Jurisprudentie
AU2011
Datum uitspraak2005-09-06
Datum gepubliceerd2005-09-06
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Roermond
Zaaknummers04/610024-05
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2005-09-06
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Roermond
Zaaknummers04/610024-05
Statusgepubliceerd
Indicatie
Verdachte en zijn mededaders zijn tijdens de carnaval op zoek gegaan naar een willekeurig slachtoffer om te overvallen. Met dat doel hebben zij enige tijd gezocht teneinde een in hun ogen geschikt slachtoffer op een geschikte locatie te vinden. Vervolgens geven zij het slachtoffer nauwelijks de tijd om zijn portemonnee af te geven. Verdachte trapt blijkens zijn verklaring het slachtoffer meteen tegen zijn hoofd, waarna medeverdachte 1 het slachtoffer meermalen met een knuppel op het hoofd slaat en verdachte het slachtoffer vrijwel tegelijkertijd meermalen met een mes in de borst steekt. Hoewel verdachten verklaren dat zij schrokken toen het slachtoffer neerviel hebben zij het slachtoffer ernstig gewond midden op straat achtergelaten, zonder zich te bekommeren over zijn welzijn en ook niet wetende of iemand het slachtoffer tijdig te hulp zou komen.
Uitspraak
RECHTBANK ROERMOND
Parketnummer : 04/610024-05
Uitspraak d.d. : 6 september 2005
TEGENSPRAAK
VONNIS van de rechtbank Roermond, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen:
naam : [verdachte]
voornamen : [voornamen]
geboren op : [geboortedatum en -plaats]
adres : [adres]
plaats : [woonplaats]
thans gedetineerd in het huis van bewaring te Grave.
1. Het onderzoek van de zaak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting
van 23 augustus 2005.
2. De tenlastelegging
De verdachte staat terecht ter zake dat:
1. hij op of omstreeks 08 februari 2005 te Echt, in elk geval in de gemeente Echt-Susteren, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk
[slachtoffer 1] van het leven te beroven, met dat opzet tezamen en in vereniging met zijn mededader(s), althans alleen,
die [slachtoffer 1] tegen diens hoofd, althans lichaam, heeft getrapt en/of
die [slachtoffer 1] meermalen, althans eenmaal, met een knuppel, in elk geval met een hard voorwerp, op of tegen diens hoofd en/of lichaam heeft geslagen en/of
die [slachtoffer 1] meermalen, althans eenmaal, met een mes in diens borst, in elk geval in diens lichaam, heeft gestoken,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid,
welke vorenomschreven poging tot doodslag werd gevolgd en/of vergezeld en/of voorafgegaan van een of meer strafba(a)r(e) feit(en), te weten:
dat hij op of omstreeks 08 februari 2005 te Echt, in elk geval in de gemeente Echt-Susteren, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door geweld [slachtoffer 1] te dwingen tot de afgifte van een hoeveelheid geld, in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1], in elk
geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), met dat oogmerk tezamen en in vereniging met zijn mededader(s), althans alleen, zich naar die [slachtoffer 1] heeft begeven en/of tegen die [slachtoffer 1] heeft gezegd:"Geef mij geld" althans woorden van soortgelijke aard en strekking, en/of
die [slachtoffer 1] tegen diens hoofd, althans lichaam, heeft getrapt en/of
die [slachtoffer 1] meermalen, althans alleen, met een knuppel, in elk geval met een hard voorwerp, op of tegen diens hoofd en/of lichaam heeft geslagen en/of
die [slachtoffer 1] meermalen, althans eenmaal, met een mes in diens borst, in elk geval in diens lichaam heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid,
zulks terwijl dat feit werd gepleegd op de openbare weg, de Kerkveldsweg-West, in elk geval op een openbare weg,
en welke poging tot doodslag werd gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van die/dat feit(en) voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf straffeloosheid en/of het bezit van het
wederrechtelijk verkregene te verzekeren;
artikel 288 van het Wetboek van Strafrecht;
Althans indien terzake het vorenstaande onder 1 geen veroordeling zou volgen:
hij op of omstreeks 08 februari 2005 te Echt, in elk geval in de gemeente Echt-Susteren, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich
en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door geweld [slachtoffer 1] te dwingen tot de afgifte van een hoeveelheid geld, in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), met dat oogmerk tezamen en in vereniging met zijn mededader(s), althans alleen, zich naar die [slachtoffer 1] heeft begeven en/of
tegen die [slachtoffer 1] heeft gezegd:"Geef mij geld" althans woorden van soortgelijke aard en strekking, en/of
die [slachtoffer 1] tegen diens hoofd, althans lichaam, heeft getrapt en/of
die [slachtoffer 1] meermalen, althans alleen, met een knuppel, in elk geval met een hard voorwerp, op of tegen diens hoofd en/of lichaam heeft geslagen en/of
die [slachtoffer 1] meermalen, althans eenmaal, met een mes in diens borst, in elk geval in diens lichaam heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid,
zulks terwijl dat feit werd gepleegd op de openbare weg, de Kerkveldsweg-West, in elk geval op een openbare weg, en/of
terwijl dat feit zwaar lichamelijk letsel voor die [slachtoffer 1] ten gevolge had;
artikel 317 juncto artikel 45 van het Wetboek van Strafrecht;
2. hij in of omstreeks de maand(en) januari 2005 en/of februari 2005 in de gemeente Roermond ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer 2] van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg tezamen en in vereniging met zijn mededader(s), althans alleen, ingevolge een daartoe met zijn mededader(s) gemaakte afspraak, zich naar een appartementencomplex gelegen aan de [adres slachtoffer 2], in welk appartementencomplex die [slachtoffer 2] woonachtig was, heeft begeven of is gegaan en/of aan dat appartementencomplex heeft aangebeld waarna hij, verdachte en/of zijn mededader(s) dat appartementencomplex zijn/is binnengelaten of zijn/is binnengekomen en/of
vervolgens in dat appartementencomplex naar het appartement of de woning van die [slachtoffer 2] heeft gezocht, terwijl hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) bewapend waren/was met (een) mes(sen), terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
artikel 289 juncto artikel 45 van het Wetboek van Strafrecht;
Althans indien terzake het vorenstaande onder 2 geen veroordeling zou volgen:
hij in of omstreeks de maand(en) januari 2005 en/of februari 2005 in de gemeente Roermond, in elk geval in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, ter voorbereiding van het misdrijf moord of doodslag op [slachtoffer 2], zijnde een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van acht jaren of meer is gesteld, opzettelijk een aantal voorwerpen, te weten een of meer mes(sen) en/of handschoenen en/of een muts en/of kleding, kennelijk bestemd tot het (in vereniging) begaan van dat misdrijf, heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad;
artikel 46 van het Wetboek van Strafrecht.
Voor zover in de tenlastelegging kennelijke schrijffouten of misslagen voorkomen, zijn die in deze weergave van de tenlastelegging door de rechtbank verbeterd. De verdachte is door deze verbetering, zoals uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, niet in de verdediging geschaad.
3. De geldigheid van de dagvaarding
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding aan alle wettelijke eisen voldoet en dus geldig is.
4. De bevoegdheid van de rechtbank
Krachtens de wettelijke bepalingen is de rechtbank bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen.
5. De ontvankelijkheid van de officier van justitie
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen omstandigheden gebleken die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan. De officier van justitie kan dus in de vervolging worden ontvangen.
6. Schorsing der vervolging
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen gronden voor schorsing der vervolging gebleken.
7. Bewezenverklaring
Feit 1
De officier van justitie heeft ter terechtzitting van 23 augustus 2005 gevorderd dat feit 1 primair zal worden bewezen verklaard.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder 1 primair ten laste gelegde, nu de opzet van verdachte niet gericht was op de dood van het slachtoffer maar op het verkrijgen van geld.
De rechtbank overweegt dienaangaande het volgende.
Uit het dossier komt naar voren dat [verdachte] en [medeverdachte 1] in geldnood verkeerden en daarom het plan hadden opgevat om iemand te overvallen. Met dit doel heeft [verdachte] een mes en [medeverdachte 1] een knuppel meegenomen, teneinde het slachtoffer daarmede af te dreigen en daardoor te dwingen zijn geld af te geven. Eenmaal ter plekke hebben verdachten niet gedreigd doch heeft [verdachte] het slachtoffer vrijwel onmiddellijk tegen het hoofd getrapt. Meteen daarna heeft [medeverdachte 1] het slachtoffer meermalen met een knuppel op zijn hoofd geslagen en heeft [verdachte] – min of meer gelijktijdig met het slaan door [medeverdachte 1] – het slachtoffer meermalen met een mes in de borst gestoken. Tijdens dit geweld heeft [verdachte] nog iets geroepen in de trant van “Geef geld”. Toen het slachtoffer neerviel zijn verdachten meteen op de vlucht geslagen.
Het geweld zoals verfeitelijkt in de poging doodslag is precies hetzelfde geweld als omschreven bij de bij de gekwalificeerde poging tot doodslag horende poging tot afpersing. Hieruit volgt naar het oordeel van de rechtbank dat niet bewezen kan worden dat het geweld zoals bedoeld bij de gekwalificeerde poging tot doodslag is toegepast met het oogmerk om de poging tot afpersing te faciliteren zoals tenlastegelegd. De rechtbank spreekt verdachten dan ook vrij van de primair tenlastegelegde gekwalificeerde poging tot doodslag.
De rechtbank is van oordeel dat de hierboven omschreven handelingen van verdachten zijn te kwalificeren als poging tot afpersing.
Feit 2
De officier van justitie heeft ter terechtzitting van 23 augustus 2005 gevorderd dat feit 2 primair zal worden bewezen verklaard.
Door de verdediging is geconcludeerd tot integrale vrijspraak van verdachte voor feit 2.
Volgens de verdediging heeft [verdachte] nimmer de intentie gehad om [slachtoffer 2] te vermoorden en kan de bedoeling van medeverdachte [medeverdachte 1] aan [verdachte] niet worden toegerekend. Bovendien had [verdachte] niet kunnen bevroeden dat de uitlatingen van [medeverdachte 1] jegens [slachtoffer 2] een serieuze ondertoon hadden. In de beleving van [verdachte] was het enkel de bedoeling van [medeverdachte 1] om [slachtoffer 2] een flink aantal klappen te geven.
Voorts is er geen sprake van een geopenbaard voornemen. Het enkel zoeken naar een voordeur is geen uitvoeringshandeling. Subsidiair was het geheel een ondeugdelijke poging nu verdachten bij de (achteraf bezien) verkeerde centrale ingang het appartementencomplex naar binnen zijn gegaan en aldus de voordeur van [slachtoffer 2] daar niet hebben kunnen vinden omdat [slachtoffer 2] daar niet meer woonde.
Vrijspraak van het subsidiair tenlastegelegde dient in de ogen van de verdediging mede te volgen uit de omstandigheid dat de in de tenlastelegging genoemde voorwerpen bestemd waren voor een geplande overval in Asselt en dus niet bestemd waren voor het begaan van de moord of doodslag op [slachtoffer 2].
De rechtbank overweegt dienaangaande het volgende.
[medeverdachte 1] heeft verklaard dat hij [verdachte] heeft verteld dat hij al jaren met de gedachte rondloopt om [slachtoffer 2] te vermoorden. Ook heeft hij [verdachte] verteld dat [slachtoffer 2] vroeger veel geld had. Volgens [medeverdachte 1] heeft [verdachte] hem toen gezegd “regel jij maar het adres, dan gaan wij er naar toe” (B 079).
[getuige 1] verklaart dat [medeverdachte 1] en [verdachte] hem vertelden dat ze ruzie hadden met een man en dat ze die nog hebben moesten (B 388) en dat ze naar diens woning wilden gaan om hem te pakken (B 399). [getuige 2] verklaart hierover dat ze begreep dat [verdachte] en [medeverdachte 1] naar de man wilden om hem iets aan te doen; dat ze wist dat er iets ergs zou gaan gebeuren omdat ze zag dat [verdachte] een mes uit de keukenla pakte (B 446).
Uit deze verklaringen volgt dat verdachte samen met [medeverdachte 1] op zoek naar [slachtoffer 2] is gegaan, in de wetenschap dat [medeverdachte 1] [slachtoffer 2] wilde vermoorden. Met die wetenschap is hij samen met [medeverdachte 1] op zoek gegaan naar [slachtoffer 2], terwijl hij wist dat [medeverdachte 1] een mes bij zich had en terwijl hij zelf ook een mes bij zich had (B 236). Dat het [verdachte] met name te doen was om het geld, en hij niet zoals [medeverdachte 1] om persoonlijke redenen een behoefte had om wraak te nemen op [slachtoffer 2], doet aan voorstaande niet af, nu er gelet op voorstaande sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking. De rechtbank volgt de verdediging dan ook niet in haar stelling dat de moorddadige intentie van [medeverdachte 1] aan [verdachte] niet kan worden toegerekend.
Teneinde de kans op ontdekking zo klein mogelijk te maken droegen verdachte en [medeverdachte 1] een muts en handschoenen en hadden zij voordat zij op weg naar [slachtoffer 2] gingen spullen, zoals GSM’s en portemonnees waaruit hun identiteit zou kunnen blijken en die onderweg verloren zouden kunnen worden, in de woning van [verdachte] achtergelaten ([getuige 2] p. B 450; [getuige 1] B 392-393).
Vervolgens hebben verdachten aangebeld bij de centrale voordeur van het appartementencomplex waar [slachtoffer 2] volgens de informatie van verdachten woonachtig was, en nadat zij een medebewoner door middel van een smoes zover gekregen hadden om deze deur te openen, door het trappenhuis en de gangen van het gebouw gelopen op zoek naar de voordeur van het appartement van [slachtoffer 2]. Toen bleek dat zij die niet konden vinden zijn zij onverrichter zake weer vertrokken.
De rechtbank is van oordeel dat hoewel verdachten een aardig eind op weg waren er in casu nog geen sprake is uitvoeringshandelingen nu (het appartement van) [slachtoffer 2] niet is gevonden. Voorts is het nog maar de vraag of verdachten toen op korte termijn de woning van [slachtoffer 2] hadden kunnen traceren, nu deze kort daarvoor verhuisd was.
Wel zijn voorstaande handelingen van verdachten te kwalificeren als voorbereidingshandelingen in de zin van artikel 46 Sr.
Ook al is de stelling van de verdediging juist dat met name de muts en de handschoenen aanvankelijk bedoeld waren voor een overval in Asselt dan nog maakt dat het gegeven niet anders dat verdachten met een mes bewapend waren en de muts en de handschoenen hebben meegenomen op weg naar de woning van [slachtoffer 2] met de bedoeling dat deze door [verdachte] gedragen zouden worden en daardoor de kans op herkenning van in elk geval [verdachte] verkleind zou worden.
Concluderend:
De rechtbank acht derhalve niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte sub 1 primair en sub 2 primair is ten laste gelegd, zodat hij daarvan behoort te worden vrijgesproken.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het sub 1 subsidiair en het sub 2 subsidiair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1. hij op 08 februari 2005 te Echt, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk om zich en/of anderen wederrechtelijk te bevoordelen door geweld [slachtoffer 1] te dwingen tot de afgifte van een hoeveelheid geld, toebehorende aan [slachtoffer 1], met dat oogmerk tezamen en in vereniging met zijn mededaders, zich naar die [slachtoffer 1] heeft begeven en tegen die [slachtoffer 1] heeft gezegd:"Geef mij geld" en
die [slachtoffer 1] tegen diens hoofd, heeft getrapt en
die [slachtoffer 1] meermalen, met een knuppel op diens hoofd heeft geslagen en
die [slachtoffer 1] meermalen, met een mes in diens borst heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid,
zulks terwijl dat feit werd gepleegd op de openbare weg, de Kerkveldsweg-West en
terwijl dat feit zwaar lichamelijk letsel voor die [slachtoffer 1] ten gevolge had;
2. hij in de maanden januari 2005 en/of februari 2005 in de gemeente Roermond, tezamen en in vereniging met een ander, ter voorbereiding van het misdrijf moord op [slachtoffer 2], zijnde een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van acht jaren of meer is gesteld, opzettelijk een aantal voorwerpen, te weten messen en handschoenen en een muts, kennelijk bestemd tot het (in vereniging) begaan van dat misdrijf, voorhanden heeft gehad;
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen.
Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
8. Het bewijs
De overtuiging van de rechtbank dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan, is gegrond op de feiten en de omstandigheden die zijn vervat in de volgende bewijsmiddelen.
De hieronder vermelde bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit, waarop zij in het bijzonder betrekking hebben.
Het genoemde geschrift is slechts gebruikt in verband met de inhoud van de overige bewijsmiddelen.
8.1 De bewijsmiddelen
Voor zover het vonnis is uitgewerkt, staan de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen vermeld in de alsdan aan het vonnis gehechte aanvulling als bedoeld in de artikelen 365a en 365b van het Wetboek van Strafvordering.
9. Kwalificatie van het bewezenverklaarde
Het ten laste van verdachte bewezenverklaarde levert op de navolgende misdrijven:
1. poging tot afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen op de openbare weg en terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel ten gevolge heeft;
2. medeplegen van voorbereiding van moord.
Het misdrijf sub 1 is strafbaar gesteld bij artikel 317 juncto de artikelen 45 en 312 van het Wetboek van Strafrecht.
Het misdrijf sub 2 is strafbaar gesteld bij artikel 46 juncto de artikelen 47 en 289 van het Wetboek van Strafrecht.
10. De strafbaarheid van verdachte
De verdachte is strafbaar voor het bewezenverklaarde nu niet is gebleken van enige omstandigheid die verdachtes strafbaarheid opheft.
Over verdachte is op 4 juli 2005 gerapporteerd door J.R. Nijdam, zenuwarts en eveneens op 4 juli 2005 door A.F.J.M. Zwegers, psycholoog/neuropsycholoog.
In hun rapporten komen deze deskundigen tot de conclusie dat tijdens het begaan van de feiten bij verdachte sprake was van een persoonlijkheidsstoornis met borderline, antisociale en narcistische kenmerken.
Op grond hiervan wordt verdachte verminderd toerekeningsvatbaar geacht voor de hem ten laste gelegde feiten.
De rechtbank kan zich verenigen met deze conclusies en zal die overnemen en met een verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte bij het bepalen van de straf rekening houden.
11. De straffen en/of maatregelen
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte een gevangenisstraf van 8 jaren en daarnaast de maatregel van TBS met dwangverpleging zal worden opgelegd.
Door de verdediging is uitdrukkelijk gewezen op de verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte. Door de verdediging is een veel kortere gevangenisstraf in combinatie met de maatregel van TBS met dwangverpleging bepleit. Voorts heeft de verdediging de rechtbank verzocht een advies ex artikel 37b lid 2 Sr te geven, zodat verdachte zo snel mogelijk aan zijn behandeling kan beginnen.
11.1 De algemene overwegingen van de rechtbank
Op grond van de aard van het bewezenverklaarde, alsmede op grond van de omstandigheden waaronder dit is gepleegd en de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, is de rechtbank van oordeel dat aan verdachte na te melden straf en maatregel behoren te worden opgelegd.
11.2 De bijzondere overwegingen van de rechtbank
Verdachte is een 27-jarige jongeman die sinds zijn meerderjarigheid in totaal al meer dan 8 jaren gevangenisstraf opgelegd heeft gekregen voor geweldsdelicten zoals afpersingen en diefstallen met geweld. Ondanks een intensief begeleidingstraject aan het einde van zijn laatste detentie is verdachte al gauw vreselijk ontspoord, hetgeen geleid heeft tot de bewezenverklaarde feiten.
De rechtbank acht met name het gemak en de onverschilligheid waarmee verdachte overgaat tot toepassing van extreem geweld afschrikwekkend.
Verdachte en zijn mededaders zijn tijdens de carnaval op zoek gegaan naar een willekeurig slachtoffer om te overvallen. Met dat doel hebben zij enige tijd gezocht teneinde een in hun ogen geschikt slachtoffer op een geschikte locatie te vinden. Vervolgens geven zij het slachtoffer nauwelijks de tijd om zijn portemonnee af te geven. Verdachte trapt blijkens zijn verklaring het slachtoffer meteen tegen zijn hoofd, waarna medeverdachte [medeverdachte 1] het slachtoffer meermalen met een knuppel op het hoofd slaat en verdachte het slachtoffer vrijwel tegelijkertijd meermalen met een mes in de borst steekt. Hoewel verdachten verklaren dat zij schrokken toen het slachtoffer neerviel hebben zij het slachtoffer ernstig gewond midden op straat achtergelaten, zonder zich te bekommeren over zijn welzijn en ook niet wetende of iemand het slachtoffer tijdig te hulp zou komen.
Uit het rapport van de forensisch arts M.W.G. Govaerts van 18 mei 2005 blijkt dat de gevolgen voor het slachtoffer zeer ernstig zijn; verwijdering van de milt, steekwonden ongeveer 10 centimeter van het hart en enorm bloedverlies. Tijdens diverse operaties is er in totaal ongeveer 8 liter bloed toegediend. Volgens de behandelende artsen is er bij het slachtoffer gedurende zo’n drie dagen sprake geweest van levensgevaar. Indien niet tijdig medisch was ingegrepen zou dit zeker tot de dood van het slachtoffer hebben geleid. Het is niet aan verdachte en zijn mededaders te danken dat dit gevolg niet is ingetreden. De gevolgen voor het slachtoffer zijn groot.
Met name is het gezichtsvermogen van het slachtoffer dusdanig verslechterd dat hierdoor de kwaliteit van leven ernstig is aangetast. Zo kan het slachtoffer niet meer autorijden en ziet hij thans ook te slecht om te kunnen lezen en te vissen.
Het is bovendien een feit van algemene bekendheid dat slachtoffers van dergelijk geweld dat op hen wordt toegepast nog langere tijd last kunnen ondervinden van gevoelens van angst en onzekerheid. Dit handelen levert een bijdrage aan een toenemend gevoel van onveiligheid in de samenleving en in het uitgaansleven in het bijzonder. Het gedrag van verdachte en zijn mededaders heeft met name in Echt en omgeving een grote maatschappelijke geschoktheid teweeggebracht.
Daarnaast heeft de rechtbank rekening gehouden met de verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte en zijn persoonlijke omstandigheden, zoals die zijn vermeld in de over verdachte uitgebrachte rapporten van de deskundigen en de reclassering en zoals die overigens zijn gebleken tijdens het onderzoek ter terechtzitting.
Met betrekking tot de op te leggen maatregel van terbeschikkingstelling heeft de rechtbank acht geslagen op het over verdachte uitgebrachte rapport van 4 juli 2005 van J.R. Nijdam, zenuwarts en op het over verdachte uitgebrachte rapport van 4 juli 2005 van A.F.J.M. Zwegers, psycholoog/neuropsycholoog.
Het rapport van Nijdam houdt onder meer als conclusie en advies in:
Betrokkene is lijdende aan een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in de vorm van een ernstige persoonlijkheidsstoornis met antisociale, borderline en in mindere mate narcistische kenmerken. Deze stoornis is van chronische aard en was ook ten tijde dat het tenlastegelegde plaatsvond manifest.
Door de persoonlijkheidsstoornis heeft betrokkene een onvermogen om zijn
gedrag te controleren. Door zijn impulsiviteit en tekort aan frustratietolerantie neemt
hij besluiten en gaat pas daarna, als het te laat is nadenken. Er is een structureel tekort op het gebied van gewetensfunctie en normen- en waardenbesef en een tekort in het vermogen om met de gevoelens van anderen voldoende rekening te houden. Hierdoor wordt betrokkenes (delict) gedrag onvoldoende bijgestuurd.
Het recidivegevaar moet hoog worden ingeschat. Dit erkent betrokkene ook zelf. In de loop der jaren is er van een in frequentie, maar vooral ook in ernst, toenemende serie recidives sprake geweest, die tot op heden niet door perioden van detentie of pogingen tot hulpverlening in gunstige zin is beïnvloed.
Betrokkene kan zich, door zijn ernstige persoonlijkheidsstoornis telkenmale na
detentie in de maatschappij niet zelfstandig op adequate wijze handhaven en vervalt steeds weer in criminaliteit.
Om de kans op recidive in gunstige zin te beïnvloeden is een intensieve en langdurige klinische behandeling in een strak gestructureerde en gecontroleerde setting noodzakelijk.
Gezien bovenstaande, gezien het grote recidiverisico, gezien de progressie in de ernst van de door betrokkene gepleegde delicten in het verleden en vanwege de ernst van het huidige tenlastegelegde is het advies betrokkene de maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging op te leggen.
Het rapport van Zwegers houdt onder meer als conclusie en advies in:
Betrokkene is lijdende aan een gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens.
Er is sprake van een persoonlijkheidsstoornis NAO met antisociale, narcistische en borderline kenmerken. Deze gebrekkige ontwikkeling bestond evenzo ten tijde van het ten laste gelegde.
De gebrekkige ontwikkeling was van invloed op betrokkene's gedrag ten tijde van het ten laste gelegde, zodanig dat het ten laste gelegde daaruit verklaard zou kunnen worden.
Betrokkene's persoonlijkheidsstoornis gaat gepaard met een gebrekkig motief om impulsen te beheersen omdat hij de emotionele reikwijdte van zijn handelen niet meeweegt. Van hieruit neigt de betrokkene ertoe om ongeremd gevolg te geven aan zijn impulsen. Daarbij komt dat de betrokkene in zichzelf zo weinig stabiliteit ervaart dat hij gemakkelijk stuurloos wordt.
Betrokkene's persoonlijkheidsstoornis brengt ook met zich mee dat hij de structuur van buitenaf, die hem van grensoverschrijdend gedrag zou kunnen weerhouden, niet kan aanvaarden.
Vanuit betrokkene's persoonlijkheidsstoornis bestaan er sterke drijfveren om zelfbepaling op te eisen. Hiermee mobiliseert de betrokkene telkens zijn eigen stuurloosheid en grenzeloosheid. Dit heeft tot recidiverend delictgedrag geleid dat bovendien in ernst is toegenomen. Vanuit dezelfde dynamiek bestaat er een sterk verhoogd risico op herhaling.
Gebleken is dat detentiestraf de betrokkene niet van recidive kon weerhouden.
Ook thans zal na een eventuele (langdurige) detentiestraf het recidivegevaar onverminderd groot zijn.
Hoewel de betrokkene oprecht gemotiveerd lijkt te zijn om een behandeling te
ondergaan, bestaat er een aanzienlijke kans dat zo'n behandeling voortijdig
door hem zal worden beëindigd als daartoe de ruimte bestaat. Als dat zou gebeuren bestaat er onmiddellijk recidivegevaar.
Bovendien is gedurende een behandelingstraject ernstig grensoverschrijdend
gedrag te voorzien met gevaar voor de betrokkene zelf en voor anderen.
Behandeling kan derhalve alleen in een beveiligde omgeving plaatsvinden.
Vanuit deze overwegingen lijkt het onvermijdelijk om het dwingende kader van
de terbeschikkingstelling aan te wenden om de behandeling, die noodzakelijk
is om ernstig delictgedrag te voorkomen, veilig te stellen.
Geadviseerd wordt om de maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging
op te leggen.
Met de conclusies van de rapporten en de gronden waarop deze conclusies
en adviezen zijn gebaseerd, kan de rechtbank zich verenigen en maakt deze tot
de hare.
Uit de rapporten blijkt dat verdachte tijdens het begaan van het feit lijdende was aan een ziekelijke stoornis/gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens.
De door verdachte begane feiten zijn misdrijven waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld.
De rechtbank is voorts van oordeel dat, gelet op het recidivegevaar, de algemene veiligheid van personen eist dat verdachte van overheidswege dient te worden verpleegd.
De rechtbank is van oordeel dat daarnaast een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van lange duur op zijn plaats is.
Hoewel verdachte wordt vrijgesproken van het onder 1 primair en onder 2 primair ten laste gelegde feit zal de rechtbank toch de door de officier van justitie gevorderde gevangenisstraf van 8 jaren opleggen en derhalve een zwaardere straf opleggen dan door de officier van justitie gevorderd, een en ander gelet op de aard en de ernst van de feiten, mede gelet op de persoon van verdachte.
Voor een advies ex artikel 37b lid 2 van het Wetboek van Strafrecht, zoals door de verdediging verzocht, acht de rechtbank geen termen aanwezig.
11.3 De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] en de schadevergoedingsmaatregel
[slachtoffer 1], [adres en woonplaats slachtoffer 1], heeft een vordering benadeelde partij ingediend met betrekking tot de als gevolg van de hiervoor sub 1 ten laste gelegde feit geleden materiële en immateriële schade.
[slachtoffer 1] voornoemd heeft de materiële schade, inclusief de post kosten rechtsbijstand ad € 769,--, op een bedrag van € 6.883,88 en de immateriële schade op een bedrag van € 10.000,-- gesteld, en wil die schades vergoed krijgen.
Ten laste van verdachte is het hiervoor onder 1 subsidiair ten laste gelegde feit bewezen. Het is een strafbaar feit en verdachte zal ter zake van dat feit worden veroordeeld.
Met betrekking tot de materiële schade overweegt de rechtbank als volgt:
Ten aanzien van de posten ‘ambulance vervoer’, ‘fietsschade’, ‘kosten fysiotherapie’, ‘kosten nieuwe brillen’ en ‘kapotte kleding’ is de rechtbank van oordeel dat deze posten, welke niet of onvoldoende door verdachte zijn weersproken, geheel voor toewijzing vatbaar zijn en vaststellen op het gevorderde bedrag van € 1.768,68.
Ten aanzien van de posten ‘reiskosten per auto en trein’, ‘parkeerkosten € 3,-- per keer’, en ‘verteerkosten in ziekenhuis familie’ is de rechtbank van oordeel dat deze schade niet rechtstreeks is toegebracht door het bewezenverklaarde, zodat de benadeelde partij met betrekking tot dat deel van de vordering niet ontvankelijk dient te worden verklaard.
Ten aanzien van de post ‘kosten rechtsbijstand’ is de rechtbank van oordeel dat deze schade niet als rechtstreekse schade toegebracht door het bewezenverklaarde kan worden beschouwd, zodat de benadeelde partij met betrekking tot dat deel van de vordering eveneens niet ontvankelijk dient te worden verklaard.
De rechtbank beschouwt deze post als zijnde kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak en de invordering van voormeld bedrag alsnog te maken en zal daaromtrent beslissen zoals in het dictum vermeld.
Ten aanzien van de posten ‘ziekenhuisdaggeldvergoeding 38 dagen’, ‘kosten thuiszorg’ en ‘hulpmiddelen voor kijken/horen en telefoonkosten’ is de rechtbank van oordeel dat deze schade niet eenvoudig is vast te stellen, zodat de rechtbank de benadeelde partij met betrekking tot dat deel van de vordering niet ontvankelijk in haar vordering zal verklaren en zal bepalen dat de benadeelde partij dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Met betrekking tot de gevorderde immateriële schade, welke niet of onvoldoende door verdachte is weersproken, acht de rechtbank, gelet op de aard van het bewezenverklaarde feit, aannemelijk dat door het slachtoffer deze schade is geleden en dat het daarbij gevorderde schadebedrag geenszins bovenmatig is, gelet op de ernstige en blijvende gevolgen voor het slachtoffer. De rechtbank is van oordeel dat het bedrag van € 10.000,-- als voorschot voor toewijzing vatbaar is.
Over de kosten die door de benadeelde partij zijn gemaakt zal de rechtbank beslissen, zoals hierna is vermeld.
Verdachte is naar burgerlijk recht, samen met zijn mededader(s), aansprakelijk voor deze schade.
De rechtbank zal tevens aan verdachte de verplichting opleggen aan de Staat een bedrag van € 11.768,68 bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de tijd van 193 dagen, te betalen ten behoeve van [slachtoffer 1], [adres en woonplaats slachtoffer 1], zoals hierna in het dictum genoemd.
De rechtbank bepaalt uitdrukkelijk dat het schadebedrag van € 10.000,-- een bedrag is dat tot op heden is begroot.
12. Toepasselijke wetsartikelen
Na te melden beslissing is gegrond op de artikelen:
Wetboek van Strafrecht art. 10, 24c, 27, 36f, 37a, 37b, 45, 46, 47, 57, 289, 312, 317.
BESLISSING
De rechtbank:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het sub 1 primair en sub 2 primair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het sub 1 subsidiair en sub 2 subsidiair ten laste gelegde zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
verstaat dat het aldus bewezenverklaarde de hiervoor vermelde strafbare feiten oplevert en verklaart verdachte terzake strafbaar;
veroordeelt verdachte voor het hiervoor bewezenverklaarde tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de tijd van 8 jaar;
beveelt dat de tijd door de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de aan verdachte opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
gelast dat de verdachte ter beschikking wordt gesteld;
beveelt dat de ter beschikking gestelde van overheidswege zal worden verpleegd;
wijst gedeeltelijk toe de vordering van de benadeelde partij;
veroordeelt verdachte om tegen bewijs van betaling aan benadeelde partij [slachtoffer 1], [adres en woonplaats slachtoffer 1], te betalen een bedrag van € 11.768,68;
bepaalt dat de verdachte zal zijn bevrijd voor zover voornoemde benadeelde partij - al dan niet via de betaling aan de Staat - door (één van) verdachtes mededaders is voldaan;
verklaart de benadeelde partij niet ontvankelijk in haar vordering ten aanzien van de posten ‘reiskosten per auto en trein’, ‘parkeerkosten € 3,-- per keer’, ‘verteerkosten in ziekenhuis familie’ en ‘kosten rechtsbijstand’.
verklaart de benadeelde partij niet ontvankelijk in haar vordering ten aanzien van de posten ‘ziekenhuisdaggeldvergoeding 38 dagen’, ‘kosten thuiszorg’ en ‘hulpmiddelen voor kijken/horen en telefoonkosten’ en bepaalt dat de benadeelde partij dat deel van haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat te betalen een som geld ten
bedrage van € 11.768,68 bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de tijd van 193 dagen ten behoeve van het slachtoffer genaamd [slachtoffer 1], [adres en woonplaats slachtoffer 1], met dien verstande
dat de toepassing van de vervangende hechtenis de opgelegde verplichting tot schadevergoeding ten behoeve van het slachtoffer niet opheft;
bepaalt dat indien verdachte en/of (een van) zijn mededader(s) heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 11.768,68 ten behoeve van voornoemd slachtoffer daarmede de verplichting van verdachte om dit bedrag aan voornoemde benadeelde partij te betalen komt te vervallen en dat indien dit bedrag door verdachte en/of (een van) zijn mededader(s) aan voornoemde benadeelde partij is betaald, daarmee de verplichting tot betaling van dit bedrag aan de Staat ten behoeve van voornoemd slachtoffer komt te vervallen;
veroordeelt verdachte tevens in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak en de invordering van voormeld bedrag alsnog te maken, tot op heden begroot op € 769,--.
Vonnis gewezen door mrs. E.J.A.M. Bakermans, M.J.A.G. van Baal en Y.J.C.A. Roeffen, rechters, van wie mr. M.J.A.G. van Baal voorzitter, in tegenwoordigheid
van P.W.A. Beckers als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
de rechtbank op 6 september 2005.