Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AU5832

Datum uitspraak2005-11-09
Datum gepubliceerd2005-11-09
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200504869/1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 17 juni 2004 heeft het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam (hierna: het college) het voertuig van appellante met kenteken […] (hierna ook: haar voertuig) doen verwijderen omdat het geparkeerd stond op een gehandicaptenparkeerplaats zonder geldige gehandicaptenparkeerkaart.


Uitspraak

200504869/1. Datum uitspraak: 9 november 2005 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak op het hoger beroep van: [appellante], wonend te [woonplaats], tegen de uitspraak in zaak no. AWB 04/4476 GEMWT van de rechtbank Amsterdam van 22 april 2005 in het geding tussen: appellante en het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam. 1.    Procesverloop Bij besluit van 17 juni 2004 heeft het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam (hierna: het college) het voertuig van appellante met kenteken […] (hierna ook: haar voertuig) doen verwijderen omdat het geparkeerd stond op een gehandicaptenparkeerplaats zonder geldige gehandicaptenparkeerkaart. Bij besluit van 2 augustus 2004 heeft het college het daartegen door appellante gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 22 april 2005, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellante ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak heeft appellante bij brief van 1 juni 2005, bij de Raad van State ingekomen op 3 juni 2005, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 30 juni 2005. Deze brieven zijn aangehecht. Bij brief van 14 juli 2005 heeft het college van antwoord gediend. De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 17 oktober 2005, waar appellante in persoon, en het college, vertegenwoordigd door mr. S.E. Broekhuizen, werkzaam bij de dienst Stadstoezicht van de gemeente, zijn verschenen. 2.    Overwegingen 2.1.    Ingevolge artikel 170, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: de Wet) behoort tot de bevoegdheid van het college tot toepassing van bestuursdwang als bedoeld in artikel 125 van de Gemeentewet, de bevoegdheid tot het overbrengen en in bewaring stellen van een op een weg staand voertuig, indien met het voertuig een bij of krachtens deze wet vastgesteld voorschrift wordt overtreden en bovendien verwijdering van het voertuig noodzakelijk is in verband met het vrijhouden van aangewezen weggedeelten en wegen.    Ingevolge artikel 173, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet worden bij algemene maatregel van bestuur de soorten van de in artikel 170, eerste lid, onderdeel c, bedoelde weggedeelten en wegen aangewezen.    Ingevolge het tweede lid worden bij gemeentelijke verordening nadere regels gesteld ter uitvoering van de artikelen 170 tot en met 172 en de in het eerste lid bedoelde algemene maatregel van bestuur. Die regels betreffen in elk geval, wil het gemeentebestuur bestuursdwang kunnen toepassen in gevallen als bedoeld in artikel 170, eerste lid, onderdeel c, ook de aanwijzing van de desbetreffende wegen en weggedeelten.    Op grond van artikel 2, aanhef en onder e, van het Besluit wegslepen van voertuigen (hierna: het Besluit) zijn de soorten van weggedeelten en wegen, bedoeld in artikel 173, eerste lid, onderdeel a, van de Wet, parkeerplaatsen voor invaliden, aangeduid door bord E6 van bijlage 1 bij het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 (hierna: het RVV 1990).    Ingevolge artikel 26 van het RVV 1990, voorzover thans van belang, mag op een gehandicaptenparkeerplaats slechts worden geparkeerd een gehandicaptenvoertuig of een motorvoertuig op meer dan twee wielen waarin een geldige gehandicaptenparkeerkaart duidelijk zichtbaar is aangebracht.    Op grond van artikel 2 van de Wegsleepverordening Amsterdam 2001, voorzover thans van belang, worden als wegen en weggedeelten, bedoeld in artikel 170, eerste lid, onder c, van de Wet aangewezen alle wegen en weggedeelten binnen de gemeente Amsterdam voorzover die behoren tot een van de in artikel 2 van het Besluit bedoelde soorten van wegen en weggedeelten. 2.2.    De rechtbank heeft naar aanleiding van het betoog van appellante dat de situatie ter plaatse misleidend is, geoordeeld dat van een verkeersdeelnemer verwacht mag worden dat deze zich ervan vergewist wat de ter plaatse geldende verkeersregels zijn. De rechtbank heeft in dit verband overwogen dat appellante bij het achteruit inparkeren het - in de rijrichting geplaatste - verkeersbord E6 van de achterkant had kunnen en moeten opmerken, dat het in de rede had gelegen dat appellante zich had vergewist van de voorkant van het verkeersbord, temeer nu zij tegen de rijrichting in heeft geparkeerd, en dat nu appellante onvoldoende onderzoek heeft verricht naar de situatie ter plaatse, dit voor haar rekening en risico dient te blijven. De rechtbank heeft geconcludeerd dat het appellante voldoende duidelijk kon zijn dat zij haar voertuig op een gehandicaptenparkeerplaats parkeerde. Voor de juistheid van de stelling van appellante dat het verkeersbord E6 in de onderhavige situatie evenwijdig aan de wegas dient te zijn geplaatst, heeft de rechtbank gelet op de Uitvoeringsvoorschriften BABW inzake verkeerstekens geen grond gezien. Tot slot heeft de rechtbank geoordeeld dat overige bijzondere omstandigheden op grond waarvan moet worden geoordeeld dat het college in het onderhavige geval had moeten afzien van het toepassen van bestuursdwang, zijn gesteld noch gebleken. 2.3.    Appellante handhaaft ook in hoger beroep haar betoog dat niet duidelijk is dat op de betreffende parkeerplaats niet zonder gehandicaptenparkeerkaart mag worden geparkeerd. Zij brengt naar voren dat haar auto ten onrechte is weggesleept, nu sprake is van een onduidelijke situatie die haar niet kan worden aangerekend. De bebording ter plaatse is misleidend en tegenstrijdig en een kruis of pictogram op de grond was niet aanwezig, aldus appellante. Appellante voert aan dat zij het bord E6 niet heeft waargenomen, daar dit bord niet zichtbaar was vanuit de rijrichting waarvandaan zij inparkeerde en dat zij zich heeft laten leiden door het bord P1 "betaald parkeren" dat zichtbaar was naast de parkeerplaats, maar dat de rechtbank hieraan geen aandacht heeft besteed. 2.4.    Niet in geschil is dat toen appellante haar voertuig parkeerde, ter plaatse een - in de rijrichting geplaatst - verkeersbord E6 stond. De rechtbank heeft met juistheid en op goede gronden overwogen dat de omstandigheid dat appellante dit bord niet heeft gezien, voor haar rekening en risico komt. Met de rechtbank is de Afdeling van oordeel dat het verkeersbord E6 op de juiste wijze is geplaatst. Blijkens de door appellante overgelegde foto's is het verkeersbord E6 ook duidelijk zichtbaar voor de parkeerplaats geplaatst. Dat ook andere borden, zoals het bord P1, nabij de betreffende parkeerplaats aanwezig waren - hetgeen door appellante wordt aangemerkt als dubbele bebording - doet aan de werking van het verkeersbord E6 niet af. De rechtbank heeft dan ook met juistheid overwogen dat het appellante voldoende duidelijk kon zijn dat zij haar voertuig op een gehandicaptenparkeerplaats parkeerde. Het betoog faalt. 2.5.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. 2.6.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3.    Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: bevestigt de aangevallen uitspraak. Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.H. Broodman, ambtenaar van Staat. w.g. Van Altena    w.g. Broodman Lid van de enkelvoudige kamer    ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 9 november 2005 204-440.