Jurisprudentie
AU5058
Datum uitspraak2005-10-26
Datum gepubliceerd2005-10-26
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
Zaaknummers09/754033-05
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2005-10-26
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
Zaaknummers09/754033-05
Statusgepubliceerd
Indicatie
[...] Lid criminele organisatie die zich in brede zin toelegde op [In- en uitvoer van cocaïne [...] In verband met de belangrijke en actieve rol van de verdachte in het geheel, is zijn straf een hogere dan die aan de gelijktijdig berechte medeverdachten wordt opgelegd. [...] de criminele organisatie [...] legde zich toe op de invoer in Nederland van cocaïne vanuit Midden- en Zuid-Amerika, Afrika en Engeland, en op de uitvoer daarvan naar Engeland en Duitsland. De verdachte was de spin in het web ook al behoorde hij niet tot de top van de organisatie [...] de taak van verdachte bestond eruit dat hij koeriers ronselde die de cocaïne het land in moesten brengen dan wel uitvoeren, hij maakte afspraken met hen over de transporten, regelde veelal hun tickets, betaalde hen uit en was over het algemeen hun contactpunt vanuit het buitenland [...]
Uitspraak
RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
SECTOR STRAFRECHT
MEERVOUDIGE KAMER
(VERKORT VONNIS)
parketnummer 09/754033-05
's-Gravenhage, 26 oktober 2005
De rechtbank 's-Gravenhage, rechtdoende in strafzaken, heeft het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte]
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
adres[adres],
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting [inrichting],
te [adres].
De terechtzitting.
Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 11 en 12 oktober 2005.
De verdachte, bijgestaan door zijn raadsman mr F.F. Schukking, advocaat te Voorschoten, is ter terechtzitting verschenen en gehoord.
De officier van justitie mr Steen heeft gevorderd dat de verdachte terzake van het hem bij dagvaarding onder 1, 2, 3, 4 eerste en tweede alternatief/cumulatief, 5, 6 en 7 telastgelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 11 jaar, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht.
De officier van justitie heeft voorts gevorderd dat het blijkens de lijst van inbeslaggenomen, niet teruggegeven voorwerpen - hierna te noemen beslaglijst, waarvan een fotokopie, gemerkt C, aan dit vonnis is gehecht - onder verdachte inbeslaggenomen plastic tasje met opschrift “Blokker” met inhoud zal worden onttrokken aan het verkeer.
De officier van justitie heeft medegedeeld dat hij voornemens is te gelegener tijd een ontnemingsvordering als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht aanhangig te maken.
Verweer ex artikel 28 Wetboek van Strafvordering.
De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman van de verdachte dat hij niet onverwijld, na de inverzekeringstelling, door de politie werd toegelaten tot zijn cliënt, doch eerst nadat hij de teamleider van het lopende onderzoek had gesproken, nu de raadsman - weliswaar niet op het tijdstip dat hem convenieerde - wel is toegelaten tot zijn cliënt. Anders dan de raadsman is de rechtbank dan ook van oordeel dat van schending van artikel 28 van het Wetboek van Strafvordering geen sprake is.
De telastlegging.
Aan de verdachte is telastgelegd hetgeen is vermeld in de ingevoegde fotokopie van de dagvaarding, gemerkt A.
Nietigheid van de dagvaarding met betrekking tot feit 5 en feit 6:
Met betrekking tot feit 5 en feit 6 heeft de raadsman van de verdachte aangevoerd dat de dagvaarding nietig dient te worden verklaard, daartoe stellende dat deze onvoldoende duidelijk, niet voldoende gespecificeerd naar tijd en/of plaats en te weinig concreet is en derhalve niet voldoet aan de in artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering aan de dagvaarding gestelde eisen.
De rechtbank verwerpt dit verweer, van oordeel zijnde dat de dagvaarding, bezien in samenhang met het dossier, voldoende duidelijk is en daarmee voldoet aan de eisen van artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering, en de verdachte bovendien, gelet op de wijze waarop hij ter terechtzitting stelling heeft genomen tegen hetgeen hem door de officier van justitie wordt verweten, ervan blijk heeft gegeven voldoende te hebben begrepen tegen welke verwijten hij zich moest verdedigen.
De bewijsmiddelen.
De rechtbank grondt haar overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
De bewezenverklaring.
Met betrekking tot het onder 2 telastgelegde heeft de raadsman betoogd dat er sprake is van zodanige onregelmatigheden in de opsporing dat de resultaten daarvan van het bewijs dienen te worden uitgesloten. Hij heeft daartoe gesteld dat de politie dit drugstransport naar Duitsland bewust heeft doorgelaten nu in een cruciale fase van de opsporing van dit feit op 18 juni 2005 is besloten tot het niet verder direct uitluisteren van getapte telefoons en het niet langer onder observatie houden van een verdacht adres.
De rechtbank verwerpt dit verweer. Uit de zich in het dossier bevindende verslagen van afgeluisterde telefoongesprekken en observaties blijkt dat op enig moment door de officier van justitie, in samenspraak met de teamleider van het onderzoek, op 18 juni 2005 is besloten tot het tijdelijk verminderen van de opsporingsinzet in de vorm van het direct uitluisteren van telefoongesprekken en het onder observatie houden van een verdacht adres. Hoewel later is gebleken dat deze beslissing, recherche tactisch gezien, minder juist was, is naar het oordeel van de rechtbank niet gebleken van enige opzet op het doorlaten van het op genoemde datum wel uitgevoerde drugstransport. Een situatie als bedoeld in artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering heeft zich naar het oordeel van de rechtbank dan ook niet voorgedaan.
Door de voormelde inhoud van vorenstaande bewijsmiddelen - elk daarvan, ook in zijn onderdelen, gebruikt voor het bewijs van datgene waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft - staan de daarin genoemde feiten en omstandigheden vast. Op grond daarvan is de rechtbank tot de overtuiging gekomen en acht zij wettig bewezen, dat de verdachte de op de dagvaarding onder 1, 2, 3, 4 eerste en tweede cumulatief, 5, 6 en 7 telastgelegde feiten heeft begaan, met dien verstande, dat de rechtbank bewezen acht - en als hier ingelast beschouwt, zulks met verbetering van eventueel in de telastlegging voorkomende type- en taalfouten, zoals weergegeven in de bewezenverklaring, door welke verbetering de verdachte niet in de verdediging is geschaad - de inhoud van de telastlegging, zoals deze is vermeld in de fotokopie daarvan, gemerkt B.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde en van de verdachte.
Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar.
De verdachte is deswege strafbaar, nu geen strafuitsluitingsgronden aannemelijk zijn geworden.
Strafmotivering.
Na te melden straf en maatregel zijn in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Voorts wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft gedurende een aantal jaren deel uitgemaakt van een criminele organisatie die zich in brede zin toelegde op de invoer in Nederland van cocaïne vanuit Midden- en Zuid-Amerika, Afrika en Engeland, en op de uitvoer daarvan naar Engeland en Duitsland.
De verdachte was de spin in het web ook al behoorde hij niet tot de top van de organisatie; hij had een grote eigen taak binnen de organisatie, die eruit bestond dat hij koeriers ronselde die de cocaïne het land in moesten brengen dan wel uitvoeren, hij maakte afspraken met hen over de transporten, regelde veelal hun tickets, betaalde hen uit en was over het algemeen hun contactpunt vanuit het buitenland. Voorts bracht de verdachte de geprepareerde schoenen waarin cocaïne naar koeriers die deze naar Engeland moesten vervoeren en was hij vaak van de partij om op Schiphol koffers en rugzakken met cocaïne van drugskoeriers in ontvangst te nemen en deze te (doen) vervoeren en afleveren bij personen die op hun beurt zorgden voor de verspreiding en het op de markt brengen van de cocaïne.
De verdachte heeft een leidende rol gespeeld bij het op de markt brengen van de cocaïne in Nederland. Op deze wijze zijn mede door toedoen van de verdachte grote hoeveelheden cocaïne gedurende een langere periode op de Nederlandse en ook op de Engelse en Duitse markt terechtgekomen.
De rechtbank rekent het de verdachte zwaar aan dat hij volstrekt geen oog heeft gehad voor de maatschappelijke problemen die de handel in cocaïne met zich meebrengt. Cocaïne is een stof, waarvan het gebruik niet alleen schadelijk is voor de volksgezondheid, maar ook direct en indirect oorzaak is van vele vormen van criminaliteit. Aannemelijk is dat de verdachte handelde uit louter financieel gewin. Handelingen die tot doel hebben de stof op de markt te brengen dienen daarom streng te worden bestraft.
De rechtbank neemt bij het bepalen van de strafmaat voorts in aanmerking dat de verdachte reeds eerder met politie en justitie in aanraking is geweest wegens overtreding van de Opiumwet.
De rechtbank zal bij het bepalen van de strafmaat rekening houden met de periode waarover de feiten zich hebben uitgestrekt en met het feit dat gedurende deze periode tientallen kilo’s cocaïne Nederland zijn binnengesmokkeld. In verband met de belangrijke en actieve rol van de verdachte in het geheel, is zijn straf een hogere dan die aan de gelijktijdig berechte medeverdachten wordt opgelegd. Voorts zal de rechtbank met betrekking tot feit 5 rekening houden met het feit dat de smokkel door middel van schoenen pas vanaf 2003 speelde.
Nu de rechtbank minder bewezen acht dan de officier van justitie, is de op te leggen straf lager dan de straf die door de officier van justitie is geëist.
Gelet op al hetgeen hiervoor is overwogen, acht de rechtbank de navolgende straf passend en geboden.
Inbeslaggenomen voorwerpen.
De rechtbank zal het blijkens de beslaglijst inbeslaggenomen plastic tasje met opschrift “Blokker”, inhoudende plastic zakjes met wit gekleurde “krijtjes”, onttrekken aan het verkeer, zijnde deze voorwerpen voor onttrekking aan het verkeer vatbaar, aangezien met betrekking tot deze voorwerpen de bewezenverklaarde feiten zijn begaan.
De toepasselijke wetsartikelen.
De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen:
- 36b, 36c, 47, 55, 57, 140 (oud) en 140 van het Wetboek van Strafrecht;
- 2 (oud), 2, 10 (oud), 10, 10a en 13a van de Opiumwet, en de daarbij behorende lijst I.
Beslissing.
De rechtbank,
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de bij dagvaarding onder 1, 2, 3, 4 eerste en tweede cumulatief, 5, 6 en 7 telastgelegde feiten heeft begaan en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
ten aanzien van feit 1 en feit 2:
MEDEPLEGEN VAN OPZETTELIJK HANDELEN IN STRIJD MET EEN IN ARTIKEL 2, ONDER A, VAN DE OPIUMWET GEGEVEN VERBOD, MEERMALEN GEPLEEGD;
ten aanzien van feit 3:
MEDEPLEGEN VAN OPZETTELIJK HANDELEN IN STRIJD MET HET IN ARTIKEL 2, ONDER B, VAN DE OPIUMWET GEGEVEN VERBOD, MEERMALEN GEPLEEGD;
ten aanzien van feit 4 eerste en tweede cumulatief:
eendaadse samenloop van:
MEDEPLEGEN VAN OPZETTELIJK HANDELEN IN STRIJD MET EEN IN ARTIKEL 2, EERSTE LID, ONDER A (oud), VAN DE OPIUMWET GEGEVEN VERBOD, MEERMALEN GEPLEEGD,
en
MEDEPLEGEN VAN OPZETTELIJK HANDELEN IN STRIJD MET EEN IN ARTIKEL 2, ONDER A, VAN DE OPIUMWET GEGEVEN VERBOD, MEERMALEN GEPLEEGD,
EN
MEDEPLEGEN VAN OPZETTELIJK HANDELEN IN STRIJD MET HET IN ARTIKEL 2, EERSTE LID, ONDER B (oud), VAN DE OPIUMWET GEGEVEN VERBOD, MEERMALEN GEPLEEGD,
en
MEDEPLEGEN VAN OPZETTELIJK HANDELEN IN STRIJD MET HET IN ARTIKEL 2, ONDER B, VAN DE OPIUMWET GEGEVEN VERBOD, MEERMALEN GEPLEEGD;
ten aanzien van feit 5:
MEDEPLEGEN VAN OPZETTELIJK HANDELEN IN STRIJD MET EEN IN ARTIKEL 2, EERSTE LID, ONDER A (oud), VAN DE OPIUMWET GEGEVEN VERBOD, MEERMALEN GEPLEEGD,
en
MEDEPLEGEN VAN OPZETTELIJK HANDELEN IN STRIJD MET EEN IN ARTIKEL 2, ONDER A, VAN DE OPIUMWET GEGEVEN VERBOD, MEERMALEN GEPLEEGD;
ten aanzien van feit 6:
MEDEPLEGEN VAN EEN FEIT ALS BEDOELD IN HET DERDE OF VIERDE LID VAN ARTIKEL 10 VAN DE OPIUMWET VOORBEREIDEN OF BEVORDEREN DOOR:
- EEN ANDER (TRACHTEN) TE BEWEGEN OM DAT FEIT TE PLEGEN, MEDE TE PLEGEN OF UIT TE LOKKEN, OM DAARBIJ BEHULPZAAM TE ZIJN OF OM DAARTOE GELEGENHEID, MIDDELEN OF INLICHTINGEN TE VERSCHAFFEN,
- VOORWERPEN, VERVOERMIDDELEN, STOFFEN OF GELDEN VOORHANDEN TE HEBBEN, WAARVAN HIJ WEET DAT ZIJ BESTEMD ZIJN TOT HET PLEGEN VAN DAT FEIT, MEERMALEN GEPLEEGD;
ten aanzien van feit 7:
DEELNEMEN AAN EEN ORGANISATIE DIE TOT OOGMERK HEEFT HET PLEGEN VAN MISDRIJVEN;
verklaart het bewezenverklaarde en de verdachte deswege strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van 8 (ACHT) JAAR;
bepaalt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voorzover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
in verzekering gesteld op : 30 juni 2005,
in voorlopige hechtenis gesteld op : 5 juli 2005;
verklaart onttrokken aan het verkeer het blijkens de aan dit vonnis gehechte beslaglijst inbeslaggenomen voorwerp, te weten: plastic tasje met opschrift “Blokker”, inhoudende plastic zakjes met wit gekleurde “krijtjes”;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is telastgelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door
mrs van der Burg, voorzitter,
De Graaff en Van Daalen, rechters,
in tegenwoordigheid van Van den Bosch, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 26 oktober 2005.