Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AU7896

Datum uitspraak2005-12-13
Datum gepubliceerd2005-12-13
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
Zaaknummers09/900279-05
Statusgepubliceerd


Indicatie

[...] Verdachte reed in een auto toen hij door het slachtoffer en haar vriend op hinderlijke wijze werd achtervolgd. Naar later bleek ergerden zij zich aan het rijgedrag van verdachte. Deze ergernis uitten zij met gebaren, claxonneren en lichtsignalen. Na eerst te hebben geprobeerd zijn belagers van zich af te schudden, wilde verdachte de auto van het slachtoffer en haar vriend laten passeren. Hierop is verdachte klemgereden. De vriend van het slachtoffer heeft zijn woede gericht op de auto van verdachte door hiertegen te trappen en te slaan. Op het moment dat verdachte achteruit reed, rende de vriend van het slachtoffer terug naar zijn auto, waar hij vanachter zijn stoel iets leek te pakken. Verdachte meende dat de vriend van het slachtoffer een wapen pakte. Aldus bestond naar het oordeel van de rechtbank een door verdachte ongewilde, onvoorziene en bovenal voor hem bedreigende situatie. Verdachte is deze situatie ontvlucht door met de door hem bestuurde auto weg te rijden. Hierbij heeft verdachte met die auto het slachtoffer overreden. [...]


Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE SECTOR STRAFRECHT MEERVOUDIGE KAMER (VERKORT VONNIS) parketnummer 09/900279-05 's-Gravenhage, 13 december 2005 De rechtbank 's-Gravenhage, rechtdoende in strafzaken, heeft het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte: [verdachte], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats], adres: [adres]. De terechtzitting. Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 29 november 2005. De verdachte, bijgestaan door zijn raadsman mr. P.J. Hoogendam, advocaat te 's-Gravenhage, is ter terechtzitting verschenen en gehoord. Er heeft zich een benadeelde partij gevoegd. De officier van justitie mr. Biever heeft gevorderd dat verdachte terzake van het hem bij - gewijzigde - dagvaarding primair telastgelegde (doodslag) wordt vrijgesproken en dat verdachte terzake van het hem bij die dagvaarding subsidiair telastgelegde (6 WVW) wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf gelijk aan de duur van het voorarrest, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, alsmede tot een werkstraf van 200 uur subsidiair 100 dagen hechtenis. Voorts heeft de officier van justitie gevorderd dat aan verdachte een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen wordt opgelegd voor de duur van 12 maanden, met aftrek van de tijd dat het rijbewijs reeds ingevorderd is geweest, waarvan 4 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. De officier van justitie heeft tenslotte geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij] ten bedrage van € 5.310,55. De telastlegging. Aan verdachte is telastgelegd - na wijziging van de telastlegging ter terechtzitting - hetgeen is vermeld in de ingevoegde fotokopie van de dagvaarding, gemerkt A, en van de vordering wijziging telastlegging, gemerkt A1. Vrijspraak De rechtbank acht op grond van het onderzoek ter terechtzitting niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen verdachte bij - gewijzigde - dagvaarding primair en subsidiair is telastgelegd, zodat hij daarvan dient te worden vrijgesproken. Bij de beoordeling van deze zaak neemt de rechtbank tot uitgangspunt dat verdachte het slachtoffer voorafgaand aan het overrijden niet heeft gezien. De verklaring van verdachte, dat hij zich nooit van een tweede persoon bewust is geweest, komt de rechtbank niet onaannemelijk voor en vindt geen weerlegging in het dossier. Verdachte heeft zich geconcentreerd op de bestuurder van de Golf (de vriend van het slachtoffer) en is bij het wegrijden half weggedoken achter het dashboard. Dat getuigen verklaren de auto ten tijde van het overrijden van het slachtoffer te hebben zien hobbelen, wat verdachte zou kunnen hebben gemerkt, heeft plaatsgevonden op het moment dat het ongeval zich al had voltrokken en bewijst daarom niet dat verdachte het slachtoffer vóór het overrijden moet hebben waargenomen Nu verdachte het slachtoffer voor het ongeval niet heeft gezien, is niet bewezen dat verdachte het slachtoffer opzettelijk van het leven heeft beroofd. Evenmin is bewezen dat verdachte door te handelen als hij heeft gedaan, bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat hij het slachtoffer van het leven zou beroven, omdat verdachte zich van de aanwezigheid van het slachtoffer niet bewust was en ook niet bewust hoefde te zijn. De rechtbank oordeelt met betrekking tot het subsidiair telastgelegde als volgt. De verdediging heeft betoogd dat verdachte heeft gehandeld in overmacht ten gevolge van een noodtoestand. De door de vriend van het slachtoffer gecreëerde situatie was voor verdachte dermate levensbedreigend, dat hij niet anders kon dan hieruit vluchten. In ieder geval, zo stelt de verdediging, is sprake van psychische overmacht. Dit betoog zal de rechtbank op deze plaats bespreken, omdat zij het kwalificeert als een bewijsverweer. Honorering ervan leidt immers tot een schulduitsluitingsgrond en bij afwezigheid van schuld kan het subsidiair telastgelegde niet worden bewezen. Verdachte reed in een auto toen hij door het slachtoffer en haar vriend op hinderlijke wijze werd achtervolgd. Naar later bleek ergerden zij zich aan het rijgedrag van verdachte. Deze ergernis uitten zij met gebaren, claxonneren en lichtsignalen. Na eerst te hebben geprobeerd zijn belagers van zich af te schudden, wilde verdachte de auto van het slachtoffer en haar vriend laten passeren. Hierop is verdachte klemgereden. De vriend van het slachtoffer heeft zijn woede gericht op de auto van verdachte door hiertegen te trappen en te slaan. Op het moment dat verdachte achteruit reed, rende de vriend van het slachtoffer terug naar zijn auto, waar hij vanachter zijn stoel iets leek te pakken. Verdachte meende dat de vriend van het slachtoffer een wapen pakte. Aldus bestond naar het oordeel van de rechtbank een door verdachte ongewilde, onvoorziene en bovenal voor hem bedreigende situatie. Verdachte is deze situatie ontvlucht door met de door hem bestuurde auto weg te rijden. Hierbij heeft verdachte met die auto het slachtoffer overreden. Bij de beantwoording van de vraag of verdachte onder de hiervoor geschetste omstandigheden in redelijkheid niet anders kon dan gevolg geven aan de drang de bedreigende situatie te ontvluchten, komt een belangrijke betekenis toe aan diens persoonlijkheid. Over deze persoonlijkheid hebben psycholoog S.M.J. van Zeijl en psychiater J.J.F.M. de Man op respectievelijk 4 augustus en 22 november 2005 gerapporteerd. In hun rapporten wordt verdachte gekenschetst als een jonge man, die geneigd is problemen te vermijden en die weinig ervaring heeft met interpersoonlijke conflicten. Tengevolge van zijn beschermde opvoeding en levenswijze heeft verdachte weinig sociale handigheid in potentieel bedreigende situaties. Verdachte verklaart bij de rechter-commissaris dat hij ten tijde van de belaging door de vriend van het slachtoffer maar één ding dacht: “wegwezen”. Tegen de politie zegt hij dat hij doodsbang was en ook ter terechtzitting verklaart verdachte “een en al paniek” te zijn geweest. Bezien in het licht van de hiervoor besproken rapporten over de psyche van verdachte acht de rechtbank aannemelijk dat verdachte daadwerkelijk doodsbang en in paniek was. Kon nu van verdachte, mede gezien zijn persoon en de situatie waarin hij zich ongewild en buiten zijn schuld bevond, verwacht worden dat hij, zoals de officier van justitie ter zitting opperde, de loop der dingen in de relatieve beschutting van de afgesloten auto af zou wachten? Naar het oordeel van de rechtbank moet deze vraag negatief worden beantwoord. Dat verdachte met de door hem bestuurde auto is weggereden, was onder de omstandigheden op dat moment - hoewel gevaarlijk - in zijn ogen de enige mogelijke uitweg. De drang te vluchten was zo groot, dat verdachte in redelijkheid niet geacht mocht worden daaraan weerstand te bieden. Het beroep op psychische overmacht slaagt. Het geheel van gedragingen van verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden overziend, moet worden geoordeeld dat van schuld in de zin van artikel 6, te weten de roekeloosheid of zeer dan wel aanmerkelijke onoplettendheid en/of onvoorzichtigheid, geen sprake is, zodat de rechtbank verdachte zal vrijspreken van het subsidiair telastgelegde. De bewijsmiddelen. De rechtbank grondt haar overtuiging dat verdachte het meer subsidiair bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring. De bewezenverklaring. Door de voormelde inhoud van vorenstaande bewijsmiddelen - elk daarvan, ook in zijn onderdelen, gebruikt voor het bewijs van datgene waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft - staan de daarin genoemde feiten en omstandigheden vast. Op grond daarvan is de rechtbank tot de overtuiging gekomen en acht zij wettig bewezen, dat verdachte het op de - gewijzigde - dagvaarding meer subsidiair telastgelegde feit heeft begaan, met dien verstande, dat de rechtbank bewezen acht - en als hier ingelast beschouwt, zulks met verbetering van eventueel in de telastlegging voorkomende type- en taalfouten, zoals weergegeven in de bewezenverklaring, door welke verbetering verdachte niet in de verdediging is geschaad - de inhoud van de telastlegging, zoals deze is vermeld in de fotokopie daarvan, gemerkt B. De rechtbank is van oordeel dat het weggedrag van verdachte weliswaar niet kan worden gekwalificeerd als overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, maar dat wel sprake is geweest van het veroorzaken van gevaar op de weg. Doordat verdachte zonder goed zicht te hebben op de weg, over die weg is weggereden, heeft hij een gevaarlijke situatie gecreëerd, waarvan een dodelijk ongeval het gevolg was. Strafbaarheid van het bewezenverklaarde. Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar. Strafbaarheid van de verdachte. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen over de omstandigheden waaronder het ongeval heeft plaatsgevonden en gezien de daar omschreven persoonlijkheid van verdachte, ziet de rechtbank aanleiding om verdachte voor de bewezenverklaarde overtreding geen straf op te leggen. Ofschoon verdachte voor de door hem gepleegde overtreding geen straf zal krijgen, merkt de rechtbank op dat dit onverlet laat dat het overlijden van Wendy Orie haar nabestaanden onherstelbaar verdriet heeft aangedaan. De vordering van de benadeelde partij. [benadeelde partij], wonende [adres], heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot € 5.310,55. De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in zijn vordering tot schadevergoeding, aangezien aan verdachte geen straf of maatregel wordt opgelegd. Beslissing. De rechtbank, verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de bij - gewijzigde - dagvaarding primair en subsidiair telastgelegde feiten heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij; verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte het bij - gewijzigde - dagvaarding meer subsidiair telastgelegde feit heeft begaan en dat het bewezenverklaarde uitmaakt: overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994; verklaart het bewezenverklaarde strafbaar; verklaart de verdachte strafbaar; bepaalt dat aan verdachte geen straf of maatregel wordt opgelegd; bepaalt dat de benadeelde partij [benadeelde partij], [adres], niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding en dat deze zijn vordering bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen; verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is telastgelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij. Dit vonnis is gewezen door mrs Poustochkine, voorzitter, Van der Nat en Boerwinkel, rechters, in tegenwoordigheid van Van den Bosch, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 13 december 2005. mr Boerwinkel is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen