Jurisprudentie
AU4694
Datum uitspraak2005-09-22
Datum gepubliceerd2005-10-24
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Dordrecht
Zaaknummers11/500401-05
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2005-10-24
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Dordrecht
Zaaknummers11/500401-05
Statusgepubliceerd
Indicatie
De rechtbank heeft de verdachte wegens onder meer seksueel binnendringen bij zijn zusje dat jonger was dan 12 jaar veroordeeld tot een gevangenisstraf van 30 maanden waarvan 10 maanden voorwaardelijk. De rechtbank overwoog dat het seksueel binnendringen weliswaar door verdachte wordt ontkend, maar dat gelet op de aangifte, de verklaring van een jongere broer van het slachtoffer, de verklaring van de hulpverlener van het slachtoffer en de verklaring van verdachte zelf dat hij - zij het in een eerdere periode - zijn zusje heeft gedwongen tot het dulden van ontuchtige handelingen, het seksueel binnendringen wettig en overtuigend is bewezen.
Uitspraak
RECHTBANK DORDRECHT
MEERVOUDIGE STRAFKAMER
Tegenspraak
Parketnummer: 11/500401-05
Zittingsdatum : 8 september 2005
Uitspraak : 22 september 2005
VERKORT STRAFVONNIS
De rechtbank Dordrecht heeft op grondslag van de gewijzigde tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting vonnis gewezen in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren in 1977,
wonende te [woonplaats]
thans gedetineerd in de P.I. Zuid-West, locatie De Dordtse Poorten, te Dordrecht.
De rechtbank heeft de processtukken gezien en kennis genomen van de
vordering van de officier van justitie en van hetgeen de verdediging naar voren
heeft gebracht.
1. De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen in de dagvaarding is omschreven en zoals deze overeenkomstig de vordering van de officier van justitie is gewijzigd. De gewijzigde tenlastelegging luidt:
1.
hij op één of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 10 augustus 1996 tot en met 01 juli 2001 te Nieuw-Lekkerland, in elk geval in Nederland, door geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of bedreiging met geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) [slachtoffer], geboren in 1984, zijnde zijn, verdachtes, zus, heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van een of meer ontuchtige handeling(en), bestaande uit het betasten en/of strelen van de (ontblote) vagina en/of (ontblote) schaamstreek, althans het lichaam, van die [slachtoffer] en/of het zich door die [slachtoffer] laten aftrekken, althans het betasten, van zijn, verdachtes, penis
en (telkens) bestaande dat geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) en/of die bedreiging met geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) hierin dat verdachte, (telkens) meermalen, althans eenmaal,
- met zijn (hele) lichaam op en/of naast die [slachtoffer] is gaan liggen en/of
- als (oudere) broer, een uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht op/over die [slachtoffer] heeft gehad;
2. primair
hij op één of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 21 juli 1989 tot en met 09 augustus 1996 te Schoonhoven, in elk geval in Nederland, met [slachtoffer], geboren in 1984, zijnde zijn, verdachtes, zus, die toen de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt, een of meer handeling(en) heeft gepleegd, die bestond(en) uit of mede bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer],
hebbende verdachte zijn penis en/of vinger(s) in de vagina van die [slachtoffer] geduwd en/of gebracht en/of de (ontblote) vagina en/of (ontblote) schaamstreek, althans het lichaam, van die [slachtoffer] betast en/of gestreeld en/of zich door [slachtoffer] laten aftrekken, althans zijn, verdachtes, penis laten betasten;
2. subsidiair
hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 21 juli 1989 tot en met 09 augustus 1996 te Schoonhoven, in elk geval in Nederland, door geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of bedreiging met geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) [slachtoffer], geboren in 1984, zijnde zijn, verdachtes, zus, heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van een of meer ontuchtige handeling(en), bestaande uit het betasten en/of strelen van de (ontblote) vagina en/of (ontblote) schaamstreek, althans het lichaam, van die [slachtoffer] en/of het zich door die [slachtoffer] laten aftrekken, althans het betasten, van zijn, verdachtes, penis;
en (telkens) bestaande dat geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) en/of die bedreiging met geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) hierin dat verdachte, telkens) meermalen, althans eenmaal,
- met zijn (hele) lichaam op en/of naast die [slachtoffer] is gaan liggen en/of
- als (oudere) broer, een uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht op/over die [slachtoffer] heeft gehad.
2. De voorvragen
2.1 De geldigheid van de dagvaarding
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding aan alle wettelijke eisen voldoet en dus geldig is.
2.2 De bevoegdheid van de rechtbank
Krachtens de wettelijke bepalingen is de rechtbank bevoegd van het tenlastegelegde kennis te nemen.
2.3 De ontvankelijkheid van de officier van justitie
Bij Wet van 7 juli 1994 (Stb. 1994, 529), in werking getreden op 1 september 1994, is onder meer artikel 71 van het Wetboek van Strafrecht gewijzigd, in dier voege dat de termijn van verjaring bij misdrijven zoals thans ten laste gelegd, gepleegd ten aanzien van een minderjarige, aanvangt op de dag na die waarop die persoon achttien jaren is geworden. In de overgangsregeling is opgenomen dat deze bepaling tevens van toepassing is op strafbare feiten die zijn gepleegd vóór de inwerkingtreding van voormelde wetswijziging. Er is niet gebleken dat de ten laste gelegde feiten reeds voordien verjaard waren.
In casu is de in de tenlastelegging genoemde minderjarige op [datum] 2002 achttien jaar geworden en is vanaf dat moment de termijn van verjaring gaan lopen. De aan de verdachte ten laste gelegde feiten kennen een verjaringstermijn van twaalf respectievelijk vijftien jaren. Nu de dagvaarding aan verdachte op 5 augustus 2005 aan hem in persoon is uitgereikt is de officier van justitie ruimschoots binnen de verjaringstermijn tot vervolging overgegaan en is hij dan ook daarin ontvankelijk.
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn ook overigens geen feiten en/of omstandigheden gebleken, die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan.
2.4 De schorsing van de vervolging
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen gronden voor schorsing van de vervolging gebleken.
3. Het onderzoek ter terechtzitting
3.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft -de onder 1. en onder 2. primair ten laste gelegde feiten bewezen achtend- gevorderd verdachte te veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden, waarvan 9 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren en met aftrek van voorarrest.
3.2 De verdediging
De verdediging heeft een bewijsverweer en een strafmaatverweer gevoerd.
4. De bewijsbeslissingen
4.1 De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte
1.
op tijdstippen in de periode van 10 augustus 1996 tot en met 01 juli 2001 te Nieuw-Lekkerland, door feitelijkheden [slachtoffer], geboren in 1984, zijnde zijn, verdachtes, zus, heeft gedwongen tot het plegen en dulden van ontuchtige handelingen, bestaande uit
het betasten van de ontblote vagina en ontblote schaamstreek van die [slachtoffer] en het zich door die [slachtoffer] laten betasten, van zijn, verdachtes, penis
en telkens bestaande die andere feitelijkheden hierin dat verdachte,
telkens
- met zijn lichaam op en naast die [slachtoffer] is gaan liggen en
- als oudere broer, een uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht op die [slachtoffer] heeft gehad;
2. (primair)
op tijdstippen in de periode van 21 juli 1989 tot en met 09 augustus 1996 te Schoonhoven, met [slachtoffer], geboren in 1984, zijnde zijn, verdachtes, zus, die toen de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt,
handelingen heeft gepleegd, die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer],
hebbende verdachte zijn penis in de vagina van die [slachtoffer] geduwd en de ontblote vagina en ontblote schaamstreek, van die [slachtoffer] betast en zich door [slachtoffer] zijn, verdachtes, penis laten betasten.
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
Voor zover in de bewezenverklaarde tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.
4.2 De bewijsmiddelen
De rechtbank grondt haar overtuiging dat verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
De rechtbank bezigt ieder bewijsmiddel, ook in onderdelen, telkens slechts voor het bewijs van het feit waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
De bewijsmiddelen zullen in die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis met de bewijsmiddelen vereist in een aan dit vonnis gehechte bijlage worden opgenomen.
4.3 Bewijsoverweging
Ten aanzien van de onder 1. bewezen verklaarde feiten overweegt de rechtbank dat het wettig en overtuigend bewijs is af te leiden uit de aangifteverklaring van [slachtoffer] en uit twee de auditu-verklaringen. Dit is in de eerste plaats de verklaring van [broer van verdachte] d.d. 8 maart 2005, voorzover deze inhoudt: 'een jaar of zes geleden ben ik naar [slachtoffer] toegegaan en heb ik haar gevraagd of zij nog wist van de seksuele handelingen die vroeger tussen mijn broer en haar hadden plaatsgevonden in de badkamer en op de keukentafel. [Slachtoffer] zei tegen mij, dat dat op dat moment nog steeds gebeurde. Ik schrok daar heel erg van.' In de tweede plaats is dat de verklaring van de hulpverlener van [slachtoffer], die relateert over hetgeen [slachtoffer] hem in het kader van haar therapie in het voorjaar van 2003 heeft verteld. Deze verklaring komt in hoge mate overeen met de aangifteverklaring, terwijl de hulpverlener stelt dat [slachtoffer] 'een bom van emoties' was en hij geen enkele twijfel heeft bij haar verklaring. Tenslotte heeft de rechtbank mee laten wegen de omstandigheid dat verdachte heeft bekend -doch ten aanzien van een eerdere periode- dat hij [slachtoffer] tot ontuchtige handelingen heeft gedwongen.
5. De strafbaarheid van het bewezenverklaarde
De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.
Eerst bij de Wet van 9 oktober 1991, Stb. 519, in werking getreden op 1 december 1991, is de term 'seksueel binnendringen van het lichaam' in het Wetboek van Strafrecht opgenomen. De hierboven bewezen verklaarde handelingen vielen vóór deze wetswijziging onder de reikwijdte van de oude delictsomschrijving van artikel 244 van het Wetboek van Strafrecht. De rechtbank zal dit in de kwalificatie tot uitdrukking laten komen.
Het bewezenverklaarde levert op:
1. FEITELIJKE AANRANDING VAN DE EERBAARHEID,
MEERMALEN GEPLEEGD;
2. (primair)
(periode 21 juli 1989 tot en met 30 november 1991)
MET EEN MEISJE BENEDEN DE TWAALF JAAR VLESELIJKE GEMEENSCHAP HEBBEN, MEERMALEN GEPLEEGD;
(periode 1 december 1991 tot en met 09 augustus 1996)
MET IEMAND BENEDEN DE LEEFTIJD VAN TWAALF JAREN HANDELINGEN PLEGEN DIE BESTAAN UIT OF MEDE BESTAAN UIT HET SEKSUEEL BINNENDRINGEN VAN HET LICHAAM, MEERMALEN GEPLEEGD.
6. De strafbaarheid van de verdachte
6.1 Het rapport van de deskundige
Omtrent de persoon en de persoonlijkheid van verdachte is d.d. 22 juli 2005 een rapport opgesteld door drs. J.J. van der Weele, psycholoog en vast gerechtelijk deskundige. Uit dit rapport komt onder meer het navolgende naar voren -zakelijk weergegeven- :
Bij verdachte is geen sprake van een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens. Bij verdachte kan sprake zijn geweest van een wat kinderlijke natuur en van emotioneel verwaarlozende opvoedingsomstandigheden, waarin geen plaats was voor persoonlijke gevoelens en zeker niet voor gesprekken over seksualiteit. Dit zijn geen dwingende, maar faciliterende omstandigheden geweest met betrekking tot de aan verdachte ten laste gelegde feiten. De conclusie is dat verdachte ten aanzien van de ten laste gelegde feiten volledig toerekeningsvatbaar kan worden geacht.
6.2 Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft kennis genomen van de conclusies van voornoemde deskundige met betrekking tot de toerekeningsvatbaarheid van verdachte en kan zich daarmee verenigen, zodat de rechtbank deze conclusies overneemt.
Zij is van oordeel dat op grond van het strafdossier, het verhandelde ter terechtzitting en het rapport van voornoemde psycholoog de bewezen verklaarde feiten volledig aan verdachte kunnen worden toegerekend.
Nu ook overigens uit het onderzoek ter terechtzitting geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten, is verdachte strafbaar voor de door hem gepleegde strafbare feiten.
7. De redenen, die de straf hebben bepaald of tot de maatregel hebben geleid
7.1 Strafmotivering
De rechtbank heeft de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij is in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zijn zeven jaar jongere zusje gedurende een lange periode gedwongen tot het dulden en plegen van ontuchtige handelingen. Deze handelingen bestonden ook uit het seksueel binnendringen van haar lichaam. Wat als een door verdachte verzonnen spelletje begon toen het slachtoffer nog maar vijf jaar oud was ging jarenlang door, ook toen verdachte al uit de puberteit gekomen was. Het slachtoffer durfde al die jaren niets tegen haar ouders te zeggen, omdat verdachte haar dat verboden had. De feiten hebben een grote inbreuk gemaakt op de lichamelijke en persoonlijke integriteit van het slachtoffer. Dit blijkt met name uit de omstandigheid dat zij zich in 2003 onder behandeling van een hulpverlener heeft moeten stellen, en nog steeds psychische gevolgen van de feiten ondervindt. Verdachte heeft misbruik gemaakt van het door zijn zus in hem gestelde vertrouwen en van het overwicht dat hij op zijn jongere zus had. Deze feiten worden door de samenleving scherp afgekeurd en rechtvaardigen een forse bestraffing.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op een uittreksel uit de Justitiële Documentatie van verdachte d.d. 1 juni 2005, waaruit blijkt dat verdachte nog niet eerder met justitie in aanraking is gekomen.
Zoals onder 6. overwogen, kunnen de feiten volledig aan verdachte worden toegerekend. Voornoemde psycholoog heeft verder vastgesteld dat de kans op recidive klein is, aangezien verdachte nu onder wezenlijk andere omstandigheden verkeert dan ten tijde van de bewezen verklaarde feiten het geval was, en bovendien gebleken is dat zijn gedrag van de laatste jaren niet heeft geleid tot nieuwe aangiftes. Deze deskundige adviseert dan ook het opleggen van een deels voorwaardelijke straf. Dit komt overeen met het advies dat de Reclassering geeft in haar omtrent verdachte uitgebrachte rapport d.d. 3 augustus 2005.
De rechtbank houdt er, bij het bepalen van de duur en de modaliteit van de straf, rekening mee dat verdachte tijdens een deel van de gepleegde feiten minderjarig was. Voorts houdt de rechtbank rekening met de omstandigheid dat verdachte zelf ook is getroffen door hetgeen de strafzaak met zich heeft meegebracht. Niet alleen is zijn familieleven ontwricht; ook is hij zijn baan kwijtgeraakt. De rechtbank dient echter ook uitdrukkelijk rekening te houden met de lange periode gedurende welke de feiten zijn gepleegd en de grote impact die de feiten op het slachtoffer hebben gehad. De afweging die de rechtbank gemaakt heeft, heeft geresulteerd in een gevangenisstraf van na te melden duur.
De rechtbank kan zich vinden in de inhoud van bovengenoemde rapporten en in de daarin gegeven adviezen. Zij ziet daarin aanleiding om een deel van de gevangenisstraf voorwaardelijk op te leggen, zulks ook als waarschuwing aan verdachte zich in de toekomst van het plegen van strafbare feiten te onthouden. Aan het voorwaardelijk gedeelte van de straf zal geen bijzondere voorwaarde worden gekoppeld, aangezien de bovengenoemde deskundigen hebben aangegeven dat zij behandeling of begeleiding van verdachte niet nodig achten.
8. De toepasselijke wettelijke voorschriften
De opgelegde straffen zijn gegrond op de volgende wettelijke voorschriften:
artikelen 14a, 14b, 14c, 57, 244 (oud), 244 en 246 van het Wetboek van Strafrecht.
9. De beslissing
De rechtbank
verklaart bewezen dat de verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan, zoals vermeld onder 4.1 van dit vonnis;
verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart dat het bewezenverklaarde de onder 5. vermelde strafbare feiten oplevert;
verklaart de verdachte hiervoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte wegens deze feiten tot:
een GEVANGENISSTRAF voor de duur van DERTIG MAANDEN,
met bepaling dat een gedeelte van deze straf, te weten TIEN MAANDEN, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechtbank later anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd die wordt bepaald op TWEE JAREN, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt;
beveelt, dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. drs. T.F. van der Lugt, voorzitter,
mr. P.L. van Dijke en mr. F.G.H. Kristen, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A.J. van Spengen, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 22 september 2005.
Mr. F.G.H. Kristen is door afwezigheid buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.