Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AU1853

Datum uitspraak2005-09-01
Datum gepubliceerd2005-09-01
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Zwolle
Zaaknummers07/630284-04
Statusgepubliceerd


Indicatie

Wederrechtelijke vrijheidsberoving en verkrachting Hortensiatunnel.


Uitspraak

RECHTBANK ZWOLLE-LELYSTAD Meervoudige strafkamer te [woonplaats slachtoffer] Parketnummer: 07/630284-04 Uitspraak: 1 september 2005 S T R A F V O N N I S in de zaak van het openbaar ministerie tegen: [[verdachte] geboren op [geboorteplaats en - plaats] [detentieadres verdachte] Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaats gevonden op 18 augustus 2005. De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. I. Saey, advocaat te Rotterdam. De officier van justitie, mr. I. Verkerk, heeft ter terechtzitting gevorderd: - de veroordeling van verdachte voor het onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde tot gevangenisstraf voor de duur van 3 jaar, met aftrek van voorarrest; - te gelasten dat de verdachte ter beschikking wordt gesteld met bevel tot verpleging van overheidswege; - toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [naam slachtoffer] tot een bedrag van € 4.088,-- met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht voor voornoemd bedrag; - toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [naam slachtoffer] tot een bedrag van € 3.250,- met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht voor voornoemd bedrag; TENLASTELEGGING De verdachte is ten laste gelegd dat: (volgt tenlastelegging zoals ter terechtzitting gewijzigd) De rechtbank verbetert in de tenlastelegging een aantal kennelijke schrijffouten. De verdachte wordt blijkens het onderzoek ter terechtzitting daardoor niet in zijn verdediging geschaad. BEWIJS De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder 1, 2, 3 en 4 ten laste is gelegd, met dien verstande dat: 1. hij op 8 december 2004 in de gemeente Zwolle opzettelijk [naam slachtoffer] en [naam slachtoffer] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en beroofd gehouden, en met dat opzet: - is verdachte bij de fietstunnel, bekend staand als de Hortensiatunnel, bij die [naam slachtoffer] achterop de fiets gesprongen en - heeft verdachte een voorwerp tegen de rug van die [naam slachtoffer] gehouden en geduwd en daarbij gezegd dat dit een pistool was en - vervolgens heeft verdachte tegen die [naam slachtoffer] en [naam slachtoffer] gezegd dat ze rustig moesten zijn omdat hij ze anders zou vermoorden of doodschieten en dat hij een pistool had en - heeft verdachte tegen die [naam slachtoffer] en die [naam slachtoffer] gezegd dat ze af moesten stappen en - heeft verdachte hen vervolgens gedwongen te gaan naar een elektriciteitshuisje, gelegen bovenaan het talud bij die Hortensiatunnel en - heeft verdachte vervolgens onder bedreiging dat zij stil moesten zijn en dat hij hun zou kunnen martelen of neerschieten die [naam slachtoffer] en die [naam slachtoffer] vanaf de Hortensiatunnel via de Hortensiastraat, de Assendorperstraat, Groot Wezenland, de Sassenpoort en de Sassenstraat naar de Nieuwe Markt laten fietsen; 2. hij op 8 december 2004 in de gemeente Zwolle door bedreiging met geweld en andere feitelijkheden [naam slachtoffer] heeft gedwongen tot het ondergaan van een handeling die bestond uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [naam slachtoffer], hebbende verdachte zijn gulp van zijn broek opengedaan en vervolgens zijn penis ontbloot en vervolgens zich door die [naam slachtoffer] laten pijpen en bestaande die bedreiging met geweld en andere feitelijkheden hierin dat verdachte: - heeft geroepen of gezegd: "Doe rustig, ik heb een pistool, anders schiet ik jullie neer" en "Meekomen, ik schiet jullie neer, als jullie geluid maken" en - vervolgens die [naam slachtoffer] heeft meegenomen naar een plek, welke voor anderen uit het zicht was en - vervolgens tegen die [naam slachtoffer] heeft gezegd dat hij verwend wilde worden en aldus voor die [naam slachtoffer] een bedreigende situatie heeft doen ontstaan; 3. hij op 8 december 2004 in de gemeente Zwolle met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld [naam slachtoffer] en [naam slachtoffer] heeft gedwongen tot de afgifte van geld en telefoons, toebehorende aan die [naam slachtoffer] en/of [naam slachtoffer], welke bedreiging met geweld hierin bestond dat verdachte: - bij die [naam slachtoffer] achterop de fiets gesprongen en - een voorwerp tegen de rug van die [naam slachtoffer] heeft gehouden en heeft geduwd en daarbij heeft gezegd dat dit een pistool was en - tegen die [naam slachtoffer] heeft gezegd en die [naam slachtoffer] meermalen heeft gezegd dat ze rustig moesten zijn omdat hij ze anders zou martelen of vermoorden of doodschieten; - die [naam slachtoffer] heeft verkracht; 4. hij op 8 december 2004 in de gemeente Zwolle [naam slachtoffer] en [naam slachtoffer]] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte die [naam slachtoffer] en die [naam slachtoffer] opzettelijk dreigend de woorden toegevoegd: "Doe rustig, ik heb een pistool, anders schiet ik jullie neer" en "meekomen, ik schiet jullie neer, als jullie geluid maken". Van het onder 1, 2, 3 en 4 meer of anders ten laste gelegde zal de verdachte worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet wettig en overtuigend bewezen acht. STRAFBAARHEID Het bewezene levert op: Feit 1: Opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroven en beroofd houden, meermalen gepleegd, strafbaar gesteld bij artikel 282 van het Wetboek van Strafrecht. Feit 2: Verkrachting, strafbaar gesteld bij artikel 242 van het Wetboek van Strafrecht. Feit 3: Afpersing, strafbaar gesteld bij artikel 317 van het Wetboek van Strafrecht. Feit 4: Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, strafbaar gesteld bij artikel 285 van het Wetboek van Strafrecht. De verdachte is deswege strafbaar, nu geen feiten of omstandigheden gebleken zijn die die strafbaarheid zouden opheffen of uitsluiten. OPLEGGING VAN STRAF OF MAATREGEL Gelet op de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, op de omstandigheden waaronder verdachte zich daaraan heeft schuldig gemaakt en op de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, acht de rechtbank de na te noemen beslissing passend. Bij haar beslissing heeft de rechtbank rekening gehouden met: - een de verdachte betreffend uittreksel d.d. 16 december 2004 uit het algemeen documentatieregister van de justitiële documentatiedienst; - een de verdachte betreffend psychiatrisch onderzoeksrapport d.d. 24 mei 2005 uitgebracht door C.J.F. Kemperman, zenuwarts; - een de verdachte betreffend psychologisch onderzoeksrapport d.d. 6 juni 2005 uitgebracht door M.G.J. Nijhuis-Quanjel, GZ-psycholoog te Balkbrug; - de overige stukken van het de verdachte betreffende persoonsdossier. Gelet op de aard en ernst van de bewezen verklaarde feiten, de omstandigheden waaronder de bewezen verklaarde feiten hebben plaatsen, alsmede gelet op het strafrechtelijk verleden van verdachte, de indruk die de rechtbank heeft verkregen omtrent de persoon van de verdachte en gelet op hetgeen tijdens het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen volgt de rechtbank de conclusies in de door de gedragsdeskundige M.G.J. Nijhuis-Quanjel opgemaakte rapportage. Die rapportage houdt als conclusies onder meer in: - dat bij verdachte gesproken kan worden van een gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens in de vorm van een antisociale persoonlijkheidsstoornis met narcistische kenmerken en een zwakke persoonlijkheidsopbouw; - dat daarvan sprake was ten tijde van het ten laste gelegde; - dat er daarnaast sprake is van een ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens in de vorm van een langdurig en vroeg begonnen afhankelijkheid en misbruik van middelen in ernstige en multipele vorm; - dat verdachte een superieur zelfbeeld heeft, hetgeen niet overeenstemt met de werkelijkheid; - dat verdachte zijn justitiële voorgeschiedenis bagatelliseert en zich niet realiseert wat de effecten zijn van zijn gedrag op anderen; - dat de ten laste gelegde feiten verdachte in verminderde mate kunnen worden toegerekend; - dat het recidive-risico hoog is op grond van verdachtes verhoogde impulsiviteit, primitiviteit, grenzeloosheid, zijn neiging tot acting-out, gebrekkige gewetensfunctie en zijn tekort schietende empathische capaciteit; - dat er gelet op de persoonlijkheidsstoornis van verdachte grenzen zijn aan zijn structurele behandelbaarheid en de mogelijkheid tot inperken van het recidive-risico; - dat gelet op de ernst van het ten laste gelegde en het hoge recidive-risico een gedwongen intramurale behandeling vanuit gedragskundige optie aangewezen is; - dat de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen en goederen de oplegging van TBS met dwangverpleging vordert, met name gelet op het ingeschatte recidive-risico en vanwege het samengaan van een ernstige persoonlijkheidspathologie en het ontbreken van intrinsieke motivatie bij verdachte. Door voornoemde gedragsdeskundige is ter terechtzitting van 18 augustus 2005 aanvullend onder meer verklaard: - dat het middelengebruik door verdachte niet los gezien kan worden van verdachtes persoonlijkheidsstoornis, zoals hierboven omschreven; - dat het grote recidive-risico (op het plegen van delicten van verschillende aard waarbij seksuele delicten niet zijn uitgesloten) bij verdachte gelegen is in zijn persoonlijkheidsstoornis; - dat door middelengebruik bij verdachte een groot almachtsgevoel en grootheidsgevoel naar boven komt; - dat verdachtes persoonlijkheidsstoornis aanwezig blijft indien bij verdachte geen sprake meer zou zijn van middelengebruik; - haar inschatting is dat de maatregel van TBS met voorwaarden onvoldoende resultaat zal opleveren, omdat verdachte zich vanuit zijn behoefte aan drugs zal onttrekken aan een ambulante behandeling De rechtbank neemt de conclusies alsmede het advies van voornoemde gedragsdeskundige, tot het opleggen van de maatregel van terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege, op de daarvoor in voornoemde rapportage bijeengebrachte gronden over en maakt die tot de hare. De rechtbank concludeert op grond van voornoemde rapportage dat de verdachte de hem ten laste gelegde en bewezen verklaarde strafbare feiten in verminderde mate kunnen worden toegerekend. De rechtbank acht verdachte in zoverre strafbaar. De rechtbank stelt vast dat de door verdachte begane feiten misdrijven zijn waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld. De rechtbank is, gelet op de aard en ernst van de bewezen verklaarde feiten, de aard en ernst van de persoonlijkheidsstoornis van verdachte, het door voornoemde deskundige ingeschatte hoge recidivegevaar en gelet op de ontwikkelingen in de situatie van verdachte in de periode tot zijn huidige detentie, van oordeel, dat de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen thans oplegging eist van de maatregel van terbeschikkingstelling van verdachte mèt bevel tot verpleging van overheidswege. Naar het oordeel van de rechtbank biedt het opleggen van de maatregel van terbeschikkingstelling met voorwaarden (zoals door de gedragsdeskundige Kemperman is geadviseerd) met name gelet op de ernst van verdachtes verslavingsproblematiek in combinatie met verdachtes persoonlijkheidsproblematiek, onder de huidige omstandigheden onvoldoende garanties dat verdachte zich zal houden aan een in het kader van een terbeschikkingstelling met voorwaarden te realiseren behandelprogramma. Naar het oordeel van de rechtbank is een gedwongen behandeling van verdachtes stoornis en problematiek dringend noodzakelijk en onontkoombaar, alvorens hij (mogelijk) op verantwoorde wijze kan terug keren in de samenleving. De rechtbank acht in dit geval, naast de maatregel van terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege, oplegging van een geheel onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van na te melden duur noodzakelijk, omdat aard en ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, gelet ook op het strafrechtelijk verleden van de verdachte, door een lichtere strafrechtelijke afdoening van de zaak miskend zouden worden. Bijzondere omstandigheden die tot een ander oordeel zouden moeten voeren, acht de rechtbank niet aanwezig. De rechtbank rekent het de verdachte zwaar aan dat hij beide slachtoffers in een uiterst bedreigende en traumatiserende situatie heeft gebracht, waarvan zij sindsdien ernstige negatieve gevolgen ondervinden in hun dagelijks leven. Daarenboven heeft verdachte een van beide slachtoffers gedwongen tot het verrichten van seksuele handelingen bij hem. Het is een feit van algemene bekendheid dat een dergelijke seksuele ervaring zeer traumatische gevolgen kan hebben voor een slachtoffer en zeer belemmerend kan zijn voor diens verdere (seksuele) ontwikkeling, waarbij blijvende emotionele schade niet kan worden uitgesloten. De rechtbank acht op grond van het voorgaande het opleggen van een gevangenisstraf van na te melden duur aangewezen, mede in aanmerking nemend het maatschappelijk belang en het belang van de slachtoffers. De oplegging van straf of maatregel is, behalve op de reeds aangehaalde wettelijke voorschriften, gegrond op de artikelen 10, 27, 36f, 37a, 37b en 57 van het Wetboek van Strafrecht. Benadeelde partij [naam slachtoffer] Bij het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan, dat de benadeelde partij [naam slachtoffer], wonende te [woonplaats slachtoffer], rechtstreeks schade heeft geleden ten gevolge van de ten laste van verdachte onder 1, 2, 3 en 4 bewezen verklaarde feiten. De hoogte van die schade is, gelet op de inhoud van het "voegingsformulier benadeelde partij in het strafproces" en gelet op hetgeen tijdens het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen, vooralsnog genoegzaam komen vast te staan tot een totaalbedrag van € 2.020,-- (te weten een bedrag van € 2.000,-- voor geleden immateriële schade en een bedrag van € 20,-- voor geleden materiële schade inzake de oorbellen) , vermeerderd met de kosten die -tot op heden- worden begroot op nihil. De vordering van de benadeelde partij, die in die vordering ontvankelijk is, is in dier voege toewijsbaar. De vordering van de benadeelde partij is naar het oordeel van de rechtbank voor wat het meer gevorderde betreft niet van zo eenvoudige aard dat deze zich leent voor behandeling in het strafgeding. De rechtbank overweegt daartoe dat ten aanzien van de in rekening gebrachte broek het rechtstreeks verband tussen het delict en de in rekening gebrachte schade niet is komen vast te staan. De rechtbank zal derhalve bepalen dat de benadeelde partij in haar vordering voor wat het meer gevorderde betreft niet ontvankelijk is en dat de vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht. De rechtbank zal voorts terzake van de onder 1, 2, 3 en 4 bewezen verklaarde feiten aan de verdachte op de voet van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van bovengenoemde geldsom van € 2.020,-- ten behoeve van het slachtoffer [naam slachtoffer] voornoemd. Benadeelde partij [naam slachtoffer] Bij het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan, dat de benadeelde partij [naam slachtoffer], wonende te [woonplaats slachtoffer], rechtstreeks schade heeft geleden ten gevolge van de ten laste van verdachte onder 1, 2 en 4 bewezen verklaarde feiten. De hoogte van die schade is, gelet op de inhoud van het "voegingsformulier benadeelde partij in het strafproces" en gelet op hetgeen tijdens het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen, vooralsnog genoegzaam komen vast te staan tot een totaalbedrag van € 2.100,-- (te weten een bedrag van € 2.000,-- voor geleden immateriële schade en een bedrag van € 100,-- voor geleden materiële schade inzake het voor verdachte gepinde geld) , vermeerderd met de kosten die -tot op heden- worden begroot op nihil. De vordering van de benadeelde partij, die in die vordering ontvankelijk is, is in dier voege toewijsbaar. De vordering van de benadeelde partij is naar het oordeel van de rechtbank voor wat het meer gevorderde betreft niet van zo eenvoudige aard dat deze zich leent voor behandeling in het strafgeding. De rechtbank overweegt daartoe dat ten aanzien van de in rekening gebrachte ov-jaarkaart, de broek en de telefoonkaarten het rechtstreeks verband tussen het delict en de in rekening gebrachte schade niet is komen vast te staan. Naar het oordeel van de rechtbank is de vordering voor wat betreft de gederfde inkomsten niet van zo eenvoudige aard dat deze zich leent voor behandeling in het strafgeding. De rechtbank zal derhalve bepalen dat de benadeelde partij in haar vordering voor wat het meer gevorderde betreft niet ontvankelijk is en dat de vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht. De rechtbank zal voorts terzake van de onder 1, 2 en 4 bewezen verklaarde feiten aan de verdachte op de voet van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van bovengenoemde geldsom van € 2.100,-- ten behoeve van het slachtoffer [naam slachtoffer] voornoemd. BESLISSING Het onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde is bewezen zoals hiervoor aangegeven en levert de strafbare feiten op, zoals hiervoor vermeld. De verdachte is deswege strafbaar. Het onder 1, 2, 3 en 4 meer of anders ten laste gelegde is niet bewezen en de verdachte wordt daarvan vrijgesproken. De rechtbank veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 jaar. De tijd, door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, zal bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering worden gebracht. De rechtbank gelast dat de verdachte ter beschikking wordt gesteld en beveelt dat hij van overheidswege wordt verpleegd. Benadeelde partij [naam slachtoffer] De rechtbank veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [naam slachtoffer], wonende [adres slachtoffer], van een bedrag van € 2.020,-- (zegge: tweeduizendtwintig euro). De verdachte wordt voorts veroordeeld in de kosten, door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken. De rechtbank legt op aan verdachte de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag, groot € 2.020,--, ten behoeve van het slachtoffer [naam slachtoffer] voornoemd, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 40 dagen hechtenis. De rechtbank bepaalt dat, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij inzoverre komt te vervallen en andersom dat, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat inzoverre komt te vervallen. De rechtbank bepaalt dat de benadeelde partij [naam slachtoffer] voor wat het meer gevorderde betreft in haar vordering niet ontvankelijk is en dat zij haar vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen. Benadeelde partij [naam slachtoffer] De rechtbank veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [naam slachtoffer], wonende [adres slachtoffer], van een bedrag van € 2.100,-- (zegge: eenentwintighonderd euro). De verdachte wordt voorts veroordeeld in de kosten, door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken. De rechtbank legt op aan verdachte de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag, groot € 2.100,--, ten behoeve van het slachtoffer [naam slachtoffer], bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 42 dagen hechtenis. De rechtbank bepaalt dat, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij inzoverre komt te vervallen en andersom dat, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat inzoverre komt te vervallen. De rechtbank bepaalt dat de benadeelde partij [naam slachtoffer] voor wat het meer gevorderde betreft in haar vordering niet ontvankelijk is en dat zij haar vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen. Aldus gewezen door mr. C. Kleinrensink, voorzitter, mrs. C.W. van Kooten en S. Kuypers, rechters, in tegenwoordigheid van H. Kamp als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 1 september 2005.