Jurisprudentie
AU7500
Datum uitspraak2005-11-29
Datum gepubliceerd2005-12-06
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Zwolle
Zaaknummers07.700097-05
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2005-12-06
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Zwolle
Zaaknummers07.700097-05
Statusgepubliceerd
Indicatie
Warenwetbesluit Speelgoed; CEN EN 71-normen inzake veiligheid van speelgoed; rapport “Classification of toys - Guidelines”; objectieve bepaling of het speelgoed al dan niet bestemd is voor kinderen jonger dan 36 maanden
Uitspraak
RECHTBANK ZWOLLE-LELYSTAD
Economische Politierechter te Zwolle
Parketnummer: 07.700097-05
Uitspraak: 29 november 2005
S T R A F V O N N I S
in de zaak van het openbaar ministerie tegen:
[naam verdachte],
gevestigd te [adres verdachte].
Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 15 november 2005. De verdachte is verschenen in de persoon van [naam vertegenwoordiger verdachte], bijgestaan door mr. I.P. de Groot, advocaat te Terneuzen.
De officier van justitie, mr. S. Buis, heeft ter terechtzitting gevorderd dat de verdachte terzake het onder 1 en 2 ten laste gelegde, zijnde zes overtredingen, wordt veroordeeld tot zesmaal een geldboete van € 2000,-- waarvan telkens € 1500,-- voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar.
TENLASTELEGGING
De verdachte is ten laste gelegd dat:
(volgt tenlastelegging).
BEWIJS
met betrekking tot de regelgeving
In artikel 3, tweede lid van het Warenwetbesluit Speelgoed is bepaald dat speelgoed en kinderwaren moeten voldoen aan de in bijlage 2 vermelde voorschriften.
Op grond van artikel 4 van het Warenwetbesluit speelgoed wordt, indien de CE-markering wordt gebezigd, vermoed dat voldaan is aan het bij artikel 3, tweede lid bepaalde.
De minister heeft in artikel 1 van de ‘Aanwijzing normen voor aanduiding van speelgoed’ de normen Veiligheid van speelgoed, CEN EN 71 genoemd als normen waaraan moet zijn voldaan om de CE-markering voor speelgoed te bezigen.
Verder is er door de Europese Commissie voor Normalisatie het rapport “Classification of toys – Guidelines” uitgebracht. Het betreft richtlijnen om te bepalen welk speelgoed bestemd is voor kinderen jonger dan 36 maanden en welk speelgoed dat niet is.
met betrekking tot de ‘Aanwijzing normen voor aanduiding van speelgoed’
Van de zijde van de verdediging is betoogd dat de van de Minister afkomstige ‘Aanwijzing normen voor aanduiding van speelgoed’ onverbindend is omdat deze Aanwijzing van de niet- algemeen-verbindende “hulp”regels (de normen Veiligheid van speelgoed CEN EN 71), absolute bindende normen maakt, terwijl het voldoen aan deze normen blijkens de EG-richtlijn 88/378 van 3 mei 1988 inzake de veiligheid van speelgoed slechts een bewijsvermoeden dient op te leveren dat voldaan is aan de fundamentele veiligheidsnormen.
De economische politierechter verwerpt dit verweer en overweegt hieromtrent het volgende.
Door de Aanwijzing van de Minister is bepaald dat de aanduiding CE-markering voor speelgoed uitsluitend mag worden gebezigd indien dat speelgoed vervaardigd is in overeenstemming de normen Veiligheid van speelgoed CEN EN 71. De Aanwijzing heeft slechts betrekking op normen voor het mogen bezigen van een CE-markering.
Anders dat de verdediging stelt, laat de ‘Aanwijzing normen voor aanduiding van speelgoed’ ruimte om te bewijzen dat voldaan is aan de fundamentele veiligheidsnormen (geformuleerd in de EG-richtlijn 88/378/EEG van de Raad 3 mei 1988), zij het dat dan geen CE-markering mag worden gevoerd.
kennelijk bestemd voor kinderen jonger dan 36 maanden
De raadsman van verdachte heeft, kort en zakelijk weergegeven, betoogd dat de in de tenlastelegging genoemde treinsets niet aan het juiste testregime zijn onderworpen, omdat het betreffende speelgoed naar de bedoeling van de fabrikant niet bestemd is voor kinderen jonger dan 36 maanden.
De economische politierechter overweegt hieromtrent het volgende.
Uit de CEN EN 71-normen inzake veiligheid van speelgoed is niet af te leiden dat de bedoeling van de fabrikant doorslaggevend is voor de bepaling of het speelgoed al dan niet bestemd is voor kinderen jonger dan 36 maanden.
De economische politierechter is van oordeel dat zowel uit het rapport “Classification of toys – Guidelines” als uit de bewoordingen van, de bij het Warenwetbesluit Speelgoed behorende, bijlage 2 blijkt dat het om een objectief te bepalen bestemming van het speelgoed gaat.
Het feit dat kinderen jonger dan 36 maanden wellicht niet in staat zullen zijn de in de tenlastelegging genoemde treinsets) in elkaar te zetten is niet bepalend voor de vaststelling dat het speelgoed kennelijk bestemd is voor kinderen van 36 maanden en ouder.
Gelet op de, uit de onderliggende stukken gebleken, simpele vorm, de grootte van de onderdelen, assemblage en de eenvoudige hanteerbaarheid van het betreffende speelgoed is het, naar het oordeel van de economische politierechter, kennelijk ook bestemd voor kinderen jonger dan 36 maanden.
met betrekking tot de testvoorschriften
De verdediging heeft aangevoerd dat niet is gebleken dat de door de Keuringsdienst uitgevoerde testen op het speelgoed uitgevoerd zijn volgens de daarvoor geldende voorschriften.
De economische politierechter overweegt hieromtrent het volgende.
In de zich in het dossier bevindende onderzoeksrapporten van de Voedsel en Waren Autoriteit staat vermeldt dat de normen van EN 71-1 1998 zijn gehanteerd bij de uitgevoerde testen. Daaruit blijkt dat volgens de daarvoor geldende voorschriften is getest.
bewezenverklaring
De economische politierechter acht wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder 1 en 2 ten laste is gelegd, met dien verstande dat:
1.
zij op 24 september 2003 in de gemeente Staphorst op perceel [straatnaam + huisnummer] aldaar speelgoed, te weten
a) één of meer autobanen met belletje/knikkerbanen en
b) één of meer houtenboekjes/babyboekjes en
c) één of meer treintjes (driedelig) en
d) één of meer treintjes (magneettrein vierdelig, zacht plastic, zak Menta of Mentari) en
e) één of meer treintjes (magneettrein vierdelig, hard plastic, blister Me of Mentari)
- op welk speelgoed telkens een CE-markering was aangebracht en welk speelgoed telkens kennelijk was bedoeld voor kinderen jonger dan 36 maanden - heeft verhandeld, terwijl dat speelgoed niet voldeed aan de eisen gesteld bij of krachtens het Warenwetbesluit Speelgoed met betrekking tot hun samenstelling en/of uitvoering en/of hoedanigheid en/of eigenschappen, aangezien dat speelgoed niet voldeed aan het gestelde in artikel 4 lid 2 onder a van voornoemd besluit, dat de CE-markering uitsluitend mag worden gebezigd voor speelgoed, dat geheel was vervaardigd in overeenstemming met de door Onze Minister daartoe aangewezen normen, te weten de norm CEN EN 71 deel 1, vermeld in artikel 1 van de Regeling aanwijzing van normen ex artikel 4 Warenwetbesluit Speelgoed, namelijk voldeed dat speelgoed niet aan het gestelde in 5.1 onder b van de norm NEN EN 71-1, dat speelgoed bij beproeving volgens het gestelde in 8.3 en/of 8.4 en/of 8.5 en/of 8.7 en/of 8.8 NEN EN 71-1 geen onderdelen mocht produceren die, ongeacht de positie, geheel in de in 8.2 NEN EN 71-1 gespecificeerde cilinder pasten,
immers had hij, verdachte, toen aldaar voornoemd speelgoed voorhanden en in voorraad terwijl dat speelgoed bij bovenomschreven beproeving één of meer onderdelen produceerde die in genoemde cilinder pasten;
2.
zij op 24 september 2003 in de gemeente Staphorst op perceel [straatnaam + huisnummer] aldaar speelgoed, te weten één of meer treintjes (magneettrein klein) - op welk speelgoed een CE-markering was aangebracht en welk speelgoed kennelijk was bedoeld voor kinderen jonger dan 36 maanden - heeft verhandeld, terwijl dat speelgoed niet voldeed aan de eisen gesteld bij of krachtens het Warenwetbesluit Speelgoed met betrekking tot hun samenstelling en/of uitvoering en/of hoedanigheid en/of eigenschappen, aangezien dat speelgoed niet voldeed aan het gestelde in artikel 4 lid 2 onder a van voornoemd besluit, dat de CE-markering uitsluitend mag worden gebezigd voor speelgoed, dat geheel was vervaardigd in overeenstemming met de door Onze Minister daartoe aangewezen normen, te weten de norm CEN EN 71 deel 1, vermeld in artikel 1 van de Regeling aanwijzing van normen ex artikel 4 Warenwetbesluit Speelgoed, namelijk aan de eis genoemd in 5.1 onder e van de norm NEN EN 71-1, dat verlijmd houten speelgoed en speelgoed met opgelijmde kunststof
plakplaatjes moet worden onderworpen aan een inweekproef (8.9) voordat het speelgoed wordt beproefd volgens het gestelde in 5.1 onder b van de norm NEN EN 71-1,
immers had hij, verdachte, toen aldaar voornoemd speelgoed voorhanden en in voorraad, terwijl dat speelgoed na voornoemde inweekproef één of meer onderdelen produceerde die in de in 8.2 van de norm NEN EN 71-1 gespecificeerde cilinder pasten;
Van het onder 1 en 2 meer of anders ten laste gelegde zal de verdachte worden vrijgesproken, aangezien de economische politierechter dat niet wettig en overtuigend bewezen acht.
STRAFBAARHEID
Het onder 1 en 2 bewezene levert op:
overtreding van voorschriften, gesteld bij of krachtens artikel 4 van de Warenwet, zesmaal gepleegd,
strafbaar gesteld bij artikel 1 onder 40 juncto artikel 2 juncto artikel 6 van de Wet op de economische delicten juncto artikel 14 van de Warenwet juncto artikel 4 van het Warenwetbesluit Speelgoed.
De verdachte is deswege strafbaar, nu geen feiten of omstandigheden gebleken zijn die die strafbaarheid zouden opheffen of uitsluiten.
OPLEGGING VAN STRAF OF MAATREGEL
Gelet op de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, op de omstandigheden waaronder verdachte zich daaraan heeft schuldig gemaakt en op de draagkracht van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, acht de economische politierechter de na te noemen beslissing passend.
Bij haar beslissing heeft de economische politierechter rekening gehouden met een de verdachte betreffend uittreksel d.d. 17 maart 2004 uit het algemeen documentatieregister van de justitiële documentatiedienst.
De oplegging van straf of maatregel is, behalve op de reeds aangehaalde wettelijke voorschriften, gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 23, 24, 24c, 36b, 36c, 62 en 91 van het Wetboek van Strafrecht.
BESLISSING
Het onder 1 en 2 ten laste gelegde is bewezen zoals hiervoor aangegeven en levert de strafbare feiten op, zoals hiervoor vermeld. De verdachte is deswege strafbaar.
Het onder 1 en 2 meer of anders ten laste gelegde is niet bewezen en de verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
De economische politierechter veroordeelt de verdachte terzake de zes bewezen verklaarde overtredingen tot betaling van zes geldboetes van elk € 2000,--.
Van de geldboetes zal telkens een gedeelte, groot € 1500,--, niet worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond van het feit dat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 2 jaar aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Aldus gewezen door mr. H.F.J.M. Schröder, economische politierechter, in tegenwoordigheid van mr. M. Nijhuis als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 29 november 2005.