Jurisprudentie
AU2877
Datum uitspraak2005-06-20
Datum gepubliceerd2005-09-26
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Leeuwarden
Zaaknummers03/715
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2005-09-26
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Leeuwarden
Zaaknummers03/715
Statusgepubliceerd
Indicatie
WOB. Verzoek om openbaarmaking van onderliggende stukken van ambtsbericht in asielprocedure. Zwaarwegende belangen.
Uitspraak
RECHTBANK LEEUWARDEN
Sector bestuursrecht
Uitspraak ex artikel 8:70 van de Algemene wet bestuursrecht
Reg.nr.: 03/715 WOB
Inzake het geding tussen
[A], verblijvend te [B], eiser,
gemachtigde: mr. P.J. Wapperom, advocaat te Dordrecht,
en
de Minister van Buitenlandse Zaken, verweerder.
Procesverloop
Bij brief van 13 mei 2003, verzonden op 19 mei 2003, heeft verweerder de gemachtigde van eiser in kennis gesteld van zijn besluit op bezwaar met betrekking tot de toepassing van de Wet openbaarheid van bestuur (WOB).
Tegen dit besluit is namens eiser op 26 juni 2003 beroep ingesteld.
Verweerder heeft de op het beroep betrekking hebbende stukken en een verweerschrift ingezonden, waarbij hij verzocht heeft met toepassing van artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) te bepalen dat alleen de rechtbank zal mogen kennisnemen van de achterliggende stukken van het individuele ambtsbericht. Nadat de rechtbank het verzoek van verweerder heeft toegewezen, is namens eiser toestemming verleend om mede op grond van de stukken waarvan geheimhouding is verzocht, uitspraak te doen.
De zaak is behandeld ter zitting van de rechtbank, enkelvoudige kamer, gehouden op 26 oktober 2004. Van de zijde van partijen is, met kennisgeving daarvan, niemand verschenen.
Motivering
De rechtbank baseert zich bij haar oordeelsvorming op de volgende feiten en omstandigheden.
Op 3 januari 2003 heeft de gemachtigde van eiser met een beroep op de WOB bij verweerder een verzoek gedaan om hem documenten te verstrekken die ten grondslag hebben gelegen aan het in het kader van de asielprocedure opgestelde individuele ambtsbericht.
Bij besluit van 27 februari 2003, op 28 februari 2003 verzonden, heeft verweerder met toepassing van artikel 10, tweede lid, aanhef en onder e en g, van de WOB de gevraagde stukken verstrekt, na het onzichtbaar maken van bepaalde passages. Hierbij is overwogen dat eiser in het onderhavige geval geen beroep kan doen op het uit artikel 10 van de Grondwet voortvloeiende en in de WOB en de Wet bescherming persoonsgegevens neergelegde beginsel, dat iedere burger recht heeft op inzage in de stukken die bij het bestuursorgaan berusten met betrekking tot zijn persoon, nu zijn belang op informatie niet opweegt tegen de in artikel 10, tweede lid, onder d, e en g, van de WOB genoemde belangen.
Tegen dit besluit is namens eiser op 8 april 2003 per fax bezwaar aangetekend, waarbij eiser verweerder tevens heeft verzocht om hem te laten horen door een ambtelijke hoorcommissie. Naar de mening van eiser dienen de stukken openbaar gemaakt te worden om het handelen van het bestuursorgaan te kunnen controleren. In dit verband heeft eiser gesteld dat het van belang is dat het bestuursorgaan zorgvuldig onderzoek verricht, alsmede uit het onderzoek de juiste conclusies trekt. Controle van het bestuursorgaan acht eiser in het belang van een goede democratische bestuursvoering. Eiser twijfelt verder aan de betrouwbaarheid van de door verweerder bij het opstellen van het ambtsbericht gebruikte bronnen en mitsdien ook aan de juistheid van de door deze bronnen verschafte informatie. Daarnaast dienen de stukken volgens eiser openbaar gemaakt te worden omdat ieder burger in beginsel recht heeft op inzage in stukken die over hem bij het bestuursorgaan berusten.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaarschrift kennelijk ongegrond verklaard en het besluit van 27 februari 2003 gehandhaafd, met dien verstande dat de weigering gebaseerd wordt op artikel 10, tweede lid, aanhef en onder d, e, en g, van de WOB. Verder is overwogen dat in het onderhavige geval het horen van eiser achterwege gelaten kon worden nu het besluit van 27 februari 2003 in overeenstemming is met vast, door de rechter aanvaard, beleid. Voorts is overwogen dat de totstandkoming en het waarheidsgehalte van het uitgebrachte ambtsbericht in het kader van een WOB-aanvraag niet ter beoordeling staan. Die kunnen eventueel in de asielprocedure aan de orde worden gesteld.
In beroep handhaaft eiser zijn in bezwaar geuite bezwaren, in het bijzonder zijn stelling dat verweerder in strijd met artikel 7:2 van de Awb hem niet heeft gehoord. Daarnaast heeft eiser aangevoerd dat hij door het niet integraal verstrekken van de gevraagde stukken niet kan nagaan in hoeverre het beroep van verweerder op de bescherming van de bronnen, methoden en technieken opportuun is.
In dit geding dient de rechtbank, aan de hand van hetgeen door eiser is aangevoerd, te beoordelen of het bestreden besluit in rechte stand kan houden.
De rechtbank volgt eiser niet in zijn betoog dat het bestreden besluit reeds vernietigd dient te worden, omdat verweerder hem ten onrechte niet omtrent zijn bezwaren heeft gehoord. Naar vaste jurisprudentie kan met toepassing van artikel 7:3 van de Awb worden afgezien van het horen indien, naar objectieve maatstaven bezien, op voorhand redelijkerwijs geen twijfel bestaat dat de bezwaren niet kunnen leiden tot een andersluidend besluit. Hetgeen eiser in bezwaar naar voren heeft gebracht, rechtvaardigt naar het oordeel van de rechtbank de conclusie dat reeds aanstonds buiten twijfel was dat zijn bezwaar ongegrond was. Hierbij neemt de rechtbank in aanmerking dat eiser meer algemeen geformuleerde bezwaren naar voren heeft gebracht, die geen verband houden met zijn persoonlijke omstandigheden.
Eiser heeft met een beroep op de WOB verzocht om verstrekking van de documenten die ten grondslag hebben gelegen aan het in het kader van een asielprocedure opgemaakt individuele ambtsbericht. Verweerder diende de aanvraag (uitsluitend) te beoordelen aan de hand van de in de WOB neergelegde maatstaven. Uitgangspunten van de WOB zijn dat het recht op openbaarmaking een ieder in gelijke mate toe komt en dat ten aanzien van openbaarheid geen onderscheid kan worden gemaakt naar gelang de persoon of de oogmerken van de verzoeker. Of eiser met een beroep op artikel 35 van de Wet bescherming persoonsgegevens inzage kan krijgen in de gevraagde stukken staat in deze procedure niet ter beoordeling, nu eisers verzoek van 3 januari 2003 geen verzoek betreft zoals bedoeld in die bepaling.
Ingevolge artikel 3, eerste lid, van de WOB kan een ieder een verzoek om informatie neergelegd in documenten over een bestuurlijke aangelegenheid richten tot een bestuursorgaan of een onder verantwoordelijkheid van een bestuursorgaan werkzame instelling, dienst of bedrijf. Ingevolge het derde lid van dit artikel wordt een verzoek om informatie ingewilligd met inachtneming van het bepaalde in de artikelen 10 en 11. Ingevolge artikel 10, tweede lid, aanhef en onder d, e en g, van de WOB blijft het verstrekken van informatie ingevolge deze wet achterwege voor zover het belang daarvan niet opweegt tegen het belang van de inspectie, controle en toezicht door bestuursorganen, het belang van eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer, of het belang van het voorkomen van onevenredige bevoordeling of benadeling van bij de aangelegenheid betrokken natuurlijke personen of rechtspersonen dan wel van derden.
Het betoog van eiser dat reeds in het belang van een goede en democratische bestuursvoering de gevraagde stukken verstrekt hadden moeten worden, is niet juist. De in de artikelen 10 en 11 van de WOB omschreven belangen kunnen zich verzetten tegen openbaarmaking van de gevraagde informatie. De door eiser gestelde vragen met betrekking tot de totstandkoming en het waarheidsgehalte van het uitgebrachte ambtsbericht kunnen in de asielprocedure aan de orde worden gesteld.
In beroep heeft eiser voorts betoogd dat het bestreden besluit voor vernietiging in aanmerking komt, omdat hij door dat het niet integraal verstrekken van de gevraagde stukken niet althans onvoldoende kan nagaan in hoeverre het beroep van verweerder op de bescherming van de bronnen, methoden en technieken opportuun is. Dit betoog treft evenmin doel. Uit het beleid dat verweerder met betrekking tot de verstrekking van dergelijke stukken voert blijkt, dat ter bescherming van de vreemdeling of diens familie, verweerder bij onderzoek in het land van herkomst rechtstreekse contacten met de autoriteiten vermijdt, indien daarbij of daardoor de identiteit van de asielzoeker zou moeten worden onthuld. De verificatie van gegevens moet daarom vaak indirect worden verkregen via betrouwbare bronnen. Informanten die daarvoor worden gebruikt hebben recht op bronbescherming. Ook indien zij geen ernstig gevaar zouden lopen bij het bekend worden van hun identiteit, betekent dit geenszins dat de methode van onderzoek en de gebruikte bronnen zonder bezwaar onthuld zouden kunnen worden. Bronbescherming kan niet eenzijdig worden doorbroken. Het bekend worden van gebruikte methoden, technieken en bronnen zal voorts toekomstig vergelijkbaar onderzoek moeilijker en in bepaalde gevallen bijna onmogelijk maken. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat bij openbaarmaking van de stukken die aan een ambtsbericht als hier aan de orde ten grondslag hebben gelegen, in het algemeen het belang van bronbescherming en het belang van bescherming van de gehanteerde methoden en technieken van onderzoek, zwaarder wegen dan het openbaarheidsbelang. In een individueel geval dient evenwel te worden beoordeeld of de eerstgenoemde belangen zich inderdaad voordoen en dient vervolgens, indien verweerder van oordeel is dat deze zich voordoen, de (uit de wet voortvloeiende) belangenafweging door verweerder te worden gemotiveerd.
Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat, gelet op de inhoud van de aan het ambtsbericht ten grondslag liggende stukken, genoemde belangen hier aanwezig zijn en dat deze belangen, mede in verband met de noodzaak ook in toekomstige gevallen nog zorgvuldig onderzoek te kunnen doen, zich ertegen verzetten dat hij meer informatie verschaft dan de in het ambtsbericht opgenomen conclusies van het onderzoek.
Na met toepassing van artikel 8:29, vijfde lid, van de Awb te hebben kennisgenomen van de desbetreffende stukken, stelt de rechtbank vast dat de belangen waarop de verweerder zich heeft beroepen, in dit geval aan de orde zijn. De rechtbank is verder tot het oordeel gekomen dat verweerder na afweging van de betrokken belangen in redelijkheid heeft kunnen weigeren de gevraagde informatie (in zijn geheel) openbaar te maken.
Gelet op het bovenstaande, concludeert de rechtbank dat het bestreden besluit in rechte stand kan houden. Het beroep is ongegrond.
Voor het uitspreken van een proceskostenveroordeling acht de rechtbank geen termen aanwezig.
Beslissing
De rechtbank:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door mr. E. de Witt, rechter, en door hem uitgesproken in het openbaar op
20 juni 2005 in tegenwoordigheid van mr. M.A. Jansen als griffier.
w.g. M.A. Jansen
w.g. E. de Witt
Tegen deze uitspraak kunnen partijen en andere belanghebbenden hoger beroep instellen, behoudens het bepaalde in artikel 6:13 juncto 6:24 van de Awb. Indien u van dit rechtsmiddel gebruik wilt maken, dient u binnen zes weken na de dag van verzending van de uitspraak een beroepschrift alsmede een afschrift van deze uitspraak te zenden aan:
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Postbus 20019
2500 EA Den Haag
In het beroepschrift vermeldt u waarom u de uitspraak niet juist vindt.
Afschrift verzonden op: