Jurisprudentie
AU9650
Datum uitspraak2005-12-21
Datum gepubliceerd2006-01-31
RechtsgebiedPersonen-en familierecht
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof 's-Gravenhage
Zaaknummers211-H-05
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2006-01-31
RechtsgebiedPersonen-en familierecht
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof 's-Gravenhage
Zaaknummers211-H-05
Statusgepubliceerd
Indicatie
Echtscheiding van partijen die hun gewone verblijfplaats op Malta hebben. Artikel 2 van Brussel II (EG-verordening nummer 1347/2000 van de Raad van 29 mei 2000) verhindert de vrouw feitelijk de toegang tot de rechter zodat het hofdeze bepaling buiten beschouwing laat.
Uitspraak
Uitspraak : 21 december 2005
Rekestnummer : 211-H-05
Rekestnr. rechtbank : 04-5221
GERECHTSHOF TE ’S-GRAVENHAGE
FAMILIEKAMER
B e s c h i k k i n g
in de zaak van
[verzoekster],
wonende te [woonplaats], Malta
en
[verzoeker],
wonende te [woonplaats], Malta,
verzoe-kers in hoger beroep,
hierna te noemen: partijen,
procureur mr. W. Taekema.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
Partijen zijn op 21 februari 2005 in hoger beroep gekomen van een beschik-king van de rechtbank te ‘s-Gravenhage van 24 november 2004.
Van de zijde van partijen is op 30 juni 2005 een brief met bijlagen ingekomen.
Op 15 juli 2005 is de zaak mondeling behandeld door mr. Pannekoek-Dubois als raadsheer-commissaris, in het bijzijn van mr. Labohm. Verschenen zijn: de vrouw, bijgestaan door haar advocaat, mr. P.T. Verburg. De man is, hoewel daar-toe behoor-lijk opge-roepen, niet versche-nen. De vrouw en haar advocaat hebben het woord gevoerd.
VASTSTAANDE FEITEN
Op grond van de stukken en het verhandelde ter terechtzit-ting staat tussen partijen het volgende vast.
Partijen zijn op [datum] te [plaats], Malta met elkaar gehuwd. De vrouw heeft enkel de Nederlandse nationaliteit; de man enkel de Maltese. Partijen hebben hun gewone verblijfplaats op Malta. Uit hun huwelijk zijn de volgende minderjarige kinderen geboren:
[kind 1], geboren op [geboortedatum] en,
[kind 2], geboren op [geboortedatum].
Op 10 september 2004 hebben partijen bij de rechtbank te ’s-Gravenhage een gemeenschappelijk verzoek tot echtscheiding ingediend.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank beslist dat de Nederlandse rechter geen rechtsmacht toekomt.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil is het gezamenlijk verzoek van partijen tot echtscheiding.
2. Partijen verzoeken de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, te verklaren dat de Nederlandse rechter rechtsmacht toekomt en het gemeenschappelijk verzoek van partijen om tussen hen de echtscheiding uit te spreken, alsnog toe te wijzen.
3. Partijen voeren in hoger beroep aan dat de rechtbank ten onrechte van oordeel is dat de Nederlandse rechter in dezen geen rechtsmacht toekomt, en zij voeren daartoe – kort weergegeven - het volgende aan. In beginsel staat de bevoegdheid van de Maltese rechter vast op grond van de EG-verordening, nummer 1347/2000 van de Raad van 29 mei 2000 betreffende de bevoegdheid en de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in huwelijkszaken en inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid voor gemeenschappelijke kinderen, hierna ook aan te duiden met: Brussel II. Partijen beschikken echter in Malta niet over een rechtsingang om een procedure tot echtscheiding aanhangig te maken, noch naar Maltees recht noch naar Nederlands recht. Partijen stellen dat, nu een gerechtelijke procedure tot echtscheiding buiten Nederland onmogelijk is, de Nederlandse rechter wel rechtsmacht heeft op grond van artikel 9 sub b van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv). Voorts stellen zij dat rechtsmacht voor de Nederlandse rechter aangenomen kan worden op grond van artikel 3 sub c Rv. De zaak heeft immers voldoende aanknopingspunten bij de Nederlandse rechtssfeer.
4. Het hof oordeelt als volgt.
5. Partijen hebben hun gewone verblijfplaats op Malta, zodat op grond van het vorenstaande en van het bepaalde in artikel 1 lid 1 sub a in verbinding met artikel 2 lid 1 sub a van Brussel II de rechter op Malta bij uitsluiting de bevoegde rechter is om van het verzoek strekkende tot echtscheiding kennis te nemen.
6. Vaststaat dat de Maltese wet geen echtscheiding kent in die zin dat de Maltese rechter deze niet kan uitspreken, noch naar Maltees recht, noch naar het recht van een andere staat, in dit geval naar Nederlands recht. De vrouw heeft volgens haar nationale recht de mogelijkheid de rechter te verzoeken om van echt te scheiden. Zij wordt evenwel door artikel 2 lid 1 sub a van Brussel II feitelijk gehinderd in haar recht op toegang tot de rechter, welk recht is gegarandeerd bij artikel 6 van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM).
7. Volgens vaste rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen – laatstelijk nog in zijn arrest van 10 juli 2003, NJ 2004, 147, in rechtsoverweging 65 – maken fundamentele rechten integraal deel uit van de algemene beginselen van gemeenschapsrecht, welker eerbiediging het Hof van Justitie verzekert. Het Hof van Justitie laat zich daarbij leiden door de constitutionele tradities welke aan de lidstaten gemeen zijn, alsmede door aanwijzingen die te vinden zijn in de internationale rechtsinstrumenten inzake de bescherming van de rechten van de mens waaraan de lidstaten hebben meegewerkt of waarbij zij zich hebben aangesloten. Aan het EVRM komt in dit opzicht bijzondere betekenis toe. Nu artikel 2 van Brussel II de vrouw feitelijk de toegang tot de rechter verhindert bij – mede – haar verzoek tot echtscheiding, en daardoor in strijd komt met de algemene beginselen van het gemeenschapsrecht, zal het hof die bepaling van Brussel II in dit geval buiten beschouwing moeten laten.
8. Daarbij komt nog het navolgende. Het hier aan de orde zijnde verzoek betreft de staat van een persoon. Bij de parlementaire behandeling van artikel 3 Rv – waarop verzoekers te dezen een beroep hebben gedaan - is aan de orde geweest dat bij de vraag naar de bevoegdheid in zo’n geval verschillende belangen een rol spelen die in het algemeen tot rechtsmacht van de Nederlandse rechter aanleiding geven (zie Kamerstukken II, 1999-2000, 26 855, nr 3, p. 31 en 32). Het belang van de vrouw is er in dit geval in gelegen dat zij het recht op scheiding dat zij als Nederlands staatsburger heeft, ook daadwerkelijk kan verwezenlijken. Het hof acht het hierbij voorts van belang dat het verzoek een gezamenlijk verzoek tot echtscheiding betreft, zodat de man als niet-Nederlandse partij niet tegen zijn zin verplicht wordt om in een Nederlandse procedure op te komen.
9. Het hof merkt hierbij nog het volgende op. Voor de vrouw bestaat de mogelijkheid om ter verkrijging van de echtscheiding gedurende 6 maanden haar gewone verblijfplaats te verplaatsen naar Nederland. De Nederlandse rechter zou dan op grond van artikel 2 lid 1 sub a 6e gedachtestreepje van Brussel II bevoegd zijn van het verzoek tot echtscheiding kennis te nemen. De vrouw heeft – daar naar gevraagd bij de mondelinge behandeling – verklaard niet bereid te zijn tot een dergelijke kunstgreep.
10. Gelet op het vorenstaande dient thans te worden bezien of de Nederlandse rechter op grond van het Nederlandse Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering in dezen rechtsmacht toekomt. De Nederlandse rechter komt ten aanzien van dit verzoek geen rechtsmacht toe op grond van de artikelen 2 tot en met 8 Rv. Artikel 9 Rv bepaalt dat de Nederlandse rechter wel rechtsmacht toekomt – onder meer – in het geval dat een gerechtelijke procedure buiten Nederland onmogelijk blijkt (artikel 9 sub b Rv). Bij de parlementaire behandeling van die bepaling is - onder verwijzing naar artikel 3 van de Zwitserse Federale Wet op het Internationaal Privaatrecht - opgemerkt dat een staat de toegang tot zijn gerechten behoort te openen voor allen die nergens anders een forum kunnen vinden, of slechts in een land waar zulks voor hen zeer bezwaarlijk is (zie Kamerstukken II, 1999-2000, 26 855, nr 3, p. 41).
11. Het hof laat voorts nog het volgende meewegen. Section 33 van de Maltese Marriage Act van 1975 bepaalt dat een beslissing van een vreemde staat met betrekking tot de gehuwde staat van een persoon in Malta zal worden erkend wanneer het besluit wordt gegeven door een bevoegde rechtbank van het land waar één van partijen op het moment van de procedure domicilie heeft of indien één van partijen onderdaan is van dit land. Gezien het feit dat de vrouw de Nederlandse nationaliteit heeft, zal een beslissing van de Nederlandse rechter, waarin de echtscheiding tussen partijen wordt uitgesproken, derhalve in Malta worden erkend.
12. Gelet op al het vorenstaande komt het hof tot het oordeel dat in het onderhavige geval aan de Nederlandse rechter rechtsmacht toekomt. Derhalve dient thans het gezamenlijk verzoek van partijen om hen van echt te scheiden te worden beoordeeld. Partijen hebben ten aanzien van het op dat verzoek toepasselijke recht gekozen voor het Nederlandse recht, zodat het hof het verzoek met inachtneming daarvan zal beoordelen.
13. De man en de vrouw stellen dat hun huwelijk duurzaam is ontwricht. Zij wonen sinds begin 2004 gescheiden. Op 15 maart 2004 hebben zij een “contract of personal seperation” gesloten. In dit contract zijn de gevolgen van de feitelijke scheiding van partijen geregeld met betrekking tot het gezag, de omgangsregeling van de kinderen en de financiële gevolgen van de feitelijke scheiding van partijen. Gelet op het vorenstaande is het hof van oordeel dat het huwelijk van partijen duurzaam is ontwricht en dat de echtscheiding tussen partijen uitgesproken kan worden. De bestreden beschikking dient derhalve te worden vernietigd.
14. Derhalve wordt als volgt beslist.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
Het hof:
vernietigt de bestreden beschikking en, in zoverre opnieuw beschik-ken-de:
spreekt tussen partijen de echtscheiding uit.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Pannekoek-Dubois, Stille en Labohm, bijge-staan door mr. Buiting als griffier, en uitgespro-ken ter openbare terecht-zitting van 21 december 2005.