Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AU5743

Datum uitspraak2005-10-25
Datum gepubliceerd2005-11-08
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Arnhem
ZaaknummersAWB 05/2297
Statusgepubliceerd


Indicatie

Gemeente dient in één geschrift uitspraak op bezwaar te doen inzake de beschiking WOZ en aanslag OZB, ook al heeft de gemeente de beschikking en de aanslag in afzonderlijke geschriften opgelegd.


Uitspraak

RECHTBANK ARNHEM Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer Registratienummer: AWB 05/2297 Uitspraakdatum: 25 oktober 2005 Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in artikel 8:67 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen [X], wonende te [Z], eiser, en de heffingsambtenaar van de gemeente Neder-Betuwe, verweerder. Betreft: De uitspraak van verweerder van 31 mei 2005 op het bezwaar van eiser tegen de aanslag onroerende-zaakbelasting 2005. Onderzoek ter zitting: Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 oktober 2005. Eiser is daar, met kennisgeving aan de rechtbank, niet verschenen. Verweerder is niet verschenen. 1. Beslissing De rechtbank: - verklaart het beroep gegrond; - vernietigt de uitspraak op bezwaar; - bepaalt dat verweerder een nieuwe uitspraak op bezwaar doet met inachtneming van hetgeen is overwogen in deze uitspraak; - gelast dat de gemeente Neder-Betuwe het door eiser betaalde griffierecht van € 37 aan hem vergoedt. 2. Gronden Ingevolge artikel 24, negende lid van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: Wet WOZ) geschiedt de bekendmaking van de beschikking in één geschrift met het aanslagbiljet onroerende-zaakbelastingen (hierna: OZB-aanslag), indien ten aanzien van degene aan wie ingevolge het derde lid van artikel 24 Wet WOZ de bekendmaking van de beschikking dient te geschieden een OZB-aanslag als bedoeld in artikel 220 van de Gemeentewet wordt vastgesteld waarbij als heffingsmaatstaf geldt de bij de beschikking vastgestelde waarde van de onroerende zaak. Het niet naleven van de eerste volzin brengt geen nietigheid van de beschikking mee. Ingevolge artikel 30, tweede lid van de Wet WOZ wordt een bezwaarschrift tegen een beschikking die is bekendgemaakt en verenigd in één geschrift met een OZB-aanslag, zoals bedoeld in artikel 24, negende lid, geacht mede te zijn gericht tegen die aanslag, tenzij uit het bezwaarschrift het tegendeel blijkt. Op basis van het derde lid van artikel 30 van de Wet WOZ wordt een bezwaarschrift tegen een OZB-aanslag die is bekendgemaakt en verenigd in één geschrift met een in artikel 22, eerste lid, artikel 25, eerste lid, of artikel 29a eerste lid, bedoelde beschikking, zoals bedoeld in artikel 24, negende lid, geacht mede te zijn gericht tegen die beschikking, tenzij uit het bezwaarschrift het tegendeel blijkt. In het vierde lid van artikel 30 van de Wet WOZ is bepaald dat indien de in het tweede of derde lid bedoelde fictie toepassing vindt, de in artikel 1, tweede lid, bedoelde gemeenteambtenaar in de plaats treedt van de in artikel 231, tweede lid, onderdeel b, van de Gemeentewet bedoelde gemeenteambtenaar wat betreft de OZB-aanslag. In afwijking in zoverre van het eerste lid in samenhang met artikel 25, zevende lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, vervat deze gemeenteambtenaar de uitspraak op het bezwaar tegen de in het tweede of derde lid bedoelde beschikking en de uitspraak op het bezwaar tegen de in het tweede of derde lid bedoelde OZB-aanslag in één geschrift. De hierboven genoemde bepalingen zijn in werking getreden op 1 januari 2005. In de Memorie van toelichting bij het wetsvoorstel Wijziging van de Wet WOZ en van enige andere wetten (meer doelmatige uitvoering van de Wet WOZ), Kamerstuk 2003-2004, 29612, nr. 3, Tweede Kamer, is de volgende passage opgenomen: “2.2 Combinatie WOZ-beschikking en OZB-aanslag In de praktijk wordt door belastingplichtigen vaak bezwaar gemaakt tegen de jaarlijkse OZB-aanslag, terwijl het de bedoeling is om bezwaar te maken tegen de waarde vermeld in de WOZ-beschikking. Deze beschikking wordt in de regel slechts één keer in de vier jaar genomen. Er kan dus ook slechts één keer in de vier jaar in bezwaar worden gekomen tegen de WOZ-waarde en niet jaarlijks. Dit stuit op onbegrip bij de betrokkenen. Om dit onbegrip te vermijden en onnodige bezwaar- en beroepsprocedures te voorkomen wordt voorgesteld dat ook in de jaren waarin geen WOZ-beschikking tot vaststelling van de WOZ-waarde wordt genomen de eerder vastgestelde waarde tegelijk met de OZB-aanslag voor bezwaar en beroep vatbaar te maken. Dit betekent bijvoorbeeld dat in het jaar 2005 een WOZ-beschikking wordt genomen tot vaststelling van de waarde en dat in het kalenderjaar 2006, deze waarde nogmaals formeel wordt bekendgemaakt aan belanghebbende, waarbij opnieuw bezwaar en beroep wordt opengesteld. Deze bekendmaking wordt gecombineerd met de OZB-aanslag. Door de combinatie van de WOZ-beschikking met de OZB-aanslag wordt verwarring vermeden en worden onnodige bezwaarschriften voorkomen. Ook wordt beoogd te voorkomen dat twee afzonderlijke bezwaarschriften worden ingediend tegen de WOZ-beschikking en de OZB-aanslag. De Waarderingskamer wijst er in haar advies (blz. 6) op dat het verminderen van de irritatie een belangrijk element is om de doelmatigheid van de uitvoering van de Wet WOZ en het gebruik van WOZ-gegevens voor woningen te optimaliseren. De Waarderingskamer adviseert dan ook positief over dit voorstel. Verwacht wordt dat dit voorstel leidt tot een vermindering van de bezwaar- en beroepschriften; hetgeen een verlaging van de uitvoeringslasten voor gemeenten en rechterlijke macht betekent. De besparing op deze uitvoeringslasten voor de gemeenten wordt geraamd op € 4,5 miljoen per jaar. Opgemerkt wordt dat voor bepaalde situaties «losse beschikkingen» blijven bestaan. Onder losse beschikkingen worden die beschikkingen verstaan (bijvoorbeeld de beschikkingen ingevolge artikel 28 van de Wet WOZ) die niet kunnen worden gecombineerd met de OZB-aanslag. Ook wanneer wordt overgegaan tot jaarlijkse waardering (zie paragraaf 2.6) wordt de vastgestelde waarde jaarlijks gecombineerd met de OZB-aanslag. Losse beschikkingen voor bepaalde specifieke situaties blijven dan echter ook bestaan.” In de Nota naar aanleiding van het verslag bij voornoemd wetsvoorstel, Kamerstuk 2003-2004, 29612, nr. 10, Tweede Kamer, is het volgende opgenomen: “Combinatie WOZ-beschikking en OZB-aanslag De leden van de fractie van de VVD suggereren in het kader van het combineren van WOZ en OZB om de twee berichten gelijktijdig te versturen in twee verschillende enveloppen. De door de leden van de VVD-fractie geschetste werkwijze wordt door een aantal gemeenten al toegepast. Daarbij is gebleken dat belastingplichtigen niet altijd begrijpen dat zij bezwaar tegen de waarde moeten maken door een bezwaarschrift tegen de WOZ-beschikking in te dienen en dat zij bezwaar tegen andere elementen van de aanslag OZB moeten maken door een bezwaarschrift tegen de OZB-aanslag in te dienen. De behandeling van de bezwaarschriften in twee gescheiden trajecten is voor de burger vaak verwarrend en is ondoelmatig, mede gezien de verschillende werkprocessen bij de gemeenten. Een en ander wordt met het onderhavige voorstel verbeterd. Bovendien wordt door het gecombineerd verzenden van de OZB-aanslag en de WOZ-beschikking meer duidelijkheid geschapen bij de burger en worden de uitvoeringslasten voor de gemeenten beperkt. Er wordt namelijk één (gecombineerd) bericht opgemaakt en verzonden. ....” In het artikelsgewijs commentaar bij artikel 24 van de Wet WOZ, Kamerstuk 2003-2004, 29612, nr. 3, Tweede Kamer, is het volgende opgemerkt: “Artikel I, onderdeel C (artikel 24 Wet WOZ) Voorgesteld wordt om de beschikking van artikel 22, eerste lid, en de aanslag onroerende-zaakbelastingen waaraan de beschikking ten grondslag ligt te verenigen in één geschrift. Dit kan plaatsvinden in het aanslagbiljet waarin naast de onroerende-zaakbelastingen veelal ook andere gemeentelijke belastingen zijn verenigd. Hiermee worden de uitvoeringskosten beperkt. Om te voorkomen dat een administratieve fout bij de bekendmaking tot onevenredige gevolgen zou kunnen leiden, is bepaald dat het niet naleven van dit voorschrift geen nietigheid van de beschikking meebrengt. Voor een nadere toelichting van de combinatie WOZ-beschikking en OZB-aanslag wordt verwezen naar paragraaf 2.2.” In het artikelsgewijs commentaar bij artikel 30 van de Wet WOZ, Kamerstuk 2003-2004, 29612, nr. 3, Tweede Kamer, is het volgende opgemerkt: “Artikel I, onderdeel G (artikel 30 Wet WOZ) Door combinatie van de WOZ-beschikking met de OZB-aanslag in één geschrift wordt in het voorgestelde tweede en derde lid van artikel 30 geregeld dat indien in bezwaar wordt gekomen tegen de waarde-beschikking het bezwaar wordt geacht mede te zijn gericht tegen de OZB-aanslag en vice versa. De bevoegde gemeenteambtenaar in de Wet WOZ is de gemeenteambtenaar die belast is met de heffing van gemeentelijke belastingen. De bevoegdheden toegekend aan de bevoegde gemeenteambtenaar in de Wet WOZ zijn niet gelijk aan de bevoegdheden toegekend aan de gemeenteambtenaar in de Gemeentewet. Daarom wordt in het voorgestelde vierde lid geregeld dat de bevoegde gemeenteambtenaar in de Wet WOZ voor de uitspraak op bezwaar tegen de OZB-aanslag beschikt over de bevoegdheden terzake op grond van de Gemeentewet. De uitspraak wordt vervat in één geschrift. Voordeel hiervan is dat er sprake is van één procedure.” In het artikelsgewijs commentaar bij het vervallen van artikel 241 van de Gemeentewet, Kamerstuk 2003-2004, 29612, nr. 3, Tweede Kamer, is het volgende opgemerkt: “Artikel III (artikel 241 Gemeentewet) Artikel 241 is in de Gemeentewet opgenomen omdat de rechtsmiddelen van bezwaar en beroep tegen de OZB-aanslagen en tegen de WOZ-beschikkingen in afzonderlijke procedures geldend moeten worden gemaakt. Zonder nadere voorziening zou de mogelijkheid bestaan dat er op nodeloze wijze OZB- en WOZ-procedures tegelijkertijd naast elkaar worden gevoerd, terwijl de door belanghebbende gewenste zekerheid pas tot stand kan komen wanneer de WOZ-waarde van de desbetreffende onroerende zaak onherroepelijk is komen vast te staan. Zowel voor de gemeente als belastingheffer als voor de belanghebbende is het derhalve doelmatig in dergelijke situaties de afdoening van het bezwaar tegen de OZB-aanslag aan te houden tot het tijdstip waarop de relevante WOZ-gegevens onherroepelijk zijn komen vast te staan. Deze bepaling kan komen te vervallen, omdat in het voorgestelde artikel 24, negende lid, artikel 25, tweede lid, en artikel 29a, eerste lid, van de Wet WOZ ervoor is gekozen om de WOZ-beschikking en de OZB-aanslag zoveel mogelijk te combineren. In artikel 30 wordt vervolgens voorgesteld dat een bezwaarschrift tegen een WOZ-beschikking of tegen een OZB-aanslag geacht wordt mede te zien op de OZB-aanslag of de WOZ-beschikking. De in artikel 1, tweede lid, van de Wet WOZ bedoelde gemeenteambtenaar treedt in de plaats van de in artikel 231, tweede lid, onderdeel b, van de Gemeentewet bedoelde gemeenteambtenaar wat betreft de OZB-aanslag. Deze gemeenteambtenaar vervat de uitspraak op het bezwaar tegen de WOZ-beschikking en de uitspraak op het bezwaar tegen de OZB-aanslag in één geschrift. Artikel 241 kan om deze reden komen te vervallen.” Uit de door eiser toegestuurde stukken blijkt dat verweerder een afzonderlijke OZB-aanslag en WOZ-beschikking heeft opgelegd. Eiser heeft uitdrukkelijk bezwaar gemaakt tegen zowel de OZB-aanslag als de WOZ-beschikking. Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 31 mei 2005 alleen het bezwaar tegen de OZB-aanslag behandeld en ongegrond verklaard. De rechtbank stelt vast dat de bekendmaking van een OZB-aanslag en WOZ-beschikking door twee afzonderlijke geschriften in strijd is met het bepaalde in artikel 24, negende lid van de Wet WOZ. Ingevolge de slotzin van artikel 24, negende lid van de Wet WOZ leidt deze strijdigheid evenwel niet tot nietigheid van de beschikking. De door verweerder gevolgde handelwijze ontslaat hem er echter in de onderhavige zaak niet van één uitspraak op bezwaar te doen over zowel de OZB-aanslag als de WOZ-beschikking. Gelet op de hiervoor aangehaalde parlementaire toelichting is het naar het oordeel van de rechtbank immers de bedoeling geweest om één bezwaarprocedure te creëren die zowel de WOZ-beschikking als de OZB-aanslag omvat. Naar het oordeel van de rechtbank moet derhalve artikel 30, tweede, derde en vierde lid van de Wet WOZ, zo worden uitgelegd dat de gemeenteambtenaar één uitspraak op bezwaar dient te doen indien de OZB-aanslag en de WOZ-beschikking in één geschrift moeten worden bekendgemaakt. Nu ook eiser erover klaagt dat verweerder niet is ingegaan op de grieven tegen de WOZ-beschikking, kan de uitspraak op bezwaar niet in stand blijven. De zaak wordt teruggewezen naar verweerder, waarna verweerder een nieuwe uitspraak op bezwaar dient te doen inzake zowel de OZB-aanslag als de WOZ-bechikking. Gelet op het vorenoverwogene is het beroep gegrond. De rechtbank acht geen termen aanwezig voor het uitspreken van een proceskostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb, omdat de rechtbank niet gebleken is dat eiser kosten heeft gemaakt die op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor vergoeding in aanmerking komen. Deze uitspraak is vastgesteld door mr. V.M. van Daalen-Mannaerts. De beslissing is in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van mr. J.P.W.H.T. Becks, griffier op 25 oktober 2005. Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op: Rechtsmiddel Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum: - hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Arnhem (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem ; dan wel - beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag, mits de wederpartij daarmee schriftelijk instemt. N.B. Bij het bestuursorgaan berust de bevoegdheid tot het instellen van beroep in cassatie niet bij de ambtenaar die de procedure voor de rechtbank heeft gevoerd. Bij het instellen van hoger beroep dan wel beroep in cassatie dient het volgende in acht te worden genomen: 1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd. 2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener; b. een dagtekening; c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie is ingesteld; d. de gronden van het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie. Bij het instellen van beroep in cassatie dient daarnaast het volgende in acht te worden genomen: 1 - bij het beroepschrift wordt een schriftelijke verklaring van de wederpartij gevoegd, inhoudende dat wordt ingestemd met het instellen van beroep in cassatie tegen de uitspraak van de rechtbank; 2 - tenzij de Hoge Raad anders bepaalt, zal de rechtbank deze mondelinge uitspraak vervangen door een schriftelijke. In dat geval krijgt de indiener de gelegenheid de gronden van het beroep in cassatie alsnog aan te voeren of aan te vullen.