Jurisprudentie
AU8679
Datum uitspraak2005-12-23
Datum gepubliceerd2006-01-02
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Haarlem
Zaaknummers10/150076-02
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2006-01-02
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Haarlem
Zaaknummers10/150076-02
Statusgepubliceerd
Indicatie
niet- ontvankelijkheidsverweer: fundamentele veronachtzaming van de rechten van de verdediging op een eerlijk proces, schending van het gelijkheidsbeginsel, geen proces-verbaal van opsporingshandelingen in Suriname, ten onrechte gebruik gemaakt van infiltratie en pseudokoop, schending van het ondervragingsrecht ex art. 6 EVRM, misbruik van machtspositie door OM, schending van artt. 6 en 8 EVRM mbt. afluisteren op cel, geen dubbele strafbaarheid.
Grootschalige drugsinvoer en plegen van andere strafbare feiten gedurende 10 jaar.
Meer dan 21 kilo cocaine verborgen in okra's vanuit Suriname per luchtvracht Nederland binnengebracht. Voorts invoer van meer dan 26 kilo cocaine via haven Rotterdam vanuit Suriname welke verborgen was in botervis. Verdachte had leidende rol.
Tevens gaf verdachte leiding aan een criminele organisatie welke onder andere tot doel had het witwassen van gelden, het valselijk opmaken van facturen en jaarrekeningen en het opzettelijk overtreden van van wettelijke voorschriften met betrekking tot het identificeren van clienten. Daarnaast schuldig bevonden aan het niet tijdig melden van ongebruikelijke transacties.
Verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 10 jaren.
Uitspraak
RECHTBANK ROTTERDAM
NEVENZITTINGSPLAATS HAARLEM
LOCATIE SCHIPHOL
SECTOR STRAFRECHT
MEERVOUDIGE STRAFKAMER
Parketnummer: [nummer] (feit 3 t/m 12)
Uitspraakdatum: 23 december 2005
Tegenspraak
VERKORT STRAFVONNIS (art. 138b Sv)
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 21 maart 2005, 31 mei 2005, 29 augustus 2005, 18, 21, 22, 24, 25 en 29 november 2005, 1, 2 en 9 december 2005 in de zaak tegen:
[verdachte]
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats], [adres],
thans gedetineerd in P.I. Rijnmond, HvB de Schie te Rotterdam.
Voorafgaande beschouwingen.
De raadsvrouw heeft bij de aanvang van haar dupliek een omvangrijke hoeveelheid stukken ter voeging bij de processtukken willen overleggen.
De rechtbank heeft, na de officier van justitie daaromtrent gehoord te hebben, de raadsvrouw niet toegestaan deze stukken nog over te leggen. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat het in strijd is met de - ook door de verdediging in acht te nemen - beginselen van een behoorlijke procesorde om pas bij dupliek aanvullende stukken in het geding te brengen, omdat de officier van justitie daarop niet meer kan reageren en dat dit in het onderhavige geval des temeer klemt, nu uitdrukkelijk was afgesproken dat tot aan het requisitoir stukken konden worden overgelegd, terwijl de raadsvrouw reeds geruime tijd over die stukken beschikte.
Nadat de rechtbank het in het geding brengen van die stukken bij dupliek niet had toegestaan, heeft de raadsvrouw die afwijzende beslissing gefrustreerd door die stukken alsnog op andere wijze in het geding te brengen, te weten door aanhechting daarvan aan haar op schrift gestelde conclusie van dupliek, hetgeen eveneens een wijze van overlegging is die het niet mogelijk maakt dat de officier van justitie op die stukken nog kon reageren. Daarmee heeft zij de beginselen van een behoorlijke procesorde geschonden.
De rechtbank heeft daarom van deze stukken geen kennis genomen.
1. Tenlastelegging
Aan verdachte is - voor zover thans van belang - ten laste gelegd, zoals die tenlastelegging na wijziging daarvan ter terechtzitting d.d.18 november 2005 en na afsplitsing van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten, is komen te luiden, dat:
3.
hij op of omstreeks 31 maart 2004 te Rotterdam en/of Zoetermeer en/of Venlo en/of 's-Gravenhage, althans
(elders) in Nederland, en/of in Suriname, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht (ongeveer) 34,8 kilogram, althans 26,1, kilogram, althans een handelshoeveelheid van een materiaal bevattende, cocaïne, zijnde cocaïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I;
Subsidiair, voor zover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij in of omstreeks de periode van 27 maart 2003 tot en met 13 april 2004, te Rotterdam en/of Zoetermeer en/of Venlo en/of 's-Gravenhage, althans (elders) in Nederland, en/of in Frankrijk en/of in Suriname,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, om een feit, bedoeld in het derde of vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland brengen en/of bereiden en/of bewerken en/of verwerken en/of verkopen en/of afleveren en/of vervoeren van 34,8 kilogram, althans 26,1 kilogram, althans een (aanzienlijke) handelshoeveelheid van een materiaal bevattende, cocaïne, zijnde cocaïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, voor te bereiden en/of te bevorderen,
- een of meer ander(en) heeft getracht te bewegen om dat feit/die feiten te plegen, te doen plegen, mede te plegen, uit te lokken en/of om daarbij behulpzaam te zijn en/of om daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen, en/of
- zich en/of een ander of anderen gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat/die feit(en) heeft trachten te verschaffen, en/of
- voorwerpen en/of vervoermiddelen en/of stoffen en/of gelden en/of andere betaalmiddelen voorhanden heeft gehad, waarvan hij en/of zijn mededader(s) wist(en) of ernstige reden had(den) te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van het hierboven bedoelde feit,
immers heeft/hebben hij, verdachte, en/of (één van) zijn mededader(s) tezamen en in vereniging met elkaar, althans ieder voor zich, toen en daar opzettelijk
- een bedrijf, genaamd [betrokkene], opgericht en/of laten oprichten en/of
- een persoon, genaamd [betrokkene] benaderd om een bedrijf, genaamd [betrokkene]aan te kopen en/of over te nemen en/of op zijn naam over te laten schrijven en/of deze persoon, genaamd [betrokkene] een aanzienlijk geldbedrag in het vooruitzicht gesteld en/of
- ter oprichting en/of ter aankoop van een bedrijf, genaamd[betrokkene] te Roterdam, een of meer geldbedrag(en) geleend en/of overhandigd aan [betrokkene] en/of in ontvangst genomen en/of
- een bedrijf, genaamd [betrokkene], ter beschikking gesteld en/of
- een bedrijfsruimte aan de [adres] verhuurd en/of ter beschikking gesteld en/of
- een of meer werknemer(s) van het bedrijf [betrokkene] in dienst genomen bij en/of overgeplaatst naar het bedrijf [betrokkene] te Suriname en/of
- een voorbeeld/monster van een botervis met daarin cocaïne verstopt getoond en/of bekeken en/of
- een hoeveelheid botervis geleverd en/of doen leveren aan het bedrijf [betrokkene] te Suriname en/of
- (ongeveer) 478, althans een aantal, zakjes bevattende voornoemde handelshoeveelheid verdovende middelen verpakt en/of doen verpakken en/of verstopt en/of doen verstoppen in een hoeveelheid butterfish/botervis en/of (vervolgens) in dozen en/of
- een persoon, genaamd [betrokkene] benaderd en/of verzocht of hij werkzaamheden met betrekking tot de verpakking en/of het transport en/of de opslag van de verdovende middelen wilde uitvoeren en/of
- voornoemde dozen met butterfish/botervis (bevattende voornoemde handelshoeveelheid verdovende middelen) voorzien en/of laten voorzien van etiketten met (een) merkteken(s) en/of
- voornoemde dozen met butterfish/botervis (bevattende voornoemde handelshoeveelheid verdovende middelen) verscheept en/of verzonden en/of doen verzenden in een container (voorzien van nummer POCU 281756-3) vanuit Suriname naar Nederland en/of
- een container (voorzien van nummer POCU 281756-3) ingeklaard en/of laten inklaren en/of
- naar Frankrijk gereden en/of opdracht gegeven en/of aanwijzingen gegeven om naar Frankrijk te rijden om aldaar [betrokkene] op te halen en/of naar Nederland te brengen en/of
- voor voornoemde dozen met butterfish/botervis opslag in en/of vervoer naar een vrieshuis ( [betrokkene]) geregeld en/of georganiseerd en/of
- een woning aan de [adres] aangekocht en/of ter beschikking gesteld aan een medeverdachte en/of
- (een deel van) de dozen met die butterfish/botervis bij voornoemd bedrijf in Zoetermeer opgehaald en (verder) vervoerd naar het adres [adres] en/of (vervolgens) naar het adres [adres] te 's-Gravenhage en/of
- een aantal dozen bevattende butterfish/botervis uitgeladen op genoemde adressen in Rotterdam en/of 's-Gravenhage en/of
- een of meer van genoemde adressen te Rotterdam en/of 's-Gravenhage ter beschikking gesteld voor (verdere) be- en/of verwerking van genoemde handelshoeveelheid verdovende middelen en/of butterfish/botervis en/of
- één of meer ontmoeting(en) gehad met betrekking tot het opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland brengen en/of afleveren en/of vervoeren van voornoemde handelshoeveelheid verdovende middelen en/of
- één of meer telefoongesprek(ken) gevoerd met betrekking tot het opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland brengen en/of afleveren en/of vervoeren van voornoemde handelshoeveelheid verdovende middelen;
4.
de naamloze vennootschap [betrokkene] op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 01 januari 1999 tot en met 1 juni 2005 te [woonplaats], in elk geval in Suriname, en/of te Berkel en Rodenrijs, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
meermalen, althans eenmaal, (telkens) één of meer jaarrekening(en) over de/het boekja(a)r(en) 1999, 2000, 2001, 2002, 2003 en/of 2004, zijnde (telkens) (een) geschrift(en) dat/die bestemd was/waren om tot bewijs van enig feit te dienen, valselijk heeft opgemaakt of vervalst, immers heeft [betrokkene] en/of haar mededader(s) (telkens) valselijk in die jaarrekening(en)
- geen vermelding gedaan van de saldo/saldi van de bankrekeningen die op naam van [betrokkene] zijn gesteld en/of die door [betrokkene] werden gebruikt om betalingen te doen en/of
- bedragen ingevuld met betrekking tot de/het in die/dat jaarrekening(en) gerapporteerde saldo/saldi op één of meer post(en) van die jaarrekening(en) die/dat niet overeenkwam(en) met de/het werkelijke saldo/saldi van die post(en),
zulks (telkens) met het oogmerk om dat/die jaarrekening(en) als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken,
tot welk feit hij, verdachte, tezamen en in vereniging met een of meer ander(en), althans alleen, (telkens) opdracht heeft gegeven en/of aan welke verboden gedraging hij, verdachte, tezamen en in vereniging met een of meer ander(en), althans alleen, (telkens) feitelijk leiding heeft gegeven;
5.
hij in of omstreeks de periode van 27 maart 2004 tot en met 9 november 2004, te Rotterdam, althans in Nederland en/of te Suriname, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, (telkens) een voorwerp, te weten één of meerdere geldbedrag(en) (totaal ter waarde van 62.500 euro of daaromtrent), heeft verworven, voorhanden heeft gehad, heeft overgedragen en/of omgezet en/of (telkens) van een voorwerp, te weten (een) geldbedrag(en) (totaal ter waarde van 62.500 euro of daaromtrent) gebruik heeft gemaakt, terwijl hij en/of zijn mededader(s) (telkens) wist(en) dat bovenomschreven voorwerp - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf;
Subsidiair, voor zover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij in of omstreeks de periode van 27 maart 2004 tot en met 9 november 2004 te Rotterdam, althans in Nederland en/of in Suriname, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, (telkens) een voorwerp, te weten één of meerdere geldbedrag(en) (totaal ter waarde van 62.500 euro of daaromtrent), heeft verworven, voorhanden heeft gehad, overgedragen en/of omgezet, en/of (telkens) van een voorwerp, te weten (een) geldbedrag(en) (totaal ter waarde van 62.500 euro of daaromtrent) gebruik heeft gemaakt, terwijl hij en/of zijn mededader(s) redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat bovenomschreven voorwerp - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf;
Meer subsidiair voor zover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
[betrokkene] in of omstreeks de periode van 27 maart 2004 tot en met 9 november 2004, te Rotterdam, althans in Nederland en/of in Suriname tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, (telkens) een voorwerp, te weten één of meerdere geldbedrag(en) (totaal ter waarde van 62.500 euro of daaromtrent), heeft verworven, voorhanden heeft
gehad, heeft overgedragen en/of omgezet en/of (telkens) van een voorwerp, te weten (een) geldbedrag(en) (totaal ter waarde van 62.500 euro of daaromtrent) gebruik heeft gemaakt, terwijl [betrokkene] en/of haar mededader(s) (telkens) wist(en) dat bovenomschreven voorwerp - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf,
tot welk feit hij, verdachte, tezamen en in vereniging met een of meer ander(en), althans alleen, (telkens) opdracht heeft gegeven en/of aan welke verboden gedraging hij, verdachte, tezamen en in vereniging met een of meer ander(en), althans alleen, (telkens) feitelijk leiding heeft gegeven;
Meest subsidiair voor zover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
[betrokkene] in of omstreeks de periode van 27 maart 2004 tot en met 9 november 2004 te Rotterdam, althans in Nederland en/of in Suriname, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, (telkens) een voorwerp, te weten één of meerdere geldbedrag(en) (totaal ter waarde van 62.500 euro of daaromtrent), heeft verworven, voorhanden heeft
gehad, overgedragen en/of omgezet, en/of (telkens) van een voorwerp, te weten (een) geldbedrag(en) (totaal ter waarde van 62.500 euro of daaromtrent) gebruik heeft gemaakt, terwijl [betrokkene] en/of haar mededader(s) redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat bovenomschreven voorwerp - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf,
tot welk feit hij, verdachte, tezamen en in vereniging met een of meer ander(en), althans alleen, (telkens) opdracht heeft gegeven en/of aan welke verboden gedraging hij, verdachte, tezamen en in vereniging met een of meer ander(en), althans alleen, (telkens) feitelijk leiding heeft gegeven;
6.
hij op of omstreeks 09 mei 1995, op de luchthaven Schiphol, gemeente Haarlemmermeer en/of te Amsterdam en/of te Rotterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk vanuit Suriname, in ieder geval vanuit het buitenland, binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, althans heeft doen of laten brengen, een hoeveelheid met een gewicht van (ongeveer) 21,45 kilogram cocaïne, in elk geval een (groot) (handels) hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in artikel 1, eerste lid sub d van de Opiumwet, vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I;
7.
hij in of omstreeks de periode van 15 december 2003 tot en met 13 december 2004 te Rotterdam en/of Amsterdam en/of Den Haag en/of Barendrecht en/of (elders) in Nederland en/of te Suriname (mede) leiding heeft gegeven, althans heeft deelgenomen, aan een organisatie, die tot oogmerk had het plegen van misdrijven, welke organisatie bestond uit een groep samenwerkende personen, bestaande naast verdachte uit [betrokkene] en/of [medeverdachte] en/of [medeverdachte] en/of [medeverdachte] en/of [medeverdachte] en/of een of meer andere perso(o)n(en),
de misdrijven waren:
- het opzettelijk plegen van valsheid in geschrift;
- het plegen van witwassen;
- opzettelijke overtreding van een voorschrift, gesteld bij artikel 2 van de Wet identificatie bij dienstverlening;
- opzettelijke overtreding van een voorschrift, gesteld bij artikel 9 van de Wet melding ongebruikelijke transacties;
- opzettelijke overtreding van een voorschrift, gesteld bij artikel 10 Coördinatiewet Sociale Verzekering en/of gesteld bij artikel 68 van de Wet inzake Rijksbelastingen;
Subsidiair, voor zover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
dat [betrokkene] in of omstreeks de periode van 15 december 2003 tot en met 13 december 2004 te Rotterdam en/of Amsterdam en/of Den Haag en/of Barendrecht en/of (elders) in Nederland en/of te Suriname heeft deelgenomen, aan een organisatie, die tot oogmerk had het plegen van misdrijven, welke organisatie bestond uit een groep samenwerkende personen, bestaande naast verdachte uit [medeverdachte] en/of [medeverdachte] en/of [medeverdachte] en/of [medeverdachte] en/of een of meer andere perso(o)n(en),
de misdrijven waren:
- het opzettelijk plegen van valsheid in geschrift;
- het plegen van witwassen;
- opzettelijke overtreding van een voorschrift, gesteld bij artikel 2 van de Wet identificatie bij dienstverlening, meermalen gepleegd;
- opzettelijke overtreding van een voorschrift, gesteld bij artikel 9 van de Wet melding ongebruikelijke transacties;
- opzettelijke overtreding van een voorschrift, gesteld bij artikel 10 Coördinatiewet Sociale Verzekering en/of gesteld bij artikel 68 van de Wet inzake Rijksbelastingen;
tot welk feit hij, verdachte, tezamen en in vereniging met een of meer ander(en), althans alleen, opdracht heeft gegeven en/of aan welke verboden gedraging hij, verdachte, tezamen en in vereniging met een of meer ander(en), althans alleen, leiding heeft gegeven;
9.
[betrokkene] in of omstreeks de periode 27 maart 2004 tot en met 9 november 2004 te Rotterdam en/of Amsterdam, althans in Nederland en/of in Suriname, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, (telkens) een factuur ten behoeve van een money transfer, zijnde (telkens) een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen, valselijk heeft opgemaakt of vervalst, door (telkens) opzettelijk valselijk op:
- (in de periode van 19 april 2004 tot en met 16 september 2004) die factuur met de/het factuurnummer(s) 4008 en/of 4009 en/of 4014 en/of 4015 en/of 4195 en/of 4291 en/of 4292 en/of 6149 en/of 6150 en/of 6152 en/of 6254 en/of 6298 en/of 6320 en/of 6389 en/of 8602 en/of 8636 en/of 8637 en/of 8638 en/of 8640 en/of 12558 en/of 12560 en/of 12562 en/of 12697 en/of 12699 en/of 12703 en/of 12705 en/of 12708 en/of 12727 en/of 13556 en/of 13711 en/of 15113 en/of 15114 en/of 15116 en/of 15208 en/of 19667 de personalia van [betrokkene] de afzender, in te vullen en/of deze factuur te ondertekenen met een handtekening die moest doorgaan voor de handtekening van [betrokkene]
- (in de periode van 14 mei 2004 tot en met 30 september 2004) die factuur met het de/het factuurnummer(s) 5970 en/of 6013 en/of 6153 en/of 8588 en/of 8672 en/of 13892 en/of 13946 en/of 14391 en/of 21441 en/of 21648 , de personalia van [betrokkene], als ware [betrokkene] de afzender, in te vullen en/of deze factuur te ondertekenen met een handtekening die moest doorgaan voor de handtekening van [betrokkene] (Zaak [betrokkene]) en/of
- (op of omstreeks 15 juli 2004) die factuur met het factuurnummer 11763 de personalia van [betrokkene], als ware [betrokkene] de afzender, in te vullen en/of deze factuur te ondertekenen met een handtekening die moest doorgaan voor de handtekening van [betrokkene] (Zaak [betrokkene]) en/of
- (op of omstreeks 27 maart 2004) die factuur met het factuurnummer 2378 de personalia van [betrokkene], als ware [betrokkene] de afzender, in te vullen en/of deze factuur te ondertekenen met een handtekening die moest doorgaan voor de handtekening van [betrokkene] (Zaak [betrokkene]) en/of
- (op of omstreeks 15 september 2004) die factuur met het factuurnummer 19490 de personalia van [betrokkene], als ware [betrokkene] de afzender, in te vullen en/of deze factuur te ondertekenen met een handtekening die moest doorgaan voor de handtekening van [betrokkene] (Zaak [betrokkene]) en/of
- (in de periode van 11 juni 2004 tot en met 9 november 2004) die factuur met het/de factuurnummer(s) 8297 en/of 9063 en/of 15552 en/of 19496 en/of 26920 de personalia van [betrokkene], als ware [betrokkene] de afzender, in te vullen en/of deze factuur te ondertekenen met een handtekening die moest doorgaan voor de handtekening van [betrokkene] (Zaak [betrokkene]) en/of
- (in de periode 7 augustus 2004 tot en met 30 september 2004) die factuur met het/de factuurnummer(s) 14546 en/of 14669 en/of 21300 en/of 21512, de personalia van [betrokkene], als ware [betrokkene] de afzender, in te vullen en/of deze factuur te ondertekenen met een handtekening die moest doorgaan voor de handtekening van [betrokkene] (Zaak [betrokkene]) en/of
- (in de periode van 28 september 2004 tot en met 1 oktober 2004) die factuur met het/de factuurnummer(s) 21236 en/of 21822, de personalia van [betrokkene], als ware [betrokkene] de afzender, in te vullen en/of deze factuur te ondertekenen met een handtekening die moest doorgaan voor de handtekening van [betrokkene] (Zaak [betrokkene]) en/of
- op of omstreeks 11 september 2004 die factuur met het factuurnummer 19036 de personalia van [betrokkene] als ware [betrokkene] de afzender, in te vullen en/of deze factuur te ondertekenen met een handtekening die moest doorgaan voor de handtekening van [betrokkene] (Zaak [betrokkene]) en/of
- (op of omstreeks 26 juli 2004) die factuur met het/de factuurnummer(s) 12766 en/of 12778 en/of 12780 en/of 12785 en/of 12786 de personalia van N. [betrokkene], als ware N. [betrokkene] de afzender, in te vullen en/of deze factuur te ondertekenen met een handtekening die moest doorgaan voor de handtekening van N. [betrokkene] (Zaak [betrokkene]) en/of
- (op of omstreeks 1 oktober 2004 en/of 2 oktober 2004) die factuur met het factuurnummer 21832 de personalia van [betrokkene], als ware [betrokkene] de afzender, in te vullen en/of deze factuur te ondertekenen met een handtekening die moest doorgaan voor de handtekening van [betrokkene] en/of die factuur met het factuurnummer 21846 de personalia van [betrokkene], als ware [betrokkene] de afzender, in te vullen en/of deze factuur te ondertekenen met een handtekening die moest doorgaan voor de handtekening van [betrokkene] en/of die factuur met het factuurnummer 21927 de personalia van [betrokkene], als ware [betrokkene] de afzender, in te vullen en/of deze factuur te ondertekenen met een handtekening die moest doorgaan voor de handtekening van [betrokkene] (Zaak [betrokkene]),
althans op (een) factu(u)r(en) van [betrokkene], personalia in te vullen als ware deze van de afzender(s) en/of (een) handtekening(en) te plaatsen die moest(en) doorgaan voor de handtekening(en) van de afzender(s), zulks (telkens) met het oogmerk om die aldus valselijk opgemaakte factuur als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken,
tot welk feit hij, verdachte, tezamen en in vereniging met een of meer ander(en), althans alleen, (telkens) opdracht heeft gegeven en/of aan welke verboden gedraging hij, verdachte, tezamen en in vereniging met een of meer ander(en), althans alleen, (telkens) feitelijk leiding heeft gegeven;
subsidiair voor zover vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
[betrokkene] in of omstreeks de periode van 27 maart 2004 tot en met 9 november 2004 te Rotterdam en/of Amsterdam, althans in Nederland en/of in Suriname, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal (telkens) opzettelijk een vals(e) of vervalst(e) factuur ten behoeve van een money-transfer, zijnde een geschrift bestemd om tot bewijs van enig feit te dienen, waarop (telkens) valselijk
- (in de periode van 19 april 2004 tot en met 16 september 2004) de personalia van [betrokkene] de afzender, was ingevuld en/of een handtekening was geplaatst, welke moest doorgaan voor die van G. [betrokkene], (factuurnummer(s) 4008 en/of 4009 en/of 4014 en/of 4015 en/of 4195 en/of 4291 en/of 4292 en/of 6149 en/of 6150 en/of 6152 en/of 6254 en/of 6298 en/of 6320 en/of 6389 en/of 8602 en/of 8636 en/of 8637 en/of 8638 en/of 8640 en/of 12558 en/of 12560 en/of 12562 en/of 12697 en/of 12699 en/of 12703 en/of 12705 en/of 12708 en/of 12727 en/of 13556 en/of 13711 en/of 15113 en/of 15114 en/of 15116 en/of 15208 en/of 19667) (Zaak [betrokkene]) en/of
- (in de periode van 14 mei 2004 tot en met 30 september 2004) de personalia van [betrokkene], als ware [betrokkene] de afzender, was ingevuld en/of een handtekening was geplaatst, welke moest doorgaan voor die van [betrokkene] (factuurnummer(s) 5970 en/of 6013 en/of 6153 en/of 8588 en/of 8672 en/of 13892 en/of 13946 en/of 14391 en/of 21441 en/of 21648) (Zaak [betrokkene])
- (op of omstreeks 15 juli 2004) de personalia van [betrokkene], als ware [betrokkene] de afzender, was ingevuld en/of een handtekening was geplaatst, welke moest doorgaan voor die van [betrokkene] (factuurnummer 11763) (Zaak [betrokkene]) en/of
- (op of omstreeks 27 maart 2004) de personalia van [betrokkene], als ware [betrokkene] de afzender, was ingevuld en/of een handtekening was geplaatst, welke moest doorgaan voor die van [betrokkene] (factuurnummer 2378) (Zaak [betrokkene]) en/of
- (op of omstreeks 15 september 2004) de personalia van [betrokkene], als ware R.[betrokkene] de afzender, was ingevuld en/of een handtekening was geplaatst, welke moest doorgaan voor die van [betrokkene] (factuurnummer 19490) (Zaak [betrokkene]) en/of
- (in de periode van 11 juni 2004 tot en met 9 november 2004) de personalia van [betrokkene], als ware [betrokkene] de afzender, was ingevuld en/of een handtekening was geplaatst, welke moest doorgaan voor die van [betrokkene] (factuurnummer(s) 8297 en/of 9063 en/of 15552 en/of 19496 en/of 26920) (Zaak [betrokkene]) en/of
- (in de periode van 7 augustus 2004 tot en met 30 september 2004) de personalia van [betrokkene], als ware [betrokkene] de afzender, was ingevuld en/of een handtekening was geplaatst, welke moest doorgaan voor die van [betrokkene] (factuurnummer(s) 14546 en/of 14669 en/of 21300 en/of 21512) (Zaak [betrokkene]) en/of
- (in de periode van 28 september 2004 tot en met 1 oktober 2004) de personalia van [betrokkene], als ware [betrokkene] de afzender, was ingevuld en/of een handtekening was geplaatst, welke moest doorgaan voor die van [betrokkene] (factuurnummer(s) 21236 en/of 21822) (Zaak [betrokkene]) en/of
- (op of omstreeks 11 september 2004) de personalia van [betrokkene], als ware [betrokkene] de afzender, was ingevuld en/of een handtekening was geplaatst, welke moest doorgaan voor die van [betrokkene] (factuurnummer 19036) (Zaak [betrokkene]) en/of
- (op of omstreeks 26 juli 2004) de personalia van N. [betrokkene], als ware N. [betrokkene] de afzender, was ingevuld en/of een handtekening was geplaatst, welke moest doorgaan voor die van N. [betrokkene] (factuurnummer(s) 12766 en/of 12778 en/of 12780 en/of 12785 en/of 12786) (Zaak [betrokkene]) en/of,
- (op of omstreeks 1 en/of 2 oktober 2004) de personalia van [betrokkene], als ware [betrokkene] de afzender, was ingevuld en/of een handtekening was geplaatst, welke moest doorgaan voor die van [betrokkene] (factuurnummer 21832) en/of de personalia van [betrokkene], als ware [betrokkene] de afzender, was ingevuld en/of een handtekening was geplaatst, welke moest doorgaan voor die van [betrokkene] (factuurnummer 21846) en/of de personalia van [betrokkene], als ware [betrokkene] de afzender, was ingevuld en/of een handtekening was geplaatst, welke moest doorgaan voor die van [betrokkene] (factuurnummer 21927) (Zaak [betrokkene])
althans (een) factu(u)r(en) van [betrokkene], waarop personalia was ingevuld als ware deze van de afzender(s) en/of (een) handtekening(en) was geplaatst die moest(en) doorgaan voor de handtekening(en) van de afzender(s), voorhanden heeft gehad, terwijl zij en/of haar mededader(s) wist of redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat die factuur bestemd was voor gebruik als ware die factuur echt en onvervalst,
tot welk feit hij, verdachte, tezamen en in vereniging met een of meer ander(en), althans alleen, (telkens) opdracht heeft gegeven en/of aan welke verboden gedraging hij, verdachte, tezamen en in vereniging met een of meer ander(en), althans alleen, (telkens) feitelijk leiding heeft gegeven;
10.
[betrokkene] als instelling in of omstreeks de periode van 27 maart 2004 tot en met 9 november 2004 te Rotterdam en/of Amsterdam, althans in Nederland en/of in Suriname, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, (telkens) opzettelijk niet aan haar verplichting heeft voldaan de identiteit van een cliënt vast te stellen voordat zij en/of haar mededader(s) aan die cliënt een dienst ( te weten het in het kader van een geldelijke overmaking in ontvangst nemen van gelden of geldswaarden teneinde deze gelden of geldwaarden al dan niet in dezelfde vorm aan een derde elders beschikbaar te stellen of te doen stellen), namelijk (een) money-transfer(s) onder factuurnummer(s)
- (in de periode 19 april 2004 tot en met 16 september 2004) 4008 en/of 4009 en/of 4014 en/of 4015 en/of 4195 en/of 4291 en/of 4292 en/of 6149 en/of 6150 en/of 6152 en/of 6254 en/of 6298 en/of 6320 en/of 6389 en/of 8602 en/of 8636 en/of 8637 en/of 8638 en/of 8640 en/of 12558 en/of 12560 en/of 12562 en/of 12697 en/of 12699 en/of 12703 en/of 12705 en/of 12708 en/of 12727 en/of 13556 en/of 13711 en/of 15113 en/of 15114 en/of 15116 en/of 15208 en/of 19667 (Zaak [betrokkene]) en/of
- (in de periode van 14 mei 2004 tot en met 30 september 2004) 5970 en/of 6013 en/of 6153 en/of 8588 en/of 8672 en/of 13892 en/of 13946 en/of 14391 en/of 21441 en/of 21648 (Zaak [betrokkene]) en/of
- (op of omstreeks 15 juli 2004) 11763 (Zaak [betrokkene]) en/of
- (op of omstreeks 27 maart 2004) 2378 (Zaak [betrokkene]) en/of
- (op of omstreeks 15 september 2004) 19490 (Zaak [betrokkene]) en/of
- (in de periode 11 juni 2004 tot en met 9 november 2004) 8297 en/of 9063 en/of 15552 en/of 19496 en/of 26920 (Zaak [betrokkene]);
- (in de periode van 7 augustus 2004 tot en met 30 september 2004) 14546 en/of 14669 en/of 21300 en/of 21512 (Zaak [betrokkene]) en/of
- (in de periode van 28 september 2004 tot en met 1 oktober 2004) 21236 en/of 21822 (Zaak [betrokkene]) en/of
- (op of omstreeks 11 september 2004) 19036 (Zaak [betrokkene]) en/of
- (op of omstreeks 26 juli 2004) 12766 en/of 12778 en/of 12780 en/of 12785 en/of 12786 (Zaak [betrokkene]) en/of
- (op of omstreeks 1 en/of 2 oktober 2004) 21832 en/of 21846 en/of 21927 (Zaak [betrokkene]),
althans (een) factu(u)r(en) van [betrokkene], verleende,
tot welk feit hij, verdachte, tezamen en in vereniging met een of meer ander(en), althans alleen, (telkens) opdracht heeft gegeven en/of aan welke verboden gedraging hij, verdachte, tezamen en in vereniging met een of meer ander(en), althans alleen, (telkens) feitelijk leiding heeft gegeven;
11.
[betrokkene] , werkgeefster zijnde, in of omstreeks de periode 10 maart 2004 tot en met 10 november 2004 te Rotterdam en/of Amsterdam, in ieder geval in Nederland, meermalen, althans eenmaal, tezamen en in vereniging met één of meer ander(en), althans alleen (als werkgeefster), (telkens) opzettelijk niet en/of niet juist en/of niet volledig haar verplichting(en) conform artikel 10 van de Coördinatiewet Sociale Verzekering is nagekomen, om aan het het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen Gezamenlijk Uitvoeringsorgaan (UWV), opgave te doen van het/de door de werknemer(s) van [betrokkene] , te weten [medeverdachte] en/of [medeverdachte] en/of [medeverdachte] genoten lo(o)n(en), immers heeft/hebben [betrokkene] en/of haar mededader(s) (telkens)
opzettelijk niet en/of niet juist en/of niet volledig opgave gedaan (al dan niet middels jaaropgavekaarten) van het (totaal aan) loon van de bij [betrokkene] in bovengenoemde periode in dienst zijnde werknemer(s)
tot welk feit hij, verdachte, tezamen en in vereniging met een of meer ander(en), althans alleen, (telkens) opdracht heeft gegeven en/of aan welke verboden gedraging hij, verdachte, tezamen en in vereniging met een of meer ander(en), althans alleen, (telkens) feitelijk leiding heeft gegeven;
12.
[betrokkene] op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 19 januari 2004 tot en met 23 oktober 2004 te Rotterdam en/of (elders) in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) beroeps- en/of bedrijfsmatig een dienst (te weten het in het kader van een geldelijke overmaking in ontvangst nemen van gelden of geldswaarden teneinde deze geldswaarden al dan niet in dezelfde vorm aan een derde elders beschikbaar te stellen of te doen stellen), namelijk (een) money-transfer(s) onder de/het factuurnummer(s): 357 en/of 790 (809) en/of 791 (810) en/of 6719 en/of 11053 (11055) en/of 16554 en/of 18449 en/of 18450 en/of 19036 en/of 19552 en/of 19617 en/of 19689 en/of 19745 en/of 19957 en/of 19982 en/of 20006 en/of 20092 en/of 20563 en/of 21791 en/of 22071 en/of 22154 en/of 22222 en/of 22276 en/of 22382 en/of 22705 en/of 23036 en/of 23239 en/of 23271 en/of 23302 en/of 23345 en/of 23439 en/of 23451 en/of 23452 en/of 23642 en/of 23663 en/of 23704 en/of 23772 en/of 23947 en/of 24071 en/of 24102 en/of 24103 en/of 24287 en/of 24332 en/of 24362 en/of 24425 en/of 24528,
althans een factuur van [betrokkene] heeft verleend, waarbij [betrokkene] en/of haar mededader(s) (telkens) opzettelijk in strijd met het bepaalde in artikel 9 van de Wet melding ongebruikelijke transacties de door [betrokkene] en/of enig andere onderneming, verrichte of voorgenomen ongebruikelijke transactie(s) niet onverwijld heeft gemeld aan het meldpunt als bedoeld in voormelde wet,
tot welk(e) feit(en) hij, verdachte, opdracht heeft gegeven en/of aan welke verboden gedraging(en) hij, verdachte, feitelijke leiding heeft gegeven.
2. Voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding – voor zover thans aan de orde - geldig is en dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak.
Verweren met betrekking tot de niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie.
De raadsvrouw van verdachte heeft primair aangevoerd dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in haar vervolging op de navolgende gronden. De rechtbank zal deze verweren per onderdeel beoordelen.
Fundamentele veronachtzaming van de rechten van de verdediging op een eerlijk proces
Op de eerste plaats is met fundamentele veronachtzaming van de rechten van de verdediging tekort gedaan aan verdachtes recht op een eerlijk proces omdat:
- de onschuldpresumptie ex artikel 6 EVRM is geschonden;
- zonder dat een redelijke grond voor verdenking van de in de BOB vorderingen genoemde feiten bestond - zo begrijpt de rechtbank de verdediging - de opsporingsmiddelen taps, stelselmatige observatie, stelselmatige informatie inwinning, infiltratie en pseudokoop zijn ingezet, waardoor inbreuk is gemaakt op artikel 8 EVRM;
- de rechter-commissaris bij de door hem te nemen beslissingen is misleid;
- vanwege de termijn van opsporing gegevens zijn verloren gegaan.
Ter onderbouwing van dit verweer heeft de verdediging – zakelijk weergegeven – aangevoerd dat
a) het openbaar ministerie vanaf de aanvang van de opsporing in 2001 is uitgegaan en hardnekkig is blijven uitgaan van de welstand en geldstromen van verdachte en zijn bedrijven en dat het deze geldstromen als onverklaarbaar heeft bestempeld en dat het heeft verondersteld dat er dus geld afkomstig uit de handel in verdovende middelen wordt witgewassen, terwijl men pas in augustus 2004 de gegrondheid van die veronderstelling is gaan natrekken, onder meer door het inwinnen van informatie in Suriname;
b) het openbaar ministerie deze oorspronkelijke gedachte nooit door tactische gegevens bevestigd heeft gezien, waarbij de verdediging verwijst naar onder meer het rapport d.d. 27 november 2003 ten behoeve van de infiltratie, waarin in strijd met de waarheid wordt gesteld dat niet gebleken is van legale handelsactiviteiten die het overmaken van bedragen via wisselkantoren rechtvaardigt en dat deze wisselkantoren geen noemenswaardige klandizie hebben;
c) de infiltratieactie in de – afgesplitste – zaak Paramaribo, ondanks zijn in feite ontlastende resultaten ten aanzien van verdachte, werd aangewend ter rechtvaardiging van het verlengen van tap- en observatiebevelen;
d) de CIE informatie nimmer werd onderbouwd en de rechter-commissaris jarenlang is misleid met niet op zijn betrouwbaarheid getoetste CIE informatie;
e) in verschillende BOB rapporten voor de rechter-commissaris feiten door het Openbaar Ministerie onjuist zijn weergegeven, zoals de onjuiste stelling als zou geld door wisselkantoren ten behoeve van verdachte naar Japan worden overgemaakt, dan wel dat geen enkele handelsactiviteit geldstromen zou verklaren en dat de financiële berichtgeving omtrent verdachte onjuist en misleidend in de rapporten ten behoeve van de voortgang van de verdenkingen en ter onderbouwing van de verschillende inbreuken ex artikel 6 en 8 EVRM is opgenomen;
f) de aan de rechtbank ter berechting voorgelegde dossiers niet compleet zijn wat betreft de resultaten van de jarenlange opsporing en dat daardoor ontlastende gegevens niet aanwezig zijn, waarvan de raadsvrouw in haar pleitnota diverse voorbeelden noemt;
g) het jarenlang doorlopen van het onderzoek tot gevolg heeft gehad dat bij het onderzoek ter terechtzitting veel van die gegevens niet meer konden worden achterhaald;
h) met betrekking tot de zaak Beuk pas tijdens de berechting onderzoek wordt gedaan naar de tenaamstelling van de auto die gebruikt is door degene die in 1993 twee aanrijdingen heeft veroorzaakt en dat handschriftkundig onderzoek naar degene die als [verdachte] bij die aanrijding (de rechtbank begrijpt: één van die aanrijdingen) de bewuste verklaring heeft ondertekend niet is verricht, dat een nota die bij [betrokkene] voor de deur zou zijn gevonden niet meer aanwezig is, dat [betrokkene] zelf niet meer te traceren is en daarom niet met de uitlatingen van [betrokkene] en [betrokkene] en onderzoeksresultaten kon worden geconfronteerd en dat andere gegevens uit de zaak Beuk niet meer kunnen worden nagetrokken, dat onderzoek naar het bedrijf “[betrokkene]s” dat de groenten met cocaïne zou hebben verstuurd is nagelaten en dat onderzoek naar de herkomst van de lening van 300.000,-- van [betrokkene]/[betrokkene] die op de jaarrekening terecht was gekomen ook is nagelaten;
i) er een grote vertraging is ontstaan na beëindiging van het Aspa onderzoek dat jarenlang en ten onrechte als grondslag is gebruikt voor het voortgaan van het onderzoek.
Bij de beoordeling van bovengenoemd verweer neemt de rechtbank het volgende tot uitgangspunt. Aan de start van het opsporingsonderzoek Ficus op 4 juli 2002 heeft een voorbereidend onderzoek ten grondslag gelegen dat was gebaseerd op de bevindingen in het tegen verdachte in augustus 2001gestarte onderzoek onder de naam Aspa wegens verdenking van gewoonteheling c.q. opzetheling en de handel in verdovende middelen. Laatstgenoemd onderzoek was gebaseerd op een als verdacht aangemerkte MOT melding en op betrouwbaar geachte CIE informatie omtrent betrokkenheid van verdachte bij de grootschalige handel in cocaïne. In het Aspa-onderzoek zijn op 9 augustus 2001 onder verdachte in Zeewolde en in Zoetermeer geldbedragen in diverse valuta tot een totaal van (omgerekend) € 1.103.245,27 in beslag genomen. Bij nader onderzoek van 76 van de toen in Zoetermeer in beslag genomen bankbiljetten was gebleken dat 41 daarvan meer dan gemiddeld sporen bleken te bevatten van cocaïne, terwijl 12 biljetten de aanwijzing gaven voor de aanwezigheid van sporen van cocaïne. Voorts was op 21 september 2001 van het Prismateam van de politie Haaglanden – als waarschijnlijk juist aangemerkte – CIE informatie ontvangen die onder meer inhield dat een Surinaamse man met de roepnaam [verdachte] en de achternaam [verdachte] zich bezighoudt met het zenden van grote partijen cocaïne naar Europa, dat het merendeel van die cocaïne bestemd was voor de Nederlandse markt, dat [verdachte] eigenaar is van meerdere garagebedrijven in Suriname, dat hij bootladingen met auto’s vanuit Japan importeert en mogelijk via de autohandel veel drugsgeld witwast. en dat begin mei 2001 de eigenaar van het autobedrijf [betrokkene] te Paramaribo bezig was met de voorbereiding voor het verzenden per boot van een grote partij cocaïne naar Nederland die in juni 2001 in Nederland was aangekomen.
Uit het Aspa onderzoek was gebleken dat verdachte eigenaar was van dan wel betrokken was bij – onder andere – [betrokkene] [betrokkene] Autobedrijven gevestigd in Japan, [betrokkene] Autobedrijven, [betrokkene] N.V. Wisselkantoren, [betrokkene], allen gevestigd in Suriname en dat hij betrokken zou zijn bij de import en export van vis en de import en export van en handel in auto’s. Ook was uit dat onderzoek gebleken dat verdachte geldtransacties laat plaatsvinden over de bankrekening van het bedrijf [betrokkene].
Naast voormelde informatie uit het Aspa onderzoek, is CIE informatie van de RCIE van de regiopolitie Haaglanden van mei 2002 verstrekt die inhield dat het reisbureau annex money transfer bedrijf [betrokkene]. te Den Haag wordt gebruikt voor het witwassen van gelden verkregen uit de handel in verdovende middelen en dat de directeur van dat bedrijf veel zou samenwerken met [betrokkene] [verdachte], verbonden aan het bedrijf [betrokkene] Trading.
Deze gegevens tezamen genomen rechtvaardigden het instellen van het onderzoek Ficus contra verdachte naar zijn mogelijke betrokkenheid bij de grootschalige invoer van en handel in cocaïne vanuit Suriname naar Nederland, het witwassen van met die handel verkregen gelden en deelneming aan een criminele organisatie, zulks met toepassing van BOB bevoegdheden. De bevindingen in het Ficus onderzoek, waarover eens per 2 à 3 maanden middels brondocumenten aan de officier van justitie werd gerapporteerd, ook bezien in samenhang met de na de start van het Ficus onderzoek binnen gekomen – doorgaans als betrouwbaar aangemerkte – CIE informatie omtrent verdachte, rechtvaardigden de voortzetting van het onderzoek en de voorgezette toepassing van BOB bevoegdheden.
Specifiek ten aanzien van de door de raadslieden opgeworpen verweren overweegt de rechtbank het volgende:
Zoals door de verdediging onder a is betoogd, zouden ook legale activiteiten van verdachte zijn welstand en geldstromen kunnen verklaren. Nog daargelaten of deze stelling als juist kan worden aanvaard, tot een nader onderzoek naar de legale activiteiten van verdachte waren het Openbaar Ministerie en de politie niet gehouden, gelet op hun wettelijke taak en in aanmerking genomen de aard en de ernst van de jegens verdachte bestaande verdenkingen.
De verdediging heeft onder b nog betoogd dat in het rapport van 27 november 2003 ten behoeve van de infiltratie in strijd met de waarheid is gesteld dat niet is gebleken van legale handelsactiviteiten die het overmaken van bedragen via wisselkantoren rechtvaardigen en dat deze wisselkantoren geen noemenswaardige klandizie hebben. De informatie in dit rapport dient evenwel te worden bezien in het licht van de stand van het onderzoek op 27 november 2003. Dat thans kan worden geconcludeerd dat het betrokken wisselkantoor – ook – legale klandizie had, maakt het rapport van destijds niet strijdig met de waarheid, terwijl de verdediging niet aannemelijk heeft gemaakt dat overmakingen via het wisselkantoor werd gerechtvaardigd door legale handelsactiviteiten.
Anders dan de verdediging onder c heeft betoogd, is de rechtbank van oordeel dat de officier van justitie terecht heeft kunnen oordelen dat het opsporingsonderzoek de voortzetting van tap- en observatiebevelen en andere opsporingsmiddelen ex artikel 8 EVRM dringend vorderde, ook al had de infiltratieactie tot dan toe niet tot gevolg gehad dat er contact met verdachte was gelegd. Er was immers sprake van een geval als bedoeld in artikel 126o, eerste lid, Sv, te weten dat uit feiten of omstandigheden een redelijk vermoeden voortvloeit dat in georganiseerd verband misdrijven als omschreven in artikel 67, eerste lid worden beraamd of gepleegd die gezien hun aard of de samenhang met andere misdrijven die in dat georganiseerd worden beraamd of gepleegd, een ernstige inbreuk op de rechtsorde opleveren.
Uit de verschillende in het onderzoek ingebrachte CIE processen-verbaal blijkt dat door de politie een oordeel omtrent de betrouwbaarheid van die informatie is gegeven en dat het in het merendeel gaat om betrouwbaar geachte CIE informatie.
De onder d betrokken stelling dat de rechter-commissaris jarenlang is misleid met niet op zijn betrouwbaarheid getoetste CIE informatie mist mitsdien feitelijke grondslag. De stelling dat de gegevens uit de CIE informatie werden tegengesproken door tactische gegevens moet bij gebreke van nadere onderbouwing worden gepasseerd.
De onder e bedoelde misleiding van de rechter-commissaris door in de BOB rapporten onjuiste financiële informatie over de legale handel van verdachte op te nemen, heeft de verdediging onderbouwd door als voorbeeld te noemen de onterechte stelling dat geld door wisselkantoren ten behoeve van verdachte naar Japan werd overgemaakt dan wel dat geen enkele handelsactiviteit geldstromen zou verklaren en met het betoog van mr. Berndsen omtrent de geldstromen van [betrokkene]
Het betoog van de verdediging ziet er allereerst aan voorbij dat uit politieonderzoek is gebleken dat geld afkomstig van contante stortingen van money transfer kantoren naar de bankrekening(en) in Nederland ten name van [betrokkene] is overgemaakt, dat dit geld vervolgens werd gewisseld in US dollars en Japanse Yen en vervolgens onder meer werd aangewend voor de autohandel van [betrokkene] Trading in Japan. Wat er ook zij van de juistheid van de stelling van mr. Berndsen dat de bankrekeningen ten name van [betrokkene] feitelijk van [betrokkene] waren, de officier van justitie en de politie hebben er redelijkerwijze van uit mogen gaan dat bankrekeningen die op naam van een bedrijf zijn gesteld, ook van dat bedrijf en niet van een ander bedrijf zijn. Bij die stand van zaken hebben de officier van justitie en de politie toen terecht tot de slotsom kunnen komen dat uit onderzoek niet is gebleken dat aan de verkrijging van dat geld door [betrokkene] eigen handelsactiviteiten ten grondslag lagen. De rechtbank verwerpt dan ook het verweer dat de rechter-commissaris door de officier van justitie en/of de politie is misleid.
De verdediging heeft onder f betoogd dat de aan de rechtbank ter berechting voorgelegde dossiers niet compleet zijn en wel op de meest wezenlijke punten en dat daardoor ontlastende gegevens niet aanwezig zijn, waarvan de verdediging in haar pleitnota diverse voorbeelden noemt.
Voorop gesteld moet worden dat het openbaar ministerie tot taak heeft al die gegevens aan het dossier toe te voegen die hetzij in belastende hetzij in ontlastende zin van belang kunnen zijn voor enige in de zaak te nemen beslissing. Uit het onderzoek ter terechtzitting is niet gebleken dat de officieren van justitie, die met het onderzoek in deze zaak waren belast, deze taak hebben miskend. Meer in het bijzonder is niet gebleken dat het openbaar ministerie doelbewust dan wel grovelijk onachtzaam tekort heeft gedaan aan verdachtes recht op een eerlijk proces door na te laten omtrent ontlastende feiten en omstandigheden proces-verbaal op te maken en aan het dossier toe te voegen.
Het openbaar ministerie heeft voorts in deze zaak, naast de stukken die de verdediging uit eigen beweging in het geding heeft gebracht, desverzocht de verdediging in de gelegenheid gesteld inzage te krijgen in de overige stukken die door dit of enig ander opsporingsonderzoek zijn verkregen om zodoende een verzoek tot toevoeging aan het dossier te kunnen doen. Het openbaar ministerie is eveneens niet op dit punt tekort geschoten door bepaalde door de verdediging verzochte onderzoekshandelingen te weigeren, zoals bijvoorbeeld het handschriftkundig onderzoek dan wel het ontbreken van onderzoek naar de juistheid van de stellingen van de Surinaamse Bank in zijn brieven zoals gevoegd in het proces-verbaal betreffende de “financiële gebeurtenissen”, omdat een dergelijk onderzoek – gelet op de aan verdachte ten laste gelegde feiten - niet van belang was voor enige in de zaak van verdachte te nemen beslissingen.
Wat betreft het verwijt van de verdediging onder g dat het openbaar ministerie het onderzoek jarenlang heeft laten doorlopen en dat dientengevolge veel van de voor de verdediging van belang zijnde gegevens niet meer konden worden achterhaald, ziet het betoog eraan voorbij dat het ingestelde onderzoek gecompliceerd was, gelet op de aard en de omvang van de feiten en het aantal verdachten, tegen wie in het kader van dit onderzoek verdenking bestond. Niet is aannemelijk geworden dat het openbaar ministerie doelbewust dan wel grovelijk onachtzaam het tegen verdachte ingestelde onderzoek heeft gerekt teneinde te bewerkstelligen dat bij de ondervraging in de fase van de berechting veel van de voor de verdediging van belang zijnde gegevens niet meer konden worden achterhaald om aldus tekort te doen aan verdachtes recht op een eerlijk proces.
Het onder h door de verdediging aan het openbaar ministerie gemaakte verwijt over het nalaten van onderzoek in 1995 in de zaak Beuk ziet eraan voorbij dat verdachte pas op grond van in 2004 bekend geworden feiten en omstandigheden als verdachte kon worden aangemerkt. Niet kan worden gezegd dat het openbaar ministerie door bedoeld onderzoek in 1995 na te laten bij gebrek aan voldoende aanknopingspunten bij de opsporing doelbewust of grovelijk onachtzaam tekort heeft gedaan aan verdachtes recht op een eerlijk proces.
Met betrekking tot het onder i aan het openbaar ministerie gemaakte verwijt overweegt de rechtbank, in aanvulling op hetgeen hiervoor omtrent de start van het onderzoek is overwogen, dat – daargelaten dat niet is gebleken dat het Aspa onderzoek reeds is afgesloten – het onderzoek Ficus met voldoende voortvarendheid is gestart op grond van onder meer de bevindingen uit het Aspa onderzoek.
Schending van het gelijkheidsbeginsel
Voorts heeft de verdediging aangevoerd dat het gelijkheidsbeginsel is geschonden, nu niet alle verdachten in het onderhavige onderzoek worden vervolgd die zich schuldig zouden hebben gemaakt aan witwassen dan wel heling. In dat verband heeft zij gewezen op de medeverdachten [betrokkene], [betrokkene], [betrokkene], [betrokkene] etcetera, die niet voor deze feiten vervolgd worden. Evenmin heeft het openbaar ministerie aan vorengenoemden verzocht de herkomst van de door hen overgemaakte bedragen aan te tonen.
De rechtbank verwerpt het verweer op grond van het volgende:
Het in artikel 167, tweede lid Sv neergelegde opportuniteitsbeginsel houdt in dat het openbaar ministerie een eigen afweging van belangen mag maken met betrekking tot het al dan niet strafrechtelijk vervolgen van verdachten. Deze belangenafweging staat, in het geval van vervolging, in het algemeen niet ter beoordeling van de rechtbank. Slechts indien het openbaar ministerie in redelijkheid niet tot vervolging had kunnen besluiten of wanneer anderszins sprake is van schending van enig beginsel van een goede procesorde, daaronder begrepen het gelijkheidsbeginsel, kan het recht tot strafvervolging vervallen worden verklaard. De enkele omstandigheid dat in casu medeverdachten niet gelijktijdig met verdachte worden vervolgd brengt daarom nog niet mee dat is gehandeld in strijd met het gelijkheidsbeginsel. Ook overigens zijn geen feiten en omstandigheden aannemelijk geworden op grond waarvan kan worden geconcludeerd dat de officier van justitie in strijd met dit beginsel tot vervolging van verdachte is overgegaan.
Opsporingshandelingen in Suriname
De raadsvrouw van verdachte heeft aangevoerd dat het openbaar ministerie niet ontvankelijk dient te worden verklaard in de vervolging van verdachte, gelet op de handelingen door of in het bijzijn van Nederlandse opsporingsambtenaren in Suriname verricht, zonder dat daarvan proces-verbaal is opgemaakt. In dit verband noemt de raadsvrouw de doorzoekingen, het optreden van de opsporingsambtenaar Korevaar, het afluisteren van telefoongesprekken, de infiltratie en pseudokoop en de getuigenverhoren. De raadsvrouw heeft voorts gewezen op mishandelingen die zouden zijn gepleegd bij de doorzoekingen.
Wat betreft die mishandelingen overweegt de rechtbank dat onvoldoende aannemelijk is gemaakt dat in verband met de doorzoekingen door politieagenten mishandelingen zouden zijn gepleegd. De verklaringen die ter onderbouwing van deze stelling door de verdediging in het geding zijn gebracht, bieden daarvoor onvoldoende steun. De door de verdediging meegebrachte getuige [getuige] heeft ter terechtzitting weliswaar verklaard dat deze mishandelingen zouden zijn gepleegd bij de doorzoeking van de woning van verdachte jegens de bewakers van die woning, maar hij heeft deze mishandelingen niet zelf waargenomen. Hij heeft achteraf een bewaker gesproken die hem zijn verwondingen liet zien. De rechtbank is van oordeel dat ook deze verklaring onvoldoende is om aan te nemen dat bij de doorzoeking sprake is geweest van mishandeling gepleegd door de politie, mede gelet op de verklaringen die Nederlandse verbalisanten over de doorzoeking en aanhoudingen hebben afgelegd. De rechtbank heeft daarbij mede in aanmerking genomen dat de aanhoudingen door leden van het Arrestatie Team zijn verricht, die ook volgens de officier van justitie niet zachtzinnig te werk gaan, maar dat zulks werd gerechtvaardigd door de verdenking en dat die rechtvaardiging ook is gebleken door de vondst van handwapens, een vuurwapen en munitie. Tenslotte ondersteunen de video beelden en foto’s van de doorzoeking bij [betrokkene], die afkomstig zijn van de bewakingscamera’s van [betrokkene] en die ter terechtzitting zijn bekeken, de stelling van de verdediging evenmin.
Ten aanzien van het afluisteren van telefoongesprekken in Suriname overweegt de rechtbank dat de officier van justitie ter terechtzitting duidelijk en zonder voorbehoud heeft aangegeven dat in het Ficus-onderzoek geen Surinaamse telefoonnummers zijn afgeluisterd en dat geen gebruik is gemaakt van Surinaamse tapgesprekken afkomstig uit andere onderzoeken. Gelet op deze stellige en onvoorwaardelijke verantwoording door de officier van justitie, onder wiens leiding en verantwoordelijkheid het opsporingsonderzoek plaats heeft gevonden, ziet de rechtbank geen aanleiding voor een nader onderzoek. Het door de raadsvrouw genoemde tapgesprek van 7 mei 2004 tussen [betrokkene] [betrokkene] en [betrokkene] [betrokkene] kan niet als onderbouwing gelden van de stelling dat wel in Suriname is getapt, omdat bij dat gesprek gebruik is gemaakt van een Nederlandse mobiele telefoon.
Met betrekking tot de doorzoekingen in Suriname stelt de rechtbank opnieuw voorop dat het vertrouwensbeginsel meebrengt dat ervan mag worden uitgegaan dat rechtshulp is verleend met inachtneming van de in Suriname geldende voorschriften. Noch de 509 ter terechtzitting getoonde foto’s, noch de verklaring van de eerder genoemde getuige [getuige], noopt voorts tot een ander oordeel dan dat Surinaamse opsporingsambtenaren uitvoering hebben gegeven aan de in verband met de doorzoekingen gedane rechtshulpverzoeken en tot het oordeel dat de Surinaamse rechter-commissaris geen leiding zou hebben gegeven aan de doorzoekingen.
Uit de getoonde foto’s blijkt evenwel dat de Nederlandse opsporingsambtenaren betrokken zijn geweest bij de uitvoering van de rechtshulpverzoeken strekkende tot de diverse doorzoekingen. Die betrokkenheid vindt, ook indien zij verder strekt dan een zuiver assisterende rol zoals door de officier van justitie is gesteld, haar legitimatie in artikel 539a Sv, mede in aanmerking genomen dat de Surinaamse autoriteiten met de inzet van Nederlandse opsporingsambtenaren hebben ingestemd.
Het optreden van Nederlandse opsporingsambtenaren in Suriname heeft evenwel te gelden als opsporing als bedoeld in titel I van Boek II Sv. Onverminderd de eigen bevoegdheid van de Surinaamse autoriteiten om van de uitvoering van de rechtshulpverzoeken verslag te leggen, waren de Nederlandse opsporingsambtenaren op de voet van artikel 152 Sv derhalve gehouden om van hun verrichtingen en bevindingen proces-verbaal op te maken.
De rechtbank constateert dat processen-verbaal van hetgeen is verricht of bevonden bij de doorzoekingen grotendeels ontbreken. Dit manco is echter – niet in de laatste plaats door de inspanningen van de raadslieden – in voldoende mate gerepareerd door de verhoren van diverse verbalisanten ten overstaan van de rechter-commissaris en door hetgeen ter terechtzitting is getoond van de beelden van de beveiligingscamera’s. Om die reden zal de rechtbank aan voormelde constatering geen verdere rechtsgevolgen verbinden.
Ook met betrekking tot de in Suriname gehouden getuigenverhoren constateert de rechtbank dat daarbij Nederlandse opsporingsambtenaren zijn opgetreden op een wijze die de rechtbank als opsporing beschouwt. Van deze verhoren bevinden zich evenmin processen-verbaal die inzicht geven in de verrichtingen en bevindingen van de Nederlandse opsporingambtenaren. De Surinaamse processen-verbaal van de uitvoering van de tot de getuigenverhoren strekkende rechtshulpverzoeken, met uitzondering van de hierna afzonderlijk te bespreken verklaring van de getuige [betrokkene], geven evenwel voldoende inzicht in de gang van zaken bij de diverse verhoren om een oordeel te baseren op deze stukken. Bovendien zijn die verhoren voldoende toetsbaar gebleken om aan te nemen dat voornoemd gebrek in de Nederlandse verslaglegging niet een zodanig nadeel voor verdachte meebrengt dat daaraan rechtsgevolgen dienen te worden verbonden.
Het voorgaande geldt niet ten aanzien van de verklaring van de getuige [betrokkene]. Bij de processtukken bevindt zich een proces-verbaal van de Surinaamse opsporingsambtenaar Mathoera gedateerd 5 april 2005, inhoudende een relaas van bevindingen over hetgeen deze getuige zou hebben verklaard. Weliswaar is in dit proces-verbaal opgenomen dat de verklaring van [betrokkene] werd afgelegd in het bijzijn van A.N. Ravenstijn en A.H. Hoos, maar, mede in het licht van de constatering dat diverse verhoren de facto door Nederlandse opsporingsambtenaren zijn afgenomen, geeft voormeld proces-verbaal onvoldoende inzicht in de feitelijke gang van zaken tijdens het verhoor. Dit klemt, aangezien de getuige geweigerd heeft mee te werken aan een schriftelijke verklaring en in zijn verhoor ten overstaan van de rechter-commissaris de inhoud van het proces-verbaal van Mathoera heeft betwist. Nu door het ontbreken van verslaglegging door de Nederlandse opsporingsambtenaren onvoldoende kan worden getoetst welke de feitelijke gang van zaken is geweest bij het verhoor van [betrokkene] in Suriname, oordeelt de rechtbank dat het proces-verbaal van Mathoera van 5 april 2005 niet voor het bewijs kan worden gebruikt.
Uit de processtukken blijkt dat de Nederlandse opsporingsambtenaar Korevaar aan het Surinaamse opsporingsteam is toegevoegd. Naar de raadsvrouw stelt, heeft deze opsporingsambtenaar onjuist dan wel onvoldoende verslag gelegd van de door hem verrichte opsporingshandelingen. De rechtbank volgt de raadsvrouw hierin niet. Zowel van het aantreffen van de envelop tijdens de doorzoekingen in Suriname, als van het verkrijgen van stukken van de Surinaamse bank op 10 maart 2005 is door de opsporingsambtenaar proces-verbaal opgemaakt. In hetgeen de raadsvrouw heeft aangevoerd ziet de rechtbank geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van het op ambtseed opgemaakte proces-verbaal en van het naar aanleiding daarvan ten overstaan van de rechter-commissaris door hem afgelegde verhoor.
Infiltratie en pseudokoop
De verdediging heeft betoogd dat er in de zaak tegen verdachte ten onrechte gebruik is gemaakt van het middel infiltratie en pseudokoop.
Vooropgesteld dient te worden dat pas op grond van de behandeling ter terechtzitting van de aan verdachte ten laste gelegde - maar door de rechtbank thans van de behandeling van de overige aan hem ten laste gelegde feiten afgesplitste - Paramaribo zaak in volle omvang een oordeel kan worden gegeven over de rechtmatigheid van de inzet van dat opsporingsmiddel tegen verdachte.
De rechtbank is van oordeel dat haar niet is gebleken van een zodanige samenhang van de zaak Paramaribo met de overige tenlastegelegde feiten, dat – indien sprake zou zijn van een onrechtmatige inzet van het opsporingsmiddel infiltratie en pseudokoop - door het openbaar ministerie doelbewust dan wel grovelijk onachtzaam tekort is gedaan aan verdachtes recht op een eerlijk proces in de onderhavige feiten. Derhalve raakt het verweer de ontvankelijkheid van de officier van justitie voor de thans voorliggende tenlastegelegde feiten niet.
Schending ondervragingsrecht ex art. 6 EVRM
De raadsvrouw heeft voorts ten aanzien van de niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie aangevoerd dat getuige [getuige], voordat hij bij de rechter-commissaris en ter terechtzitting een verklaring af moest leggen, is beïnvloed door opsporingsambtenaren. Hierdoor is het ondervragingsrecht van de verdediging ex artikel 6 EVRM geschonden.
De rechtbank verwerpt dit verweer. De officier van justitie heeft erkend dat opsporingsambtenaren contact hebben gehad met getuige [betrokkene] voorafgaand aan het afleggen van zijn getuigenverklaring bij de rechter-commissaris en voorafgaand aan het afleggen van zijn verklaring ter terechtzitting. Tijdens een schorsing van het onderzoek ter terechtzitting zijn opsporingsambtenaren bij getuige [betrokkene] op de cel geweest. De redenen voor dit contact zijn volgens de officier van justitie gelegen in respectievelijk het bespreken van de angstgevoelens van de getuige, het betekenen van de oproeping om als getuige ter zitting te verschijnen en om de getuige af te schermen van de verdachte, voor wie getuige bang zou zijn. De rechtbank ziet noch in de processtukken, noch in het verhandelde ter terechtzitting aanleiding te twijfelen aan de juistheid van voormelde visie van de officier van justitie.
Misbruik van machtspositie door het openbaar ministerie
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat in het kader van het opsporingsonderzoek volstrekt diffuus en niet meer te herleiden is welke gegevens zijn gegenereerd uit het samenwerkingsverband tussen het openbaar ministerie, het opsporingsteam en de banken, zodat niet te traceren is welke gegevens onrechtmatig zijn verkregen, waardoor niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie zou moeten volgen. De raadsvrouw stelt voorts dat het openbaar ministerie ruim voor het verlenen van een vergunning aan [betrokkene] door De Nederlandsche Bank N.V. (hierna DNB) op de hoogte was van de plannen van verdachte en medeverdachte [medeverdachte] om een overboekingskantoor in Rotterdam te openen. Het openbaar ministerie heeft echter niet ingegrepen. Uit de verklaring van getuige [getuige] dat DNB in het kader van de vergunningverlening aan [betrokkene] van het Landelijk Parket informatie ontving omtrent MOT meldingen met betrekking tot [medeverdachte], welke informatie op instigatie van het landelijk parket niet mocht worden gebruikt, blijkt volgens de verdediging dat het openbaar ministerie bewust heeft ingegrepen in het proces van de vergunningverlening aan [betrokkene]. Dit handelen van het openbaar ministerie moet worden beschouwd als een bijzondere opsporingsmethode, die niet is verantwoord. Het openbaar ministerie heeft daardoor op oneigenlijke gronden zonder enige rechterlijke controle gegevens verkregen en dient niet-ontvankelijk te worden verklaard.
Bij de beoordeling van het verweer stelt de rechtbank voorop dat haar niet is gebleken van enig samenwerkingsverband tussen het openbaar ministerie en de (overigens door de verdediging niet nader gespecificeerde) banken in het kader van het opsporingsonderzoek omtrent de verdenking van witwassen, valsheid in geschrifte, overtreding van de Wet identificatie, Wet MOT, het feitelijk leidinggeven aan voornoemde misdrijven en de criminele organisatie die het plegen van voornoemde misdrijven tot oogmerk had. Uit het dossier blijkt dat in het kader van voornoemd opsporingsonderzoek door het openbaar ministerie op grond van artikel 96 a Sv aan DNB de uitlevering is bevolen van stukken met betrekking tot de vergunningaanvraag en toezicht op [betrokkene] , van De Surinaamse Bank omtrent de rekeningen van [betrokkene], het uitbetaalkantoor van [betrokkene] in Suriname, op grond van een rechtshulpverzoek aan Suriname en op grond van artikel 96 a Sv van ABN AMRO Bank N.V. omtrent onder meer de rekeningen die [medeverdachte] en [betrokkene] bij ABN AMRO aanhield. Naar het oordeel van de rechtbank is derhalve herleidbaar op welke wijze het openbaar ministerie deze gegevens heeft verkregen, zodat het beroep op niet-ontvankelijkheid op deze grond moet worden verworpen.
De rechtbank merkt op dat de aanvraag van [betrokkene] voor een vergunning om als geldtransactiekantoor werkzaam te zijn een volstrekt legale handeling is, die noodzakelijk is om deze activiteiten in Nederland te mogen verrichten. Niet valt in te zien waarom het openbaar ministerie in dit proces zou moeten ingrijpen, nu het aanvragen van een vergunning geen strafbare handeling is. De Wet inzake de geldtransactiekantoren (hierna Wgt) heeft als specifieke doelstelling het voorkomen van witwassen van uit misdrijf verkregen gelden. In dat kader toetst DNB onder meer of de bij het geldtransactiekantoor betrokken personen zodanig betrouwbaar zijn dat de integriteit van het financiële stelsel niet wordt aangetast of kan worden aangetast. Van aantasting van die integriteit zou onder meer sprake kunnen zijn indien er een redelijk vermoeden is dat de bij de geldtransactiekantoor betrokken personen zich schuldig maken of schuldig zullen maken aan witwassen of heling van geld (zie artikel 2, eerste lid, onder a, Wgt). In het kader van deze toetsing doet DNB standaard navraag bij de Landelijk Officier van Justitie teneinde de voor het toezicht relevante gegevens uit de politieregisters te verkrijgen, zoals ook is vermeld op het in het dossier opgenomen standaard vragenformulier van DNB, die [betrokkene] als aspirant-vergunninghouder heeft ingevuld. Uit de ten overstaan van de rechter-commissaris op 11 juli 2005 afgelegde verklaring van getuige [getuige], die als medewerker van DNB betrokken was bij de vergunningaanvraag van [betrokkene], blijkt dat het Landelijk Parket aan DNB heeft teruggemeld dat er geen relevante bezwaren of antecedenten waren, maar wel een paar MOT meldingen. Op het verzoek van DNB om aanvullende informatie over deze MOT meldingen, heeft het Landelijk Parket laten weten dat de MOT meldingen niet mochten worden gebruikt, aldus getuige [getuige].
Anders dan de raadsvrouw heeft betoogd is de rechtbank van oordeel dat deze mededeling van het Landelijk Parket niet kan worden beschouwd als een bewust ingrijpen in het proces van de vergunningverlening aan [betrokkene]. Het Landelijk Parket heeft deze mededeling immers gedaan in het kader van haar reguliere contacten met DNB omtrent het verstrekken van gegevens die DNB nodig heeft voor de toetsing of voldaan is aan de wettelijke eisen omtrent de betrouwbaarheid van de bij [betrokkene] betrokken personen. Niet is gebleken van enig verband met het opsporingsonderzoek Ficus. Er is derhalve geen sprake van het inzetten van een bijzondere opsporingsmethode, die onverantwoord is gebleven, noch van het verkrijgen door het openbaar ministerie van gegevens op oneigenlijke gronden en zonder rechterlijke controle. Het beroep op niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie wordt derhalve verworpen.
Schending van art. 6 en 8 EVRM met betrekking tot afluisteren op cel (OVC-gesprekken)
Door de raadsvrouw is aangevoerd dat verdachte en de medeverdachte [medeverdachte] tijdens de voorlopige hechtenis gedwongen op één cel zijn geplaatst, waarna vervolgens hun gesprekken zijn afgeluisterd middels opname apparatuur. Door deze handelwijze zijn de artikelen 6 en 8 van het EVRM geschonden en is het zwijgrecht van verdachte omzeild. Dit dient in samenhang met de overige aangevoerde feiten en omstandigheden tot de niet ontvankelijkheid van het openbaar ministerie te leiden.
Bij de beoordeling van dit verweer stelt de rechtbank voorop dat het afluisteren van gesprekken tussen verdachten die op één cel zijn geplaatst zijn wettelijke grondslag vindt in artikel 126j Sv en dat is voldaan aan de aan het gebruik van dit opsporingsmiddel te stellen formele eisen, zoals een machtiging van de rechter-commissaris.
Ook de eisen van subsidiariteit en proportionaliteit zijn in voldoende mate in acht genomen. Immers kan worden vastgesteld dat dit opsporingsmiddel pas is ingezet, nadat andere, minder bezwarende opsporingsmethoden waren beproefd. Bovendien is dit middel ingezet ter opsporing van invoer van verdovende middelen en onder meer deelneming aan een organisatie die het plegen van misdrijven tot oogmerk heeft, hetgeen als ernstige misdrijven wordt beschouwd. Wat betreft de in dit kader te bespreken vraag of verdachte en zijn medeverdachte gedwongen op één cel zijn geplaatst, overweegt de rechtbank dat zulks uit de notitie van de officier van justitie mr. Vorrink en uit de brief van de locatiedirecteur van de penitentiaire inrichting niet is gebleken, maar dat – zelfs als dat wel het geval zou zijn – aan voornoemd oordeel niet zou afdoen.
De raadsvrouw heeft terecht de vraag opgeworpen of met de toepassing van dit opsporingsmiddel de facto het zwijgrecht van verdacht niet is gefrustreerd.
De rechtbank constateert dat verdachte voorafgaand aan de inzet van dit middel al veelvuldig gebruik heeft gemaakt van zijn zwijgrecht en dat er geen aanleiding was te veronderstellen dat hij in toekomstige verhoorsituatie wel zou willen verklaren. Anders dan de raadsvrouw betoogt is deze proceshouding van verdachte niet gefrustreerd. De samenplaatsing op één cel met een medeverdachte kan niet worden gelijkgesteld met een verhoorsituatie, ook niet als die samenplaatsing gedwongen zou zijn geschied. De omstandigheid dat de opsluiting met een medeverdachte tot psychologische druk leidt die spreken welhaast onontkoombaar maakt en in casu daadwerkelijk tot gesprekken heeft geleid, is onvoldoende voor een dergelijk oordeel. De gesprekken zijn immers op geen enkele wijze door of namens opsporingsambtenaren gestuurd.
Schending van waarborgen eerlijk proces door afluisteren van geheimhouders
Door de raadsvrouw is betoogd dat uit de door haar ter zitting overhandigde tapverslagen blijkt dat telefoongesprekken met geheimhouders zijn afgeluisterd en neergelegd in een proces-verbaal, waardoor het openbaar ministerie heeft kunnen anticiperen op de verdediging van [medeverdachte], hetgeen ook doorwerkt in de zaak van zijn medeverdachte [verdachte]. Doordat de vertrouwelijkheid van de communicatie tussen cliënt en raadsman niet is gerespecteerd, is niet voldaan aan de waarborgen voor een eerlijk proces en dient het openbaar ministerie niet ontvankelijk in de vervolging te worden verklaard.
Van de zijde van het openbaar ministerie is erkend dat bij het verstrekken van alle in het kader van het Ficus onderzoek afgeluisterde telefoongesprekken (ruim 160.000) op Cd-rom aan de verdediging per ongeluk 9 telefoongesprekken met geheimhouders zijn mee gekopieerd. Deze gesprekken zijn weliswaar verspreid, maar niet toegevoegd aan het procesdossier. De gesprekken zijn niet tot zeer summier uitgewerkt, ze zijn niet gebruikt in het kader van het opsporingsonderzoek en de bevelen tot vernietiging zijn reeds in 2004 opgemaakt.
Gelet op deze toelichting van het openbaar ministerie, overweegt de rechtbank dat er weliswaar sprake is van onzorgvuldigheid aan de zijde van het openbaar ministerie bij de tenuitvoerlegging van het bevel tot vernietiging van voornoemde tapgesprekken, doch dat deze onzorgvuldigheid niet is te beschouwen als een verzuim van vormen als bedoeld in artikel 359a Sv., noch dat daardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak is tekort gedaan. De rechtbank verwerpt ook dit verweer strekkende tot de niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie in de vervolging (en ziet ook geen reden om verdachte hiervoor in de strafmaat te compenseren).
Niet voldaan aan vereiste van dubbele strafbaarheid ten aanzien van feit 4
De verdediging heeft ten slotte betoogd dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vervolging van verdachte voor het hem onder 4 ten laste gelegde feit. Zij heeft daartoe aangevoerd – zakelijk weergegeven – dat verdachte in Suriname woont en dat het bedrijf [betrokkene] belastingplichtig is in Suriname en dat aldaar geen enkel nadeel is ontstaan, behoudens eventueel te weinig afdracht aan de fiscus.
Voorts heeft zij aangevoerd dat niet is voldaan aan de - voor vervolging van verdachte in Nederland noodzakelijke - eis van dubbele strafbaarheid als bedoeld in artikel 5, eerste lid, onder 2, van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Artikel 278 van het Surinaamse Wetboek van Strafrecht koppelt de valsheid in geschrift uitdrukkelijk aan nadeel en beschermt dus een ander rechtsgoed dan het hier geldende artikel 225 Sr.
De rechtbank volgt de verdediging niet in deze opvatting.
Vooropgesteld zij dat verdachte Nederlander is en dat vervolging van een Nederlander die ervan wordt verdacht in het buitenland een strafbaar feit te hebben gepleegd, op basis van artikel 5, eerste lid, onder 2 Sr mogelijk is, wanneer het door verdachte in concreto gepleegde feit zowel in het land waar het is begaan als in Nederland onder een strafbepaling valt. Daarbij is niet van belang of die verdachte in Nederland woont. Anders dan de verdediging kennelijk meent, koppelt artikel 278 van het Surinaamse Wetboek van Strafrecht de valsheid in geschrift niet aan nadeel, maar stelt slechts de valsheid in geschrift strafbaar wanneer daardoor de mogelijkheid van nadeel kan ontstaan.
De aard van de aan verdachte verweten valsheid in geschrift, bestaande uit het jarenlang valselijk opmaken van jaarrekeningen door onjuiste bedragen met betrekking tot meerdere posten van die jaarrekeningen in te vullen en de saldi van de bankrekeningen niet te vermelden met het oogmerk om die aldus valselijk opgemaakte jaarrekeningen als echt en onvervalst te gebruiken, brengt mee dat door het beoogde gebruik van die aldus valselijk opgemaakte jaarrekening(en) enig nadeel kan ontstaan. Op grond daarvan is de rechtbank van oordeel dat het aan verdachte onder 4 in concreto ten laste gelegde feit, niet alleen in Nederland, maar ook in Suriname onder de strafbepaling van valsheid in geschrift valt.
De officier van justitie kan daarom worden ontvangen in de vervolging van verdachte voor het aan hem onder 4 ten laste gelegde feit.
De rechtbank acht het openbaar ministerie, nu de door de verdediging gevoerde verweren die strekten tot niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie in de vervolging ieder voor zich en ook in onderlinge samenhang beschouwd worden verworpen en nu ook overigens niet is gebleken van feiten of omstandigheden die moeten leiden tot niet-ontvankelijk verklaring van het openbaar ministerie in de vervolging, ontvankelijk in zijn vervolging en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.
3. Bewijs
Verweren met betrekking tot uitsluiting van het bewijs
De verdediging heeft met betrekking tot de eerder genoemde niet-ontvankelijkheidsverweren met uitzondering van het verweer ten aanzien van feit 4 aangevoerd dat, mochten deze verweren in het kader van de ontvankelijkheidsvraag worden verworpen, de verweren moeten leiden tot uitsluiting van het bewijs. De rechtbank is van oordeel dat de verweren niet leiden tot bewijsuitsluiting, met uitzondering van het proces-verbaal van bevindingen met betrekking tot de verklaring van S. [betrokkene], en verwijst hierbij ten aanzien van de motivering naar hetgeen eerder onder 2. is vermeld.
Vrijspraak ten aanzien van feit 5 primair en 5 subsidiair
Naar het oordeel van de rechtbank is niet bewezen hetgeen verdachte onder 5 primair en 5 subsidiair ten laste is gelegd. Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Vrijspraak ten aanzien van feit 11
Aan verdachte wordt in feit 11 ten laste gelegd dat hij leiding heeft gegeven aan [betrokkene], die als werkgever in de periode van 10 maart 2004 tot en met 10 november 2004 haar verplichting niet is nagekomen om aan het UWV opgave te doen van de door een aantal werknemers van [betrokkene] genoten lonen conform artikel 10 van de Coördinatiewet Sociale Verzekering.
Artikel 10, tweede lid, van de Coördinatiewet Sociale Verzekering bepaalt dat een werkgever opgave doet van het door werknemers genoten loon aan het UWV, met inachtneming van door Onze Minister daaromtrent te stellen regels. Volgens deze regels, neergelegd in het Loonadministratiebesluit, dient de werkgever na het einde van het kalenderjaar voor iedere werknemer een jaaropgavenkaart in te vullen (zie artikel 8, eerste lid, van het Loonadministratiebesluit). Volgens artikel 10, eerste lid, van het eerder genoemde Loonadministratiebesluit is de werkgever is verplicht de jaaropgavenkaarten in te leveren in de maand januari van het kalenderjaar, volgende op dat, waarvoor zij gelden. [betrokkene] was dus pas in januari 2005 verplicht de loonopgaaf van deze werknemers aan het UWV op te geven en hoefde in de periode van 10 maart 2004 tot en met 10 november 2004 nog niet aan deze verplichting te voldoen. Derhalve kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden bewezen hetgeen verdachte onder 11 is ten laste gelegd. Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Gedeeltelijke vrijspraak van de feiten 9 primair en 12
De rechtbank is van oordeel dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de factuur 19490 van [betrokkene] valselijk is opgemaakt. Voorts is de rechtbank van oordeel dat ten aanzien van een vijftal transacties niet is vast komen te staan dat zij niet of niet tijdig zijn gemeld bij het Meldpunt ongebruikelijke transacties, waardoor niet wettig en overtuigend is bewezen dat ten aanzien van die facturen de Wet melding ongebruikelijke transacties is overtreden. Verdachte zal op deze punten worden vrijgesproken.
Bewijsverweer ten aanzien van feit 4 (zaak Jaarrekening [betrokkene])
Verdachte en zijn raadsman hebben betoogd dat de bankrekeningen, die [betrokkene] (hierna: [betrokkene]) bij ABN AMRO bank aanhield, niet in de jaarrekening van [betrokkene] hoeven te worden vermeld, nu die bankrekeningen op verzoek en ten behoeve van de Surinaamse vennootschap [betrokkene] N.V. ([betrokkene]) door [betrokkene] zijn geopend. De rekeningen werden uitsluitend door [betrokkene] gebruikt voor haar eigen bedrijfsactiviteiten, te weten het ontvangen van money transfers dan wel het verrichten van betalingen voor andere bedrijven, zoals [betrokkene] en [betrokkene]. De gelden op deze rekening zijn nimmer aan [betrokkene] toegekomen, zodat zij ook niet in de jaarrekening van [betrokkene] hoefden te worden opgenomen.
De rechtbank stelt voorop dat een jaarrekening getrouw, duidelijk en stelselmatig de grootte en samenstelling van het vermogen, alsmede het resultaat van een boekjaar dient weer te geven, zodat derden zich een verantwoord oordeel kunnen vormen omtrent het vermogen en het resultaat van de vennootschap. Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de bankrekeningen per 23 november 2001 door verdachte op naam van [betrokkene] zijn geopend. Voor zover er sprake zou zijn van enige bijzondere regeling met [betrokkene] omtrent het toerekenen van de gelden op die rekeningen aan [betrokkene], is daarvan niet uit enig schriftelijk stuk gebleken. De rechtbank merkt daarbij op dat de bankrekeningen niet in de jaarrekeningen van [betrokkene] zijn opgenomen, noch dat gebleken is dat [betrokkene] bevoegd was over de saldi van de bankrekeningen te beschikken. Bij afwezigheid van enige formele aanspraak van [betrokkene] op het saldo van de bankrekeningen, is de rechtbank van oordeel dat ervan moet worden uitgegaan dat uitsluitend [betrokkene] jegens de bank aanspraak kon maken op de gelden van de bankrekeningen en dat [betrokkene] deze vorderingen op de bank in haar jaarrekening had moeten vermelden.
Gelet op de verklaring van getuige [getuige] en de verklaring van verdachte ter terechtzitting omtrent de wijze waarop de jaarrekening werd opgesteld, kan het voorts niet anders dan dat de bankrekeningen, ten laste waarvan aanzienlijke bedragen werden betaald voor de bedrijfsvoering van [betrokkene], moedwillig buiten de jaarrekening zijn gehouden om zodoende een vals beeld van de rechten en plichten van [betrokkene] te creëren.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder 3 primair, 4, 5 meer subsidiair, 6, 7 primair, 9 primair, 10 en 12 tenlastegelegde feiten heeft begaan in dier voege dat
3.
PRIMAIR:
hij op 31 maart 2004 te Rotterdam tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht 26,1 kilogram van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I;
4.
de naamloze vennootschap [betrokkene] op verschillende tijdstippen in de periode van 1 januari 1999 tot en met 1 juni 2005 te Paramaribo in Suriname, jaarrekeningen over de boekjaren 1999, 2000, 2001, 2002, 2003 en 2004, zijnde geschriften die bestemd waren om tot bewijs van enig feit te dienen, valselijk heeft opgemaakt of vervalst, immers heeft [betrokkene] telkens valselijk in die jaarrekeningen
- wat betreft de boekjaren 2002, 2003 en 2004: geen vermelding gedaan van de saldi van de bankrekeningen die op naam van [betrokkene] zijn gesteld en die door [betrokkene] werden gebruikt om betalingen te doen en
- wat betreft de boekjaren 1999, 2000, 2001, 2002, 2003 en 2004: bedragen ingevuld met betrekking tot de in die jaarrekeningen gerapporteerde saldi op posten van die jaarrekeningen die niet overeenkwamen met de werkelijke saldi van die posten,
zulks telkens met het oogmerk om die jaarrekeningen als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken,
tot welke feiten hij, verdachte, telkens opdracht heeft gegeven en/of aan welke verboden gedraging hij, verdachte, telkens feitelijk leiding heeft gegeven;
5.
MEER SUBSIDIAIR:
[betrokkene] in de periode van 27 maart 2004 tot en met 9 november 2004 te Rotterdam meermalen een voorwerp, te weten een geldbedrag, in totaal 62.500 euro, heeft verworven en heeft overgedragen, terwijl [betrokkene] telkens wist dat bovenomschreven voorwerp - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf,
aan welke verboden gedraging hij, verdachte, tezamen en in vereniging met een ander telkens feitelijk leiding heeft gegeven;
6.
hij op 9 mei 1995 op de luchthaven Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk vanuit Suriname binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht een hoeveelheid met een gewicht van 21,45 kilogram van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in artikel 1, eerste lid sub d van de Opiumwet, vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I;
7.
PRIMAIR:
hij in de periode van 15 december 2003 tot en met 13 december 2004 te Rotterdam en te Suriname mede leiding heeft gegeven aan een organisatie, die tot oogmerk had het plegen van misdrijven, welke organisatie bestond uit een groep samenwerkende personen, bestaande naast verdachte uit [betrokkene] en [medeverdachte] en [medeverdachte] en [medeverdachte] en [medeverdachte] en andere personen,
de misdrijven waren:
- het plegen van valsheid in geschrift;
- het plegen van witwassen;
- opzettelijke overtreding van een voorschrift, gesteld bij artikel 2 van de Wet identificatie bij dienstverlening;
- opzettelijke overtreding van een voorschrift, gesteld bij artikel 9 van de Wet melding ongebruikelijke transacties;
- opzettelijke overtreding van een voorschrift, gesteld bij artikel 10 Coördinatiewet Sociale Verzekering
9.
PRIMAIR:
[betrokkene] in de periode 27 maart 2004 tot en met 9 november 2004 te Rotterdam, meermalen telkens een factuur ten behoeve van een money transfer, zijnde telkens een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen, valselijk heeft opgemaakt, door telkens opzettelijk valselijk:
- in de periode van 19 april 2004 tot en met 16 september 2004 op die factuur met de factuurnummers 4008 en 4009 en 4014 en 4015 en 4195 en 4291 en 4292 en 6149 en 6150 en 6152 en 6254 en 6298 en 6320 en 6389 en 8602 en 8636 en 8637 en 8638 en 8640 en 12558 en 12560 en 12562 en 12697 en 12699 en 12703 en 12705 en 12708 en 12727 en 13556 en 13711 en 15113 en 15114 en 15116 en 15208 en 19667 de personalia van [betrokkene] de afzender, in te vullen en deze factuur te ondertekenen met een handtekening die moest doorgaan voor de handtekening van G. [betrokkene] en
- in de periode van 14 mei 2004 tot en met 30 september 2004 op die factuur met het de factuurnummers 5970 en 6013 en 6153 en 8588 en 8672 en 13892 en 13946 en 14391 en 21441 en 21648, de personalia van [betrokkene], als ware [betrokkene] de afzender, in te vullen en deze factuur te ondertekenen met een handtekening die moest doorgaan voor de handtekening van [betrokkene] en
- op 15 juli 2004 op die factuur met het factuurnummer 11763 de personalia van [betrokkene], als ware [betrokkene] de afzender, in te vullen en deze factuur te ondertekenen met een handtekening die moest doorgaan voor de handtekening van [betrokkene] en
- op of omstreeks 27 maart 2004 op die factuur met het factuurnummer 2378 de personalia van [betrokkene], als ware [betrokkene] de afzender, in te vullen en deze factuur te ondertekenen met een handtekening die moest doorgaan voor de handtekening van [betrokkene] en
- in de periode van 11 juni 2004 tot en met 9 november 2004 op die factuur met de factuurnummers 8297 en 9063 en 15552 en 19496 en 26920 de personalia van [betrokkene], als ware [betrokkene] de afzender, in te vullen en deze factuur te ondertekenen met een handtekening die moest doorgaan voor de handtekening van [betrokkene] en
- in de periode 7 augustus 2004 tot en met 30 september 2004 op die factuur met de factuurnummers 14546 en 14669 en 21300 en 21512, de personalia van [betrokkene], als ware [betrokkene] de afzender, in te vullen en/of deze factuur te ondertekenen met een handtekening die moest doorgaan voor de handtekening van [betrokkene] en
- in de periode van 28 september 2004 tot en met 1 oktober 2004 op die factuur met de factuurnummers 21236 en 21822, de personalia van [betrokkene], als ware [betrokkene] de afzender, in te vullen en deze factuur te ondertekenen met een handtekening die moest doorgaan voor de handtekening van [betrokkene] en
- op 11 september 2004 op die factuur met het factuurnummer 19036 de personalia van [betrokkene] als ware [betrokkene] de afzender, in te vullen en deze factuur te ondertekenen met een handtekening die moest doorgaan voor de handtekening van [betrokkene] en
- op of omstreeks 26 juli 2004 op die factuur met de factuurnummers 12766 en 12778 en 12780 en 12785 en 12786 de personalia van N. [betrokkene], als ware N. [betrokkene] de afzender, in te vullen en deze factuur te ondertekenen met een handtekening die moest doorgaan voor de handtekening van N. [betrokkene] en
- op 1 oktober 2004 respectievelijk 2 oktober 2004 op die factuur met het factuurnummer 21832 de personalia van [betrokkene], als ware [betrokkene] de afzender, in te vullen en deze factuur te ondertekenen met een handtekening die moest doorgaan voor de handtekening van [betrokkene] en op die factuur met het factuurnummer 21846 de personalia van [betrokkene], als ware [betrokkene] de afzender, in te vullen en deze factuur te ondertekenen met een handtekening die moest doorgaan voor de handtekening van [betrokkene] en op die factuur met het factuurnummer 21927 de personalia van [betrokkene], als ware [betrokkene] de afzender, in te vullen en deze factuur te ondertekenen met een handtekening die moest doorgaan voor de handtekening van [betrokkene] ,
zulks telkens met het oogmerk om die aldus valselijk opgemaakte factuur als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken,
aan welke verboden gedraging hij, verdachte, tezamen en in vereniging met een ander, telkens feitelijk leiding heeft gegeven;
10.
[betrokkene] als instelling in de periode van 27 maart 2004 tot en met 9 november 2004 te Rotterdam, meermalen opzettelijk niet aan haar verplichting heeft voldaan de identiteit van een cliënt vast te stellen voordat zij aan die cliënt een dienst verleende, namelijk
- in de periode 19 april 2004 tot en met 16 september 2004, money-transfers onder factuurnummers 4008 en 4009 en 4014 en 4015 en 4195 en 4291 en 4292 en 6149 en 6150 en 6152 en 6254 en 6298 en 6320 en 6389 en 8602 en 8636 en 8637 en 8638 en 8640 en 12558 en 12560 en 12562 en 12697 en 12699 en 12703 en 12705 en 12708 en 12727 en 13556 en 13711 en 15113 en 15114 en 15116 en 15208 en 19667 (Zaak [betrokkene]) en
- in de periode van 14 mei 2004 tot en met 30 september money-transfers onder factuurnummers 2004, 5970 en 6013 en 6153 en 8588 en 8672 en 13892 en 13946 en 14391 en 21441 en 21648 (Zaak [betrokkene]) en
- op 15 juli 2004, een money-transfer onder factuurnummer 11763 (Zaak [betrokkene]) en
- op 27 maart 2004, een money-transfer onder factuurnummer 2378 (Zaak [betrokkene]) en
- in de periode 11 juni 2004 tot en met 9 november 2004, money-transfers onder factuurnummers 8297 en 9063 en 15552 en 19496 en 26920 (Zaak [betrokkene]);
- in de periode van 7 augustus 2004 tot en met 30 september 2004, money-transfers onder factuurnummers 14546 en 14669 en 21300 en 21512 (Zaak [betrokkene]) en
- in de periode van 28 september 2004 tot en met 1 oktober 2004, money-transfers onder factuurnummers 21236 en 21822 (Zaak [betrokkene]) en
- op 11 september 2004, een money-transfer onder factuurnummer 19036 (Zaak [betrokkene]) en
- op 26 juli 2004, money-transfers onder factuurnummers 12766 en 12778 en 12780 en 12785 en 12786 (Zaak [betrokkene]) en
- op 1 respectievelijk 2 oktober 2004) money-transfers onder factuurnummers 21832 en 21846 en 21927 (Zaak [betrokkene]),
aan welke verboden gedraging hij, verdachte, tezamen en in vereniging met een ander, telkens feitelijk leiding heeft gegeven;
12.:
[betrokkene] op meerdere tijdstippen in de periode van 19 januari 2004 tot en met 23 oktober 2004 te Rotterdam telkens bedrijfsmatig een dienst, namelijk een money-transfer onder de factuurnummers:
357 en 6719 en 16554 en 18449 en 18450 en 19036 en19552 en19617 en 19689 en 19745 en 19957 en 19982 en 20006 en 20092 en 20563 en 21791 en 22071 en 22154 en 22222 en 22276 en 22382 en 22705 en 23036 en 23239 en 23271 en 23302 en 23345 en 23439 en 23451 en 23452 en 23642 en 23663 en 23704 en 23772 en 23947 en 24071 en 24102 en 24287 en 24332 en 24425 en 24528 heeft verleend,
waarbij [betrokkene] telkens opzettelijk in strijd met het bepaalde in artikel 9 van de Wet melding ongebruikelijke transacties de door [betrokkene] verrichte ongebruikelijke transacties niet onverwijld heeft gemeld aan het meldpunt als bedoeld in voormelde wet,
aan welke verboden gedragingen hij, verdachte, feitelijke leiding heeft gegeven;
Voor zover in de bewezenverklaarde tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan verdachte onder 3 primair, 4, 5 meer subsidiair, 6, 7 primair, 9 primair, 10 en 12 meer of anders is tenlastegelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
4. Strafbaarheid van de feiten
Het bewezenverklaarde levert op:
feit 3 primair:
Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, aanhef en onder A, van de Opiumwet gegeven verbod;
feit 4:
Valsheid in geschrift, meermalen gepleegd, begaan door een rechtspersoon, terwijl hij tot het plegen van het feit opdracht heeft gegeven en/of terwijl hij feitelijk leiding heeft gegeven aan de verboden gedraging;
feit 5 meer subsidiair:
Witwassen, meermalen gepleegd, begaan door een rechtspersoon, terwijl hij feitelijk leiding heeft gegeven aan de verboden gedraging;
feit 6:
Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, eerste lid, aanhef en onder A, van de Opiumwet (oud) gegeven verbod;
feit 7 primair:
Het deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven, terwijl hij aan de organisatie leiding heeft gegeven;
feit 9 primair:
Valsheid in geschrift, meermalen gepleegd, begaan door een rechtspersoon, terwijl hij feitelijk leiding heeft gegeven aan de verboden gedraging;
feit 10:
Opzettelijke overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 2, eerste lid, van de Wet identificatie bij dienstverlening, meermalen gepleegd, begaan door een rechtspersoon, terwijl hij feitelijk leiding heeft gegeven aan de verboden gedraging;
feit 12:
Opzettelijke overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 9 van de Wet melding ongebruikelijke transacties, meermalen gepleegd, begaan door een rechtspersoon, terwijl hij feitelijk leiding heeft gegeven aan de verboden gedraging.
5. Strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dus strafbaar.
6. Motivering van de sanctie
De officier van justitie heeft de onder 3 primair, 4, 5 primair, 6, 7 primair, 9 primair, 10, 11 en 12 tenlastegelegde feiten bewezen geacht en heeft gevorderd dat de rechtbank aan verdachte een gevangenisstraf zal opleggen voor de duur van 9 jaren met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
Hoofdstraf
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, alsmede de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het navolgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich in een periode van bijna 10 jaar schuldig gemaakt aan een groot aantal ernstige strafbare feiten. In 1995 heeft hij samen met een ander meer dan 21 kilo cocaïne verborgen in okra’s vanuit Suriname per luchtvracht Nederland binnengebracht. Voorts heeft verdachte in 2004 samen met anderen vanuit Suriname meer dan 26 kilo cocaïne verborgen in botervis, middels een container via de haven van Rotterdam Nederland binnengebracht. Het ging in beide gevallen om grote hoeveelheden cocaïne, die bestemd moeten zijn geweest voor de lucratieve handel in verdovende middelen. Verdachte was bij beide drugstransporten degene die de leiding respectievelijk de eindverantwoordelijkheid van het drugstransport had. Verdachte heeft op alle mogelijke manieren, en gedurende lange tijd met succes, getracht om zelf buiten beeld te blijven bij het plegen van deze misdrijven. Zo stonden de verzendende en de ontvangende bedrijven van de partijen goederen, onder wiens dekmantel de cocaïne werd ingevoerd, op naam van zijn mededaders, die tevens de feitelijke werkzaamheden met betrekking tot het transport verrichtten. De rechtbank rekent het verdachte zwaar aan dat hij zich op de achtergrond hield en de risico's van de daadwerkelijke misdrijven aldus afwentelde op personen, die hij bij zijn illegale activiteiten betrok.
Voorts heeft verdachte gedurende ongeveer een jaar feitelijk leiding gegeven aan een criminele organisatie, die onder andere tot doel had het witwassen van gelden, het valselijk opmaken van facturen van money transfers en het opzettelijk overtreden van wettelijke voorschriften met betrekking tot het identificeren van cliënten. Verdachte had een sturende rol ten opzichte van de andere leden van de organisatie. Het geldtransactiekantoor [betrokkene], waarvan medeverdachte [medeverdachte] formeel eigenaar is, maar waaraan verdachte mede feitelijk leiding gaf, maakte deel uit van voornoemde criminele organisatie. Binnen de reguliere bedrijfsactiviteiten van [betrokkene], waar overigens drie werknemers zwart werkten, werd onder meer geld afkomstig uit misdrijf witgewassen. Voorts zijn ten minste 68 facturen vervalst door hetzij andere personalia op een factuur in te vullen dan de personalia van de persoon die de transactie had gedaan, hetzij personalia in te vullen zonder dat zich daadwerkelijk een persoon had gemeld voor de bewuste transactie. Die facturen zijn vervolgens voorzien van een nagemaakte handtekening. Hierbij werd onder meer gebruik gemaakt van kopieën van identiteitsbewijzen, die vanuit Suriname werden gefaxt. Daarnaast werden een aantal transacties boven € 2000,-- niet of niet tijdig gemeld bij het meldpunt ongebruikelijke transacties. Door aan deze handelingen feitelijk leiding te geven, heeft verdachte meegewerkt aan het verhullen van de werkelijke herkomst van de door [betrokkene] ontvangen en naar Suriname overgeboekte gelden. Aldus heeft hij de integriteit van het financiële stelsel in Nederland ernstig geschaad.
Door het bedrijf [betrokkene] op naam van [medeverdachte] te zetten, heeft ook hier verdachte op alle mogelijke manieren getracht om zelf buiten beeld te blijven.
Verdachte was tot aan zijn aanhouding directeur van het bedrijf [betrokkene]. Binnen dit bedrijf zijn de jaarrekeningen van de jaren 1999 tot en met 2004 valselijk opgemaakt, immers zijn op de jaarrekeningen 2002 tot en met 2004 de banksaldi van [betrokkene] niet vermeld en werden op de jaarrekeningen 1999 tot en met 2004 de saldi van de posten debiteuren, crediteuren en liquide middelen achteraf door verdachte bepaald om zodoende een vals beeld van de rechten en plichten van [betrokkene] te creëren. Hierdoor is niet alleen de Surinaamse fiscus benadeeld, maar is ook jegens de crediteuren van het bedrijf [betrokkene] een misleidend beeld over rechten en plichten van deze vennootschap gegeven.
De door verdachte veelal samen met anderen gepleegde misdrijven hebben een ernstig corrumperend effect op de samenleving. De rechtbank is van oordeel dat de door de officier gevorderde straf onvoldoende recht doet aan de ernst van de feiten en dat een vrijheidsbeneming van langere duur dan door de officier van justitie gevorderd geboden is. De rechtbank heeft daarbij met name in aanmerking genomen de duur van de vrijheidsbenemende straffen die zijn opgelegd aan zijn mededaders van de invoer van verdovende middelen alsmede zijn mededaders bij de criminele organisatie als hiervoor omschreven.
7. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
47, 51, 57, 140, 225 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht;
2 en 10 van de Opiumwet;
2 en 10 van de Opiumwet (oud);
2 van de Wet identificatie bij dienstverlening;
9 van de Wet melding ongebruikelijke transacties;
1, 2 en 6 van de Wet op de economische delicten.
8. Beslissing
De rechtbank:
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder 5 primair, 5 subsidiair en 11 is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte de onder 3 primair, 4, 5 meer subsidiair, 6, 7 primair, 9 primair, 10 en 12 tenlastegelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 3. vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte onder 3 primair, 4, 5 meer subsidiair, 6, 7 primair, 9 primair, 10 en 12 meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat de bewezenverklaarde feiten de hierboven onder 4. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van TIEN JAREN.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de thans opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht.
9. Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. Toeter, voorzitter,
mrs. Sicking en Bracco Gartner, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffiers mrs. De Vries en Van der Ploeg,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 23 december 2005.