moeder toe te delen, alsmede de op die panden rustende hypothecaire schulden, onder de voorwaarde dat de vader uit de hoofdelijkheid zal worden ontslagen en onder bepaling dat de moeder aan de vader de helft van het saldo voldoet van de waardes van de aan haar toegedeelde panden minus de op die panden betrekking hebbende hypothecaire schulden. Aan de vader wordt dan zoals gezegd toegedeeld de woning aan de [adres], alsmede de op dat pand rustende hypothecaire schuld, onder de voorwaarde dat de moeder uit de hoofdelijkheid zal worden ontslagen en onder bepaling dat de vader aan de moeder de helft van het saldo voldoet van de waarde van het pand minus de hypothecaire schuld.
25. Aan haar verzoek onder II.2 heeft de moeder het volgende ten grondslag gelegd. Als gevolg van de door de vader gestichte brand heeft niet alleen de echtelijk woning schade opgelopen, maar ook de bijbehorende tuin, de fontein, het zwembad en de kas. De moeder heeft noodgedwongen een tijdlang in panden moeten wonen, die zij normaal gesproken zou hebben verhuurd. De moeder stelt voorts dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen, dat de kosten van het deskundigenonderzoek naar de brandschade bij helfte moeten worden verdeeld. De kosten van het rapport zijn door de vader veroorzaakt en moeten door de vader worden betaald, meent de moeder. Het saldo van de bedragen aan brand- en gevolgschade, aan huurderving en aan expertisekosten is € 283.428,81, aldus de moeder.
26. Aan haar verzoek onder II.3 heeft de moeder ten grondslag gelegd, dat zij het redelijk acht dat de vader bijdraagt in de woonlasten van de echtelijke woning in de periode dat zij er door toedoen van de vader niet kon wonen.
27. Aan haar verzoek onder II.4 heeft de moeder ten grondslag gelegd, dat de vader een huurder van een pand op straat gezet heeft en zelf het pand is gaan bewonen. De vader dient daarom bij te dragen in de gederfde huuropbrengsten.
28. De vader heeft de stellingen van de moeder betwist en hij heeft verzocht de schade-experts [getuige 1] en [getuige 2] als getuigen te horen.
29. Het hof overweegt het volgende. Niet in geschil is dat de vader brand heeft gesticht in de echtelijke woning. Het hof acht het redelijk dat alle daaruit voortvloeiende schade voor rekening van de vader komt. De moeder heeft onweersproken verklaard dat de ouders een deskundige hebben gekozen op de wijze zoals door de rechtbank is bepaald. De gekozen deskundige, de heer [getuige 1] van het bureau Arntz van Helden, heeft een rapport van expertise uitgebracht, dat als productie 25 bij het verweerschrift in hoger beroep is overgelegd. Daarin wordt de schade begroot op € 233.486,13 en het hof is van oordeel dat de vader dit bedrag ter zake van brandschade aan de moeder dient te voldoen. De vader heeft weliswaar gesteld dat het rapport ondeugdelijk en onbruikbaar zou zijn, maar hij heeft daarvoor geen enkel deugdelijk argument aangedragen. Het bewijsaanbod van de vader wordt als niet ter zake dienend gepasseerd.
Het rapport van de heer [getuige 1] betreft niet alleen de brandschade aan opstallen en inboedel, maar ook gevolgschade en de heer [getuige 1] heeft de schade, voor zover mogelijk, gecontroleerd aan de hand van de foto’s en het rapport van HDS Groep, zo blijkt uit het rapport. Nu verschillende posten, die als gevolgschade zijn gekwalificeerd in het rapport van HDS Groep, terug te vinden zijn in het rapport van de heer [getuige 1] en van de overige als gevolgschade gekwalificeerde posten niet uitgesloten is, dat zij in het rapport van de heer [getuige 1] zijn verwerkt in andere posten, dan wel dat de heer [getuige 1] heeft geconstateerd dat die schade er niet is, heeft de moeder naar het oordeel van het hof haar stelling, dat er meer gevolgschade is dan in het rapport van de heer [getuige 1] is opgenomen, onvoldoende aannemelijk gemaakt. Het hof zal derhalve de vordering van de moeder, voor zover betrekking hebbende op de gevolgschade van € 25.000,- ingevolge de expertise van HDS, afwijzen. Het bewijsaanbod van de moeder wordt als niet ter zake dienend gepasseerd, nu daaruit niet blijkt wat zij precies wil bewijzen en met welke bewijsmiddelen, zodat het naar het oordeel van het hof onvoldoende gespecificeerd is.
Het hof zal het verzoek van de moeder, voor zover betrekking hebbende op de huurderving als gevolg van haar gedwongen verblijf in twee van haar beleggingspanden en op de expertisekosten, toewijzen, nu deze kosten direct verbonden zijn aan de door de vader gestichte brand.
30. Ten aanzien van het verzoek van de moeder onder II.3 overweegt het hof het volgende. De brand buiten beschouwing latende staat vast, dat de moeder vanaf juni 2002 alleen het woongenot had van de echtelijke woning. Het hof acht het daarom redelijk dat zij de daarmee samenhangende woonlasten voldoet en zal het verzoek van de moeder om de vader te laten bijdragen in de rente van de hypothecaire geldlening, verbonden aan de echtelijke woning, afwijzen. Wellicht ten overvloede wijst het hof erop, dat de schade die de moeder door de brand heeft geleden, wordt vergoed zoals hiervoor onder rechtsoverweging 29 is overwogen.
31. Ten aanzien van het verzoek van de moeder onder II.4 overweegt het hof, gelijk de rechtbank in de bestreden beschikking, dat het pand dat de vader bewoont niet meer als beleggingspand is aan te merken en dat, indien de vader aan de moeder hiervoor een gebruiksvergoeding zou moeten betalen, de redelijkheid en billijkheid met zich meebrengt dat de moeder aan de vader een vergoeding zou moeten betalen voor de bewoning van de echtelijke woning. Het hof acht het redelijk dat de ouders ieder de lasten, verbonden aan de woning die zij bewonen, zelf dragen. Het hof zal het verzoek van de moeder om de vader de gederfde huuropbrengst van het door hem bewoonde pand aan haar te laten betalen, afwijzen.
32. Het voorgaande leidt ertoe, dat de bestreden beschikking deels niet in stand kan blijven en dat moet worden beslist als volgt.
BESLISSING OP HET PRINCIPALE EN HET INCIDENTE-LE HOGER BEROEP
Het hof:
verklaart de vader niet-ontvankelijk in zijn hoger beroep wat betreft het gezag over [kind 1];
vernietigt de bestreden beschikking wat betreft de verdeling van de aan de ouders in gemeenschappelijk eigendom toebehorende panden en daarop rustende hypothecaire schulden en wat betreft de brandschade, en in zoverre opnieuw beschikkende:
bepaalt dat de aan de ouders in gemeenschappelijk eigendom toebehorende panden worden verdeeld als volgt, onder de voorwaarde dat zij over en weer uit de hoofdelijkheid worden ontslagen ten aanzien van de aan de ander toebedeelde onroerende zaken:
aan de vader worden toebedeeld:
- de woning aan de [adres] ad € 83.750,-;
- de hypothecaire schuld(en) die rust(en) op de woning aan de Harderwijkstraat 321 te
’s-Gravenhage;
onder bepaling dat de vader aan de moeder de helft van het saldo voldoet van de waarde van het pand minus de hypothecaire schuld;
aan de moeder worden toebedeeld:
- de echtelijke woning aan de Orberlaan 1a te Monster ad € 500.000,-;
- de woning aan de [adres] ad € 60.000,-;
- de woning aan de [adres] ad € 62.500,-;
- de woning aan de [adres] ad € 46.250,-;
- de hypothecaire schuld(en) die rust(en) op de echtelijke woning aan de Orberlaan 1a te Monster;
- de hypothecaire schuld(en) die rust(en) op de woning aan de [adres];
- de hypothecaire schuld(en) die rust(en) op de woning aan de [adres];
- de hypothecaire schuld(en) die rust(en) op de woning aan de [adres]
onder bepaling dat de moeder aan de vader de helft van het saldo voldoet van de waarde van de panden minus de hypothecaire schulden;
bepaalt dat de ouders de opbrengsten en de kosten tot aan de dag van het notarieel transport van de hun in gezamenlijk eigendom toebehorende panden, met uitzondering van de echtelijke woning en het pand aan de Harderwijkstraat 321 te ‘s-Gravenhage, zullen delen;
bepaalt dat de vader aan de moeder ter zake van schade tengevolge van de brand in de echtelijke woning dient te betalen een bedrag van € 258.428.81,-;
bekrachtigt de bestreden beschikking voor zover aan 's hofs oor-deel onderworpen voor het overige;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven op 28 oktober 2005 door mrs. Pannekoek-Dubois, Kok en Tanja-van den Broek, bijge-staan door mr. Martens als griffier, en uitgespro-ken ter openbare terecht-zitting van 14 december 2005.