Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AU7953

Datum uitspraak2005-12-08
Datum gepubliceerd2005-12-14
RechtsgebiedBouwen
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200505837/3
Statusgepubliceerd
SectorVoorzitter


Indicatie

Bij besluit van 7 juli 2004 heeft het college van burgemeester en wethouders van Alkmaar (hierna: het college) aan de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid "Hillen & Roosen B.V." (hierna: Hillen & Roosen) met toepassing van artikel 19, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening vrijstelling en bouwvergunning verleend voor de bouw van 36 appartementen op het perceel, kadastraal bekend gemeente Alkmaar, sectie F, nummer 7067, plaatselijk bekend Wendelaarstraat/Kooimeerlaan 26 te Alkmaar (hierna: het perceel).


Uitspraak

200505837/3. Datum uitspraak: 8 december 2005 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek van [verzoekers], wonend te [woonplaats], om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende de hoger beroepen van: 1.    de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid "Hillen & Roosen B.V.", gevestigd te Amsterdam, 2.    het college van burgemeester en wethouders van Alkmaar tegen de uitspraak in zaak nos. 05/602 en 05/603 van de voorzieningenrechter van de rechtbank Alkmaar van 8 juni 2005 in het geding tussen: [verzoekers], allen wonend te [woonplaats] en het college van burgemeester en wethouders van Alkmaar. 1.    Procesverloop Bij besluit van 7 juli 2004 heeft het college van burgemeester en wethouders van Alkmaar (hierna: het college) aan de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid "Hillen & Roosen B.V." (hierna: Hillen & Roosen) met toepassing van artikel 19, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening vrijstelling en bouwvergunning verleend voor de bouw van 36 appartementen op het perceel, kadastraal bekend gemeente Alkmaar, sectie F, nummer 7067, plaatselijk bekend Wendelaarstraat/Kooimeerlaan 26 te Alkmaar (hierna: het perceel). Bij besluit van 2 maart 2005 heeft het college de daartegen door [verzoekers] gemaakte bezwaren deels gegrond en deels ongegrond verklaard en het besluit van 7 juli 2004 gehandhaafd, met dien verstande dat het alsnog een zogenoemde binnenplanse vrijstelling heeft verleend voor het aanbrengen van een plat dak in plaats van een kap en heeft bepaald dat 54 parkeerplaatsen dienen te worden gerealiseerd in plaats van 46. Bij uitspraak van 8 juni 2005, verzonden op 9 juni 2005, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Alkmaar (hierna: de voorzieningenrechter) het daartegen door verzoekers ingestelde beroep gegrond verklaard en de bestreden beslissing op bezwaar vernietigd, het college opgedragen een nieuwe beslissing op de gemaakte bezwaren te nemen en het besluit van 7 juli 2004 geschorst tot zes weken na de datum van verzending van die nieuwe beslissing. Tegen deze uitspraak hebben Hillen & Roosen bij brief van 5 juli 2005, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, en het college bij brief van 7 juli 2005, bij de Raad van State ingekomen op 8 juli 2005, hoger beroep ingesteld. Bij besluit van 26 september 2005 heeft het college de door verzoekers gemaakte bezwaren deels gegrond en deels ongegrond verklaard, aan de bouwvergunning de voorwaarde verbonden dat acht parkeerplaatsen worden aangelegd, zoals aangegeven op de bij de bouwvergunning behorende tekening "Terreinindeling", en ontheffing verleend, als bedoeld in artikel 2.5.30, vierde lid, aanhef en onder b, van de bouwverordening van de gemeente Alkmaar (hierna: de bouwverordening). Bij brief, gedateerd 2 november 2005, bij de Raad van State ingekomen op 1 november 2005, hebben verzoekers de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 24 november 2005, waar verzoekers [gemachtigde] en [gemachtigde] in persoon, bijgestaan door mr. S. Hartog, advocaat te Alkmaar, en de overige verzoekers vertegenwoordigd door deze, en het college, vertegenwoordigd door mr. M. Blom, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen. Voorts is Hillen & Roosen, vertegenwoordigd door mr. J.H.A. van der Grinten, advocaat te Amsterdam, daar gehoord. Zoals aan het slot van de zitting aangekondigd, hebben Hillen & Roosen en het college bij afzonderlijke brieven van 24 november 2005 de door hen ingestelde hoger beroepen ingetrokken. 2.    Overwegingen 2.1.    Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure. 2.2.    Verzoekers hebben de Voorzitter verzocht om bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van het college van 26 september 2005, dat is genomen naar aanleiding van de uitspraak van de voorzieningenrechter van 8 juni 2005, en de bij dit besluit wederom gehandhaafde, op 7 juli 2004 verleende bouwvergunning te schorsen. 2.3.    Ten tijde van het nemen van het besluit van 26 september 2005 waren bij de Afdeling de hoger beroepen van het college en Hillen & Roosen tegen voormelde uitspraak van de voorzieningenrechter aanhangig. Gelet op de artikelen 6:18, eerste lid, en 6:19, eerste lid, gelezen in samenhang met artikel 6:24, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), wordt het besluit van 26 september 2005 geacht eveneens onderwerp te zijn geworden van die gedingen. Dat wil zeggen dat van de zijde van verzoekers van rechtswege een beroep tegen dit besluit is ontstaan, nu daarbij aan hun bezwaren niet is tegemoetgekomen. Verzoekers zijn als partij, als bedoeld in artikel 8:81, tweede lid, van de Awb, gerechtigd tot het indienen van een verzoek om voorlopige voorziening. Naar voorlopig oordeel van de Voorzitter kunnen het college en Hillen & Roosen met de intrekking van hun hoger beroepen niet bewerkstelligen dat het beroep van verzoekers tegen het besluit van 26 september 2005 moet worden geacht niet meer te bestaan. 2.4.    Uit het vorenstaande volgt dat, anders dan het college en Hillen & Roosen kennelijk menen, het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening ontvankelijk is en voorts de intrekking van de hoger beroepen naar voorlopig oordeel niet betekent dat van een inhoudelijke beoordeling van dit verzoek moet worden afgezien. 2.5.    Het bouwplan voorziet in de oprichting van een gebouw, bestaande uit een halfondergrondse parkeergarage met daarboven drie bouwlagen. In het gebouw zullen 36 appartementen worden gerealiseerd. Verzoekers zijn allen omwonenden van het perceel. 2.6.    Naar voorlopig oordeel voldoet de ruimtelijke onderbouwing van het project, zoals aangevuld bij het besluit van 26 september 2005, aan de daaraan te stellen eisen. Daarbij wordt in aanmerking genomen, dat daarin gemotiveerd is ingegaan op de essentie van de bezwaren van verzoekers en dat ten aanzien van de gemaakte beleidskeuze de bestuursrechter slechts een afstandelijke toetsing past. Daarbij kan in hetgeen verzoekers naar voren hebben gebracht over onder meer de schaduwwerking van het gebouw op voorhand onvoldoende grond worden gevonden voor het oordeel dat als gevolg van de realisering van het bouwplan hun woongenot zodanig zal verslechteren en zij zodanige schade zullen lijden, dat het college bij afweging van de betrokken belangen niet in redelijkheid tot handhaving van de vrijstelling heeft kunnen besluiten. Daarbij is mede in aanmerking genomen dat het perceel in een stedelijke omgeving is gelegen. Voor zover verzoekers menen schade te lijden als bedoeld in artikel 49 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening staat voor hen de mogelijkheid open om bij de gemeenteraad een verzoek om schadevergoeding in te dienen.   2.7.    De van het bouwplan deel uitmakende halfondergrondse parkeergarage zal plaats bieden aan 46 auto's. Bij het besluit van 26 september 2005 is in verband met artikel 2.5.30, eerste lid, van de bouwverordening aan de bouwvergunning de voorwaarde verbonden dat naast het appartementengebouw, aan de zijde van de Wendelaarhof, nog eens acht parkeerplaatsen worden aangelegd, zoals aangegeven op een bij de bouwvergunning behorende tekening. Omdat deze parkeerplaatsen niet geheel op eigen terrein zijn geprojecteerd, maar deels op de openbare weg, is daarbij ook ontheffing verleend, als bedoeld in artikel 2.5.30, vierde lid, aanhef en onder b, van de bouwverordening. 2.8.    Niet bestreden is dat een aantal van 54 parkeerplaatsen voldoende is om in de parkeerbehoefte te voorzien. Anders dan verzoekers betogen, is niet op voorhand aannemelijk dat de Wendelaarhof onvoldoende breed is om voormelde acht parkeerplaatsen te kunnen realiseren zonder dat een verkeersonveilige situatie ontstaat. Daarbij is onder meer in aanmerking genomen dat, naar van de zijde van het college ter zitting is verklaard, de situatie is bezien door een gemeentelijke deskundige op het gebied van verkeer en dat deze tegen de aanleg van de acht parkeerplaatsen geen bezwaren zag. Mocht niettemin de aanleg van deze parkeerplaatsen tot een onaanvaardbare verkeerssituatie leiden, dan ligt het op de weg van het college over te gaan tot het nemen van verkeersmaatregelen, die voorwerp van een afzonderlijke beoordeling kunnen zijn. Dat sprake is van andere belemmeringen voor de aanleg van de acht parkeerplaatsen is evenmin op voorhand aannemelijk. Aan de twijfel van verzoekers of de acht parkeerplaatsen daadwerkelijk worden gerealiseerd moet worden voorbijgegaan, omdat het daarbij gaat om de handhaving van het bestreden besluit, nu vergunninghouder gehouden is de aanleg van 54 parkeerplaatsen conform het besluit te realiseren. Onder deze omstandigheden kan in deze procedure vooralsnog in het midden blijven het antwoord op de vraag of, gelet op artikel 9 van de Woningwet, artikel 2.5.30 van de bouwverordening in dit geval van toepassing is. 2.9.    Gezien het vorenstaande en hetgeen verzoekers overigens naar voren hebben gebracht, bestaat geen grond voor het oordeel dat op voorhand moet worden aangenomen dat het besluit van 26 september 2005 niet in stand zal blijven, althans dat uiteindelijk zal blijken dat de bouwvergunning niet mocht worden verleend. 2.10.    Gelet hierop en op de betrokken belangen, bestaat geen aanleiding voor het treffen van de gevraagde voorziening. 2.11.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat evenmin aanleiding. 3.    Beslissing De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State: wijst het verzoek af. Aldus vastgesteld door mr. J.E.M. Polak, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. E.D. Boer, ambtenaar van Staat. w.g. Polak    w.g. Boer Voorzitter    ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 8 december 2005 201.