Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AU2483

Datum uitspraak2005-06-21
Datum gepubliceerd2005-09-13
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamGerechtshof 's-Hertogenbosch
Zaaknummers00/01167
Statusgepubliceerd


Indicatie

4. Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen 4.1. Het geschil betreft het antwoord op de volgende vragen: 4.1.1. Zijn de diverse geraamde lasten voldoende gespecificeerd om een toets op grond van artikel 229b van de Gemeentewet mogelijk te maken? 4.1.2. Gaat de gemeente haar vrijheid in de toedeling van de diverse lasten, aan de eigenaars dan wel de gebruikers, te buiten? 4.1.3. Kan ter zake van de bijdrage van de gemeente aan het Zuiveringsschap Limburg ten behoeve van het bergbezinkbassin, dan wel enige andere post, een recht worden geheven in de zin van artikel 229, eerste lid aanhef en onderdeel a, van de Gemeentewet? 4.1.4. Wordt voldaan aan de in artikel 229b van de Gemeentewet gestelde eis?


Uitspraak

BELASTINGKAMER Nr. 00/01167 HET GERECHTSHOF TE 's-HERTOGENBOSCH U I T S P R A A K Uitspraak van het gerechtshof te 's-Hertogenbosch, derde meervoudige Belastingkamer, op het beroep van X te Y (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het hoofd van bureau belastingheffing van de gemeente Heerlen (hierna: de verweerder) op het bezwaarschrift tegen de aan hem opgelegde aanslagen in het rioolrecht voor het jaar 1997. 1. Ontstaan en loop van het geding 1.1. Aan belanghebbende zijn bij gecombineerd aanslagbiljet met dagtekening 17 mei 1997 onder meer opgelegd een aanslag rioolrecht eigenaren, hierna rioolaansluitrecht (RIOE), tot een bedrag van ƒ 160,40 en een aanslag rioolrecht gebruikers, hierna rioolafvoerrecht (RIOG), tot een bedrag van ƒ 123,--. 1.2. Bij brief ingekomen bij het hof op 28 maart 2000 is belanghebbende in beroep gekomen tegen het uitblijven van een uitspraak aangaande het door hem ingediende bezwaarschrift tegen voornoemde aanslag. De griffier heeft van belanghebbende een griffierecht geheven van ƒ 60,-- (€ 27,23). 1.3. Met dagtekening 15 juni 2000 heeft de verweerder uitspraak op bezwaar gedaan en daarbij de onderhavige aanslag gehandhaafd. Op 10 juli 2000 heeft belanghebbende zijn beroepschrift aangevuld. De verweerder heeft een verweerschrift ingediend. 1.4. Belanghebbende heeft schriftelijk gerepliceerd en de verweerder heeft schriftelijk gedupliceerd 1.5. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 24 maart 2005 te 's-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord de gemachtigde van belanghebbende, alsmede, de verweerder. 1.6. Belanghebbende heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het hof en aan de wederpartij. Het hof rekent deze pleitnota tot de stukken van het geding. 1.7. Het hof heeft vervolgens het onderzoek ter zitting gesloten. 2. De verordening De Verordening rioolrechten Heerlen 1992, vastgesteld bij raadsbesluit van 28 november 1991, goedgekeurd bij Koninklijk besluit van 28 februari 1992 en laatstelijk gewijzigd bij besluit van 13 mei 1997, (hierna: de verordening) luidt voor zover te dezen van belang: "(...) ARTIKEL 1 Krachtens deze verordening worden geheven: a. een rioolrecht eigenaren; b. een rioolrecht gebruikers. ARTIKEL 2 BEGRIPSOMSCHRIJVINGEN Voor de toepassing van deze verordening wordt: a. onder gemeentelijke riolering mede het voor de openbare dienst bestemde gemeentewater begrepen; b. onder afvalwater verstaan water en/of stoffen, die worden afgevoerd via de gemeentelijke riolering; c. onder eigendom verstaan een roerende of een onroerende zaak; d. onder verbruiksperiode verstaan de periode waarop de afrekening van het waterleidingbedrijf betrekking heeft. HOOFDSTUK II RIOOLRECHT EIGENAREN ARTIKEL 3 VOORWERP DER BELASTING EN BELASTINGPLICHT 1. Onder de naam "rioolrecht eigenaren" wordt geheven een recht van degene, die bij het begin van het belastingjaar het genot heeft krachtens eigendom, bezit of beperkt recht van een eigendom, dat direct of indirect is aangesloten op de gemeentelijke riolering. 2. Als genothebbende krachtens eigendom. bezit of beperkt recht - ingeval het eigendom een onroerend zaak is - wordt aangemerkt degene, die bij het begin van het belastingjaar als zodanig in de kadastrale registratie is vermeld, tenzij blijkt dat een ander de genothebbende krachtens eigendom. bezit of beperkt recht van die onroerende zaak is. ARTIKEL 4 Indien gedeelten van een in artikel 2 bedoeld eigendom blijkens hun indeling bestemd zijn om als afzonderlijk geheel te worden gebruikt, worden de rechten geheven terzake van elk als zodanig bestemd gedeelte, met dien verstande dat indien twee of meer van die gedeelten te zamen als een geheel worden gebruikt, deze als één eigendom worden aangemerkt. ARTIKEL 5 MAATSTAF VAN HEFFING Het recht wordt geheven per eigendom. ARTIKEL 6 TARIEVEN Het recht bedraagt per eigendom f. 160,40. HOOFDSTUK III RIOOLRECHT GEBRUIKERS ARTIKEL 7 VOORWERP DER BELASTING EN BELASTINGPLICHT 1. Onder de naam "rioolrecht gebruikers" wordt een recht geheven van de gebruiker van een eigendom van waaruit afvalwater direct of indirect op de gemeentelijke riolering wordt uitgevoerd. 2. Als gebruiker wordt aangemerkt degene, die naar de omstandigheden beoordeeld, het eigendom al dan niet krachtens eigendom, bezit, beperkt of persoonlijk recht gebruikt. 3. Ingeval een gedeelte van een eigendom - niet een gedeelte als bedoeld in artikel 8 - ten gebruike is afgestaan, wordt als gebruiker aangemerkt: degene, die dat gedeelte in gebruik heeft afgestaan. ARTIKEL 8 Indien gedeelten van een in artikel 2 bedoeld eigendom blijkens hun indeling bestemd zijn om als afzonderlijk geheel te worden gebruikt, worden de rechten geheven terzake van elk als zodanig bestemd gedeelte, met dien verstande dat indien twee of meer van die gedeelten te zamen als een geheel worden gebruikt, deze als één eigendom worden aangemerkt. ARTIKEL 9 MAATSTAF VAN HEFFING 1. Het recht wordt geheven naar het aantal kubieke meters afvalwater, dat vanuit het eigendom wordt afgevoerd. 2. Het aantal kubieke meters afvalwater wordt gesteld op het aantal kubieke meters water, dat in de laatste aan het begin van het belastingjaar voorafgaande verbruiksperiode naar het eigendom is toegevoerd of is opgepompt. Ingeval de verbruiksperiode niet gelijk is aan een periode van twaalf maanden, wordt de hoeveelheid water door herleiding naar tijdsgelang bepaald. Bij die herleiding wordt een gedeelte van een kalendermaand voor een volle maand gerekend. 3. Voorzover de gegevens als bedoeld in het tweede lid van dit artikel niet bekend zijn wordt het watergebruik van gemeentewege bepaald aan de hand van de afgevoerde hoeveelheid afvalwater van vergelijkbare eigendommen, met dien verstande dat voor de berekening van het verschuldigde recht als minimum waterafname wordt aangehouden een hoeveelheid van 200 m3. 4. De op voet van het tweede lid berekende hoeveelheid water wordt verminderd met de hoeveelheid water, die niet als afvalwater is afgevoerd. ARTIKEL 10 TARIEVEN Het recht bedraagt bij een hoeveelheid afgevoerde kubieke meters afvalwater van maximaal: a. 200 m3 f. 123,00 b. 400 m3 f. 228,00 c. 800 m3 f. 398,40 d. 2.000 m3 f. 657,60 e. 5.000 m3 f. 1.019,60 f. 10.000 m3 f. 1.478,00 g. 20.000 m3 f. 1.995,20 h. 30.000 m3 f. 2.494,00 terwijl voor elke volgende hoeveelheid van 10.000 m3 of gedeelte daarvan het onder h genoemde recht met f. 1.478,00 wordt vermeerderd, een en ander met een maximum van f. 21.708,00." 3. Feiten Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat, als tussen partijen niet in geschil, dan wel door een van hen gesteld en door de wederpartij niet of niet voldoende weersproken, het volgende vast: 3.1. Belanghebbende is op 1 januari van het onderhavige jaar eigenaar en gebruiker van de onroerende zaak gelegen aan de astraat 1 te Heerlen. Deze onroerende zaak is aangesloten op het gemeentelijk riool en loost afvalwater daarop. 3.2. Voor het onderhavige jaar zijn volgens het Concernplan en Begroting 1997, blz. 231, opgenomen onder zorggebied 6722.1, de begrote baten en lasten ter zake van de riolering en waterzuivering (in ƒ): Post uitgaven inkomsten Reinigen van kolken 578.000 15.000 Reinigen rioolstelsel 1.472.000 Reinigen rioolstelsel 182.000 Klein onderhoud rioolstelsel 686.000 Gemalen en fonteinen 190.000 Gemalen en fonteinen 175.000 Inspectie rioolstelsel 37.000 Reinigen waterlopen en duikers 89.000 Rioolrechten 872.000 14.129.000 Aanleg huisaansluitingen 563.000 420.000 Rioolrenovaties 573.000 Rioolrenovaties 9.429.000 Totaal 14.846.000 14.564.000 Voor het onderhavige jaar zijn volgens het Concernplan en Begroting 1998, blz. 229, opgenomen onder zorggebied 6722.1, de begrote baten en lasten ter zake van de riolering en waterzuivering (in ƒ): Post uitgaven inkomsten Reinigen van kolken 578.000 15.000 Reinigen rioolstelsel 1.473.000 Reinigen rioolstelsel 182.000 Klein onderhoud rioolstelsel 686.000 Gemalen en fonteinen 190.000 Gemalen en fonteinen 175.000 Inspectie rioolstelsel 37.000 Reinigen waterlopen en duikers 89.000 Rioolrechten 872.000 14.129.000 Aanleg huisaansluitingen 563.000 420.000 Rioolrenovaties 573.000 Rioolrenovaties 9.429.000 Totaal 14.847.000 14.564.000 3.3. Voor het onderhavige jaar zijn volgens het Concernplan en Begroting 1999, blz. 199, opgenomen onder zorggebied 6722.1, de gerealiseerde baten en lasten ter zake van de riolering en waterzuivering (in ƒ): Post uitgaven inkomsten Reinigen van kolken 405.454 101.333 Reinigen rioolstelsel 1.492.489 6.148 Klein onderhoud rioolstelsel 980.428 -481 Gemalen en fonteinen 331.351 1.180 Inspectie rioolstelsel 96.412 Reinigen waterlopen en duikers 84.427 Rioolrechten 958.483 12.598.895 Aanleg huisaansluiting 262.204 236.588 Rioolrenovaties 13.636.560 5.024.824 Totaal 18.247.807 17.968.487 3.4. Bij de post rioolrechten zijn de perceptiekosten als uitgaven opgenomen. 3.5. De begrote opbrengst bedraagt aan rioolaansluitrecht een bedrag van ƒ 7.298.000,-- en aan rioolafvoerrecht een bedrag van ƒ 6.031.000,--. Bij de heffing van het rioolrecht wordt voor het onderhavige jaar begroot dat ƒ 43.000,-- (0,3% van de rechten) oninbaar is, ƒ 283.000,-- aan rioolafvoerrecht zal worden kwijtgescholden en dat middels dwanginvordering ƒ 126.000,-- aan rechten geïnd zal worden, hetgeen resulteert in een begrote netto opbrengst van in totaal ƒ 14.129.000,--. 3.6. De post rioolrenovaties omvat mede de lasten die verband houden met de aanleg en het beheer van een bergbezinkbassin. Het gaat daarbij blijkens het Gemeentelijk rioleringsplan om kapitaallasten tot een beloop van ƒ 3.000.000,- in 1997 en 1998, ƒ 5.000.000,- voor 1999, oplopend tot ƒ 10.000.000,- per jaar vanaf 2001 t/m 2009. Het bassin is aangelegd en wordt beheerd door het Zuiveringsschap Limburg. Het bassin is gelegen op het terrein van de rioolwaterzuiveringsinrichting Hoensbroek die door genoemd Zuiveringsschap wordt beheerd. De rioolwaterzuiveringsinrichting is binnen de gemeente Heerlen gelegen en sluit aan op het einde van het rioolstelsel van de gemeente Heerlen. De gemeente Heerlen draagt in de kosten van het bassin bij voor 75%. Het doel van het bassin is de piek in het afvalwateraanbod van het riool tijdens tropische hoosbuien op te vangen. De noodzaak om die piek op te vangen is gelegen in de beperkte capaciteit van de rioolwaterzuiveringsinrichting. 3.7. Aan belanghebbende zijn ter zake van de in 2.1 genoemde onroerende zaak de onderhavige aanslagen opgelegd. Bij het vaststellen van die aanslagen is uitgegaan van één aansluiting en een hoeveelheid afgevoerd afvalwater van maximaal 200 m3. 4. Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen 4.1. Het geschil betreft het antwoord op de volgende vragen: 4.1.1. Zijn de diverse geraamde lasten voldoende gespecificeerd om een toets op grond van artikel 229b van de Gemeentewet mogelijk te maken? 4.1.2. Gaat de gemeente haar vrijheid in de toedeling van de diverse lasten, aan de eigenaars dan wel de gebruikers, te buiten? 4.1.3. Kan ter zake van de bijdrage van de gemeente aan het Zuiveringsschap Limburg ten behoeve van het bergbezinkbassin, dan wel enige andere post, een recht worden geheven in de zin van artikel 229, eerste lid aanhef en onderdeel a, van de Gemeentewet? 4.1.4. Wordt voldaan aan de in artikel 229b van de Gemeentewet gestelde eis? Belanghebbende is van oordeel dat vraag 4.1.2 bevestigend en de overige vragen ontkennend moeten worden beantwoord. De verweerder is de tegenovergestelde opvatting toegedaan. 4.2. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt. Ter zitting hebben partijen hieraan nog het volgende, zakelijk weergegeven, toegevoegd: Belanghebbende Het bergbezinkbassin bevindt zich aan het eind van het rioolstelsel. Het maakt deel uit van de rioolwaterzuiveringsinrichting. De omstandigheid dat er bezinking plaatsvindt is niet enkel bepalend, mede is van belang de positie en de functie van het bassin in het geheel. In het kader van de zuivering van het afvalwater gelden andere heffingsmogelijkheden, het kostenverhaal hoort dan niet in het rioolrecht thuis. Het riool heeft enkel de functie het afvalwater te verzamelen en te transporteren. Met name de post rioolrenovatie is onvoldoende uitgesplitst, controle op naleving van het bepaalde in artikel 229b van de Gemeentewet is dan niet mogelijk. Verweerder Ik blijf bij de wijze van toedeling aan gebruikers en eigenaars zoals is verwoord in de bestreden uitspraak. Het bergbezinkbassin ligt aan het eind van het rioolstelsel op het terrein van de rioolwaterzuiveringsinrichting van het Zuiveringsschap. Dit is binnen de gemeente Heerlen. Het rioolstelsel heeft voldoende capaciteit om ook een tropische hoosbui te kunnen verwerken. De overzichten met printdatum in 2000 en later zijn steeds vervaardigd aan de hand van de in het verleden vastgestelde begrotingen, de getallen zijn niet gewijzigd. 4.3. Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de bestreden uitspraak en van de onderhavige aanslagen. De verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep. 5. Beoordeling van het geschil Ten aanzien van de ontvankelijkheid Aan belanghebbende zijn bij gecombineerd aanslagbiljet met dagtekening 17 mei 1997 onder meer een aanslag rioolaansluitrecht (RIOE) en een aanslag rioolafvoerrecht (RIOG) opgelegd. Bij brief van 27 juni 1997 is belanghebbende in bezwaar gekomen tegen deze aanslagen. In het kader van het uitblijven van een uitspraak op bezwaar heeft belanghebbende op 28 maart 2000 beroep aangetekend. Gelet op het bepaalde in artikel 25, eerste en tweede lid van de Algemene wet inzake rijksbelastingen is de verweerder in het onderhavige geval in gebreke gebleven tijdig een besluit te nemen. Nu het beroepschrift van belanghebbende, naar het oordeel van het hof, niet onredelijk laat is ingediend, is belanghebbende, gelet op het bepaalde in artikel 6:12 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) ontvankelijk in zijn beroep. Ingevolge artikel 6:20 van de Awb wordt het beroep van belanghebbende geacht mede gericht te zijn tegen de uitspraak op bezwaar met dagtekening 15 juni 2000. Ten aanzien van het geschil 5.1. Het hof is van oordeel dat een rubricering zoals weergegeven in 3.2, eerste tabel, een voldoende specificatie is van de ter zake van het riool geraamde baten en lasten om te toetsen of is voldaan aan de in artikel 229b van de Gemeentewet gestelde eis. Het hof neemt hierbij in aanmerking dat bij de grootste post, rioolrenovatie, weliswaar een nadere specificatie nagenoeg ontbreekt maar wat betreft de omschrijving en gezien in samenhang met de overige posten, voldoende duidelijk is om welke lasten het gaat. In het kader van de toetsing in vorengenoemde zin is verdere specificatie dan ook niet vereist. Vraag 4.1.1 moet op grond van het vorenstaande bevestigend worden beantwoord. 5.2. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de lastentoedeling aan de eigenaars en de gebruikers als volgt dient te geschieden: De posten huisaansluitingen en rioolrenovaties moeten aangemerkt worden als investeringskosten en moeten voor 80% worden toegedeeld aan de eigenaren en voor 20% worden toegedeeld aan de gebruikers. De overige lasten betreffende het rioolstelsel moeten worden aangemerkt als exploitatiekosten en voor het geheel worden toegedeeld aan de gebruikers. Het hof is van oordeel dat de gemeente met de bovenvermelde toedeling van de rioolkosten, mede gezien het oordeel van de Hoge Raad in overweging 5.4 van zijn arrest van 31 maart 1999, nr. 33.427, BNB 1999/221, de daar bedoelde vrijheid niet heeft overschreden. Belanghebbendes stelling dat die toedeling hem eerst is meegedeeld bij de bestreden uitspraak doet hier niet aan af. Belanghebbendes stelling dat de toedeling later dan ten tijde van de vaststelling van de tarieven is geschied wordt verworpen nu de bedragen vermeld op de diverse overzichten steeds dezelfde zijn als die in de begroting zijn vermeld en toegelicht. Het Hof acht aannemelijk dat de toedeling reeds ten tijde van de vaststelling van de tarieven is geschied. Dat de printdatum van een overzicht en de indeling van die overzichten verschillen is daarbij van onvoldoende gewicht om tot een ander oordeel te komen. Vraag 4.1.2 moet derhalve ontkennend worden beantwoord. 5.3.1. Ingevolge het bepaalde in artikel 229, eerste lid aanhef en onderdeel a, van de Gemeentewet kunnen rechten worden geheven ter zake van het gebruik overeenkomstig de bestemming van voor de openbare dienst bestemde gemeentebezittingen of van voor de openbare dienst bestemde werken of inrichtingen die bij de gemeente in beheer of in onderhoud zijn. Niet in geschil is, en het hof acht dit juist, dat de onderhavige rioolrechten zijn gebaseerd op genoemd artikel. Naar het oordeel van het hof kan ter zake van de door het Zuiveringsschap aan de gemeente in rekening gebrachte bijdrage in het beheer en onderhoud van een bij dat Zuiveringsschap in eigendom en beheer zijnde bergbezinkbassin geen recht in bovenbedoelde zin worden geheven. Dit bassin is immers niet in beheer of onderhoud bij de gemeente. De door de gemeente ter zake van dit bassin betaalde bedragen kunnen ook niet worden aangemerkt als kosten ter zake van de gemeentelijke riolering. Immers, uit de vaststaande feiten vermeld onder 3.6 volgt dat het bassin niet is aangelegd ten behoeve van het functioneren van de gemeentelijke riolering, maar ten behoeve van de rioolwaterzuiveringsinrichting. Het hof merkt hierbij nog op dat het Zuiveringsschap, nu deze het beheer en onderhoud van die inrichting heeft, op grond van artikel 17 van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren (tekst 1998) een eigen bevoegdheid heeft ter zake van deze inrichting een heffing in te stellen. 5.3.2. Het Hof begrijpt belanghebbendes grief, opgeroepen in bezwaar en in beroep gehandhaafd, dat "een deel van de opbrengst der heffingen strekt tot dekking van kosten die niet middels rioolrechten verhaald mogen worden" als algemene grief die onder meer is geconcretiseerd in de in 5.3.1 weergegeven wijze. Het Hof is van oordeel dat ten aanzien van de perceptiekosten eveneens heeft te gelden dat dit geen kosten zijn in de zin van artikel 229, eerste lid aanhef en onderdeel a, van de Gemeentewet. Er kan derhalve bij de heffing van die rechten geen rekening gehouden worden met de kosten van de inning van die heffing. 5.3.3. Op grond van het in 5.3.1 en 5.3.2 overwogene dient vraag 4.1.3 met betrekking tot de kapitaallasten tot een bedrag van ƒ 3.000.000,- en met betrekking tot de perceptiekosten tot een bedrag van ƒ 872.000,- ontkennend te worden beantwoord. 5.4. Al het vorenoverwogene betekent naar het oordeel van het Hof dat het tarief in de zin van artikel 229b van de Gemeentewet te hoog is vastgesteld. Immers: - tegenover een geraamde bruto bate aan rioolaansluitrecht van ƒ 7.298.000,-- staat aan geraamde lasten (investeringskosten minus vergoeding huisaansluitingen) ƒ 8.116.800,-- minus 80% van ƒ 3.000.000,-- ofwel ƒ 5.716.800,--; - tegenover een geraamde bruto bate aan rioolafvoerrecht van ƒ 6.031.000,-- staat aan geraamde lasten (exploitatiekosten minus vergoeding reinigen van kolken) ƒ 3.394.000,-- plus ƒ 2.029.000,-- minus 20% van ƒ 3.000.000,-- ofwel (ƒ 3.394.000,-- plus ƒ 1.429.000,--) ƒ 4.823.000,--. Het hof is voorts van oordeel dat het vorenstaande met zich meebrengt dat het tarief moet worden aangepast in die mate dat wel wordt voldaan aan de eis van genoemd artikel 229b. Het Hof neemt hierbij in aanmerking dat, in weerwil van belanghebbendes andersluidende stelling, niet geoordeeld kan worden dat de heffing van de rioolrechten ten gevolge van het onjuiste tarief in strijd is met een algemeen rechtsbeginsel of dat die heffing door dat onjuiste tarief leidt tot een onredelijke en willekeurige belastingheffing die de wetgever niet voor ogen kan hebben gestaan. Het tarief wordt immers van jaar tot jaar opnieuw vastgesteld en dient daarbij steeds de toets van genoemd artikel 229b te doorstaan. Het tarief is daarom enkel voorzover het hoger is dan de begrote lasten toestaan onverbindend. De rechter in belastingzaken kan in dat geval doen wat de verweerder had moeten doen; de tarieven dienovereenkomstig verlagen. Op grond van het vorenstaande moet vraag 4.1.4 ontkennend worden beantwoord. 5.5. Het in 5.4 overwogene brengt in het onderhavige geval het volgende met zich mee: - ten aanzien van de rioolaansluitrecht; de geraamde lasten bedroegen aanvankelijk ƒ 8.377.600,- zij mochten maximaal bedragen ƒ 5.716.800,--, dit is een verschil van 46,5%, hetgeen betekent dat het tarief dan maximaal mag bedragen ƒ 109,48; - ten aanzien van het rioolafvoerrecht; de geraamde lasten bedroegen aanvankelijk ƒ 6.033.400,-- zij mochten maximaal bedragen ƒ 4.823.000,--, dit is een verschil van 25,1%, hetgeen betekent dat het tarief, voorzover in het onderhavige geval van toepassing, maximaal mag bedragen ƒ 98,32. 5.6. Op grond van al het vorenstaande is het gelijk gedeeltelijk aan de zijde van belanghebbende zodat het beroep gegrond is en moet worden beslist als hierna is vermeld. 6. Proceskosten Nu het beroep gegrond is, acht het hof termen aanwezig de verweerder te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het beroep bij het hof redelijkerwijs heeft moeten maken. Het hof stelt deze kosten, mede gelet op het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht, op 2,5 (punten) x € 322,- (waarde per punt) x 1(factor gewicht van de zaak) is in totaal € 805,-. 7. Beslissing Het hof verklaart het beroep gegrond, vernietigt de bestreden uitspraak, vermindert de aanslag rioolaansluitrecht tot een bedrag van ƒ 111,38, vermindert de aanslag rioolafvoerrecht tot een bedrag van ƒ 103,84, gelast dat aan belanghebbende wordt vergoed het door deze ter zake van de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 27,23, veroordeelt de verweerder in de kosten van het geding aan de zijde van belanghebbende tot een bedrag van € 805,-, en wijst de gemeente Heerlen aan als de rechtspersoon die het griffierecht en de proceskosten moet vergoeden. Aldus gedaan door R.J. Koopman, voorzitter, R.L.H. IJzerman en W. Brouwer, en voor wat betreft de beslissing in tegenwoordigheid van J.M.C. Hendriks, griffier, in het openbaar uitgesproken op: 21 juni 2005 Aangetekend in afschrift aan partijen verzonden op: 21 juni 2005 Het aanwenden van een rechtsmiddel: Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen: 1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd. 2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener; b. een dagtekening; c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht; d. de gronden van het beroep in cassatie. Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het beroepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.