Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AU0367

Datum uitspraak2005-08-02
Datum gepubliceerd2006-08-25
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Haarlem
Zaaknummers15/685007-05
Statusgepubliceerd


Indicatie

Openlijke geweldpleging, jeugdbende, zinloos geweld. Verdachte heeft gedurende het tijdsbestek van ruim twee weken een prominente rol vervuld binnen de activiteiten van een als een jeugdbende aan te merken groep minderjarigen. In wisselende samenstellingen hebben de deelnemers zich vooral op straat in Haarlem schuldig gemaakt aan het plegen van geweld tegen willekeurig gekozen leeftijdgenoten. Het numerieke overwicht van de groep en het veelal plotselinge karakter van de geweldsuitbarsting maakten dat de slachtoffers nauwelijks weerstand boden. Sommigen van hen waren er slecht aan toe en zijn tot op heden angstig om alleen over straat te gaan. Zinloos geweld, want daar gaat het hier over, leidt ook tot grote gevoelens van onveiligheid en onrust in de samenleving. Drijfveren voor dit repeterend handelen vindt de rechtbank terug in de door veel vrije tijd omringde spanningsbehoefte bij de daders en in het verlangen om van de groep deel uit te mogen blijven maken.


Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM SECTOR STRAFRECHT MEERVOUDIGE STRAFKAMER Parketnummer: 15/685007-05 Uitspraakdatum: 2 augustus 2005 Tegenspraak VERKORT STRAFVONNIS (art. 138b Sv) Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de gedeeltelijk openbaar gehouden terechtzitting van 19 juli 2005 in de zaak tegen: [verdachte], [geboortedatum] te [geboorteplaats], wonende te [woonplaats], thans gedetineerd in Rijksinrichting De Heuvelrug, locatie Eikenstein. 1. Tenlastelegging Aan verdachte is tenlastegelegd wat in de dagvaarding is omschreven. Een kopie van die dagvaarding is als bijlage I aan dit vonnis gehecht en maakt daarvan deel uit. 2. Voorvragen De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging. 3. Bewijs Vrijspraak Naar het oordeel van de rechtbank dient verdachte van het onder 6 primair en subsidiair, alsmede van het onder 8 primair ten laste gelegde te worden vrijgesproken. Dat verdachte en/of zijn medeverdachten het (voorwaardelijk) opzet hebben gehad het slachtoffer te doden dan wel zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, volgt onvoldoende uit de dossierstukken en het verhandelde ter terechtzitting. Gelet op de wijze waarop, alsmede de omstandigheden waaronder verdachten het slachtoffer hebben benaderd en hebben betrokken bij hun in gewelddadigheid uitmondende activiteiten, draagt hun handelen veeleer het karakter van het openlijk in vereniging plegen van geweld. Bewijsmiddelverweer Verdachtes raadsvrouw heeft betoogd, dat zich enkele, door verdachte bij de politie afgelegde, verklaringen in het dossier bevinden, die niet in vrijheid zijn afgelegd en dus niet tot bewijs kunnen dienen. Er is immers, aldus de raadsvrouw, door de wijze van verhoor van verdachte ten aanzien van in het bijzonder de feiten 8 en 9 ongeoorloofde druk op hem uitgeoefend. Dit verweer faalt. Onduidelijk is waaruit die ongeoorloofdheid zou moeten bestaan, terwijl ook anderszins van enige steun voor de stelling dat de opsporingsambtenaren bij het afnemen van enig verhoor in strijd met artikel 29 van het Wetboek van strafrecht hebben gehandeld, niet is gebleken. Ten overvloede merkt de rechtbank op dat verdachte ter terechtzitting opnieuw ten aanzien van alle feiten, behalve feit 5 (welk feit verdachte zich ter terechtzitting naar eigen zeggen niet meer kon herinneren), een bekennende verklaring heeft afgelegd. Bewijsverweer ten aanzien van feit 1 primair Voorts is vrijspraak van het onder feit 1 primair ten laste gelegde bepleit. Verdachte heeft volgens de raadsvrouw bekend dat hij de enige is geweest die het slachtoffer heeft geslagen. Van geweld in vereniging kan dus niet worden gesproken. Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat de dossierstukken geen andere lezing toelaten dan dat verdachte samen met ongeveer tien jongeren de bus in is gestapt, waarna dezen het slachtoffer zijn gaan uitdagen en treiteren. Verdachte is door de kennelijk als groep bijeen zijnde jongeren aangemoedigd geweld te gebruiken tegen het slachtoffer. Blijkens de aangifte hebben de oudste deelnemers van de groep zich zodanig in de bus opgesteld dat het zicht op de rest van de groep en het slachtoffer werd afgeschermd. Door in die situatie een klap uit te delen, heeft verdachte wel degelijk in vereniging geweld gebruikt. Bewijsverweer ten aanzien van feit 9 primair Ook feit 9 primair zou niet zijn te bewijzen, omdat verdachte alleen handelde. De rechtbank is echter van oordeel dat de feiten 8 en 9 zodanig qua tijd, plaats en handeling samenhangen dat deze dienen te worden gezien als één feitencomplex waaraan verdachte en zijn medeverdachte beiden deel hadden. Bewezenverklaring De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de tenlastegelegde feiten heeft begaan in dier voege dat: 1 PRIMAIR (incident 1) hij op 10 maart 2005 te Haarlem met anderen, in een voor het publiek toegankelijke ruimte, te weten de Zuidtangent-bus vanaf station Haarlem Centraal richting Schalkwijk, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 1], welk geweld bestond uit - het eenmaal, met de tot vuist gebalde hand stompen tegen het hoofd van die [slachtoffer 1] en - het eenmaal, met de geschoeide voet schoppen tegen het been van die [slachtoffer 1]; 2 (incident 2) hij op 4 maart 2005 te Haarlem met anderen, op de openbare weg, [a-straat], openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 2], welk geweld bestond uit - het de doorgang belemmeren van die fietsende [slachtoffer 2] en - het met kracht gooien van een baksteen tegen die [slachtoffer 2] en - het achter die wegfietsende [slachtoffer 2] aanrennen en - het met kracht met de tot vuist gebalde hand en met een aansteker in die hand stompen tegen het hoofd van die [slachtoffer 2]; 3 (incident 3) hij op 3 maart 2005 te Haarlem met anderen, op de openbare weg, [b-straat], openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 3], welk geweld bestond uit - het tegen die [slachtoffer 3] aanlopen en met de borst tegen die [slachtoffer 3] aanduwen en - het blazen van rook van een joint in het gezicht van die [slachtoffer 3] en - het met kracht met de tot vuist gebalde hand stompen in het gezicht van die [slachtoffer 3]; 4 (incident 4) hij op 2 maart 2005 te Haarlem met anderen, op of aan de openbare weg, [c-straat], openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 4], welk geweld bestond uit - het meermalen, met de (tot vuist gebalde) hand(en) slaan/stompen tegen het hoofd van die [slachtoffer 4] en - het achter die [slachtoffer 4] aan lopen en - het die [slachtoffer 4] dreigend toevoegen van de woorden: "Heb je sigaretten en wil je klappen en waarom doe je zo bijdehand". 5 (incident 5) hij op 1 maart 2005 te Haarlem met anderen, aan de openbare weg, [d-straat], openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 5], welk geweld bestond uit - het op die [slachtoffer 5] af lopen en het die [slachtoffer 5] daarbij toevoegen van de woorden "Ik hoorde dat je die kleine probeerde te slaan" en - het meermalen, met de tot vuist gebalde handen stompen tegen het hoofd van die [slachtoffer 5] en - het meermalen, met de geschoeide voeten schoppen/trappen tegen het onderlichaam van die [slachtoffer 5]; 6 MEER SUBSIDIAIR (incident 6) hij op 1 maart 2005 te Haarlem met anderen, op of aan de openbare weg [e-weg] en/of [f-weg], openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 6], welk geweld bestond uit - het met kracht gooien van sneeuwballen en/of een ijsbal tegen het lichaam en het hoofd van die [slachtoffer 6] en - het achter die [slachtoffer 6] aan rennen en vervolgens die [slachtoffer 6] met kracht met de tot vuist gebalde handen stompen tegen het hoofd en - het meermalen met kracht met de tot vuist gebalde handen stompen tegen het hoofd van die [slachtoffer 6] en - het meermalen, met kracht, met de geschoeide voeten schoppen/trappen tegen het lichaam van die [slachtoffer 6] en met de tot vuist gebalde hand stompen tegen het lichaam van die [slachtoffer 6]; 7 (incidenten 7, 8 en 9) hij op 1 maart 2005 te Haarlem met anderen, aan de openbare weg, [g-straat], openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 7] en [slachtoffer 8] en [slachtoffer 9], welk geweld bestond uit - het volgen van die [slachtoffer 7] en [slachtoffer 8] en [slachtoffer 9] en vervolgens - het tegen die [slachtoffer 7] en [slachtoffer 9] aan lopen en daarbij de woorden zeggen "Loopt hij tegen je aan? of Raakte hij je aan?", en vervolgens - het meermalen met de geschoeide voeten schoppen/trappen tegen het onderlichaam van die [slachtoffer 7] en [slachtoffer 8] en [slachtoffer 9] en vervolgens - het met kracht met de tot vuist gebalde hand stompen in het gezicht van die [slachtoffer 8] en vervolgens - het met kracht tegen een raam aan duwen van die [slachtoffer 9] en vervolgens - het, met kracht, met de geschoeide voet trappen in het gezicht van die [slachtoffer 9]; 8 SUBSIDIAIR (parketnummer 690084-05) hij op 27 februari 2005 te Haarlem met een ander aan de openbare weg, [h-plein], openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 10], welk geweld bestond uit - het bij de nek vastpakken en vasthouden van die [slachtoffer 10] en vervolgens - terwijl die [slachtoffer 10] werd vastgehouden, het met kracht met een deels gevulde fles frisdrank op het hoofd van die [slachtoffer 10] slaan, tengevolge waarvan die fles frisdrank openbarstte en vervolgens - het met de opengebarsten kant van die fles frisdrank wederom op het hoofd van die [slachtoffer 10] slaan; 9 PRIMAIR (parketnummer 680084-05) hij op 27 februari 2005 te Haarlem met een ander aan de openbare weg, het [i-plein], openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 11], welk geweld bestond uit het met de tot vuist gebalde hand stompen tegen het hoofd van die [slachtoffer 11] Voorzover in de bewezenverklaarde tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging. Hetgeen aan verdachte onder feit 1 t/m 5, 6 meer subsidiair, 8 subsidiair en 9 meer of anders is tenlastegelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken. 4. Strafbaarheid van de feiten Het bewezenverklaarde levert op: feit 1 t/m 5, 6 meer subsidiair, 8 subsidiair en 9, telkens: het openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen 5. Strafbaarheid van verdachte Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dus strafbaar. 6. Motivering van sanctie en van overige beslissingen Eis officier van justitie De officier van justitie heeft in het kader van strafoplegging in de vorm van jeugddetentie gevorderd verdachte voor de tenlastegelegde feiten onder 1 t/m 5, 6 subsidiair, 7, 8 primair, 9 primair en de twee ad informandum gevoegde strafbare feiten te veroordelen tot een jeugddetentie van 330 dagen waarvan 180 dagen voorwaardelijk, zulks met aftrek van de tijd die in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht, met aan het voorwaardelijk strafdeel gekoppeld de bijzondere voorwaarde dat verdachte zich gedurende de proeftijd van twee jaren zal gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen hem te geven door of namens de Jeugdreclassering Haarlem, ook als zulks inhoudt dat verdachte zal deelnemen aan een Intensieve Traject Begeleiding (ITB) “Harde Kern”. Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd een voorwaardelijke maatregel tot plaatsing in een inrichting voor jeugdigen (hierna: PIJ-maatregel) met daaraan gekoppeld de bijzondere voorwaarde dat verdachte zich zal laten behandelen bij De Waag en tevens dat in het kader van deze bijzondere voorwaarde aan de Jeugdreclassering Haarlem de opdracht zal worden gegeven tot het verlenen van hulp en steun als bedoeld in artikel 77aa van het Wetboek van Strafrecht. De officier heeft zich daarnaast op het standpunt gesteld dat de vorderingen van de benadeelde partijen voor toewijzing in aanmerking komen. Hoofdstraf Bij de beslissing over de straf die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte zoals van een en ander is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting en met name uit de navolgende rapportages en schriftelijke stukken: - het psychiatrisch Pro Justitia rapport van 8 juli 2005, opgesteld door drs. A..A.C.M. Lenssen, kinder- en jeugdpsychiater; - het psychologisch Pro Justitia rapport van 9 juli 2005, opgesteld door mr. drs. R.A.. Sterk, psycholoog; - het voorlichtingsrapport van de Raad voor de Kinderbescherming van 21 maart 2005, opgesteld door A. Phiferons, raadsonderzoekster; - de brief van Bureau Jeugdzorg Noord-Holland van 30 maart 2005, opgesteld door J. Warmerdam, administratief medewerker primair proces; - het voorlichtingsrapport van Bureau Jeugdzorg Noord-Holland van 15 juli 2005, opgesteld door E. de Bruijn, jeugdreclasseringswerker en M. Bierens, teamleider, met als bijlage een plan van aanpak van 8 juni 2005. In het bijzonder heeft de rechtbank het navolgende in aanmerking genomen. Verdachte heeft gedurende het tijdsbestek van ruim twee weken een prominente rol vervuld binnen de activiteiten van een als een jeugdbende aan te merken groep minderjarigen. In wisselende samenstellingen hebben de deelnemers zich vooral op straat in Haarlem schuldig gemaakt aan het plegen van geweld tegen willekeurig gekozen leeftijdgenoten. Het numerieke overwicht van de groep en het veelal plotselinge karakter van de geweldsuitbarsting maakten dat de slachtoffers nauwelijks weerstand boden. Sommigen van hen waren er slecht aan toe en zijn tot op heden angstig om alleen over straat te gaan. Zinloos geweld, want daar gaat het hier over, leidt ook tot grote gevoelens van onveiligheid en onrust in de samenleving. Drijfveren voor dit repeterend handelen vindt de rechtbank terug in de door veel vrije tijd omringde spanningsbehoefte bij de daders en in het verlangen om van de groep deel uit te mogen blijven maken. Wat betreft feit 6 (incident 6) merkt de rechtbank op, dat verdachte bij de politie heeft verklaard dat hij een aanzienlijk deel van het geweld dat tegen het slachtoffer is gebruikt, voor zijn rekening heeft genomen. Verdachte sloeg als eerste en deelde onder meer 2 à 3 vuistslagen op het achterhoofd van het slachtoffer uit. Een medeverdachte heeft verklaard dat verdachte degene is geweest die een knietje richting het gezicht van het slachtoffer heeft gegeven. Ook toen verdachte waarnam dat het slachtoffer verdwaasd wegliep, heeft hij zich niet hervonden, maar nogmaals met een vuistslag uitgehaald naar het gezicht van het slachtoffer. Zoals blijkt uit de namens het slachtoffer opgestelde brief, ondervindt het slachtoffer nog dagelijks de gevolgen van het letsel dat mogelijk met een opgelopen hersenbloeding verband houdt. Een ander slachtoffer, feit 1 (incident 1), verklaarde in zijn aangifte dat hij in de bus door een groep jongens was lastiggevallen en “vanuit het niets” een vuistslag had gekregen. Deze trof de plaats waar hij enkele maanden eerder een barst in zijn schedel had opgelopen. Hij voelde nu hevige pijn en hoorde een krakend geluid. Ook hier was het verdachte die de klap uitdeelde. De rechtbank rekent het verdachte zwaar aan dat hij diverse malen betrokken is geweest bij het bewust zoeken van ruzie met de latere slachtoffers en ook initiatief toonde bij het metterdaad gebruiken van geweld. Zijn optreden was in veel gevallen heftiger dan het geweld dat door de medeverdachten is toegepast. Zo bevestigde verdachte ter terechtzitting dat hij soms een aansteker of ander voorwerp in zijn vuist had om harder te kunnen slaan zonder zijn vingers te breken. Dat verdachte in voorkomende gevallen zou hebben gehandeld 'in opdracht van' een medeverdachte, doet aan het voorgaande niet af. Bij de strafoplegging zijn in aanmerking genomen de ad informandum gevoegde zaken met de parketnummers 15/680024-05 (11 januari 2005, Texelhof 3, Haarlem, vernieling van een raamkozijn) en 15/680024-05 (25 januari 2005, Belgiëlaan 45, Haarlem, Winkeldiefstal Vomar). De rechtbank gaat er vanuit dat de officier van justitie verdachte hiervoor niet meer zal vervolgen. Bij het bepalen van de strafmaat neemt de rechtbank verder in aanmerking dat de hiervoorvermelde psycholoog Sterk en kinderpsychiater Lenssen van oordeel zijn dat er bij verdachte ten tijde van het plegen van de delicten sprake was van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in de zin van een gedragsstoornis. Zij achten verdachte ten aanzien van de delicten enigszins verminderd toerekeningsvatbaar. De rechtbank neemt deze conclusie over en maakt die tot de hare. Op grond van het vorenoverwogene is de rechtbank van oordeel dat een jeugddetentie van na te noemen duur moet worden opgelegd. Voorwaardelijke vrijheidsbenemende maatregel Uit het psychiatrisch Pro Justitia rapport valt het volgende af te leiden. Bij verdachte is sprake van een ziekelijke stoornis in de zin van een Attention Deficit and Hyperactivity Disorder, gecombineerde type (ADHD). Gerelateerd hieraan is sprake van een gebrekkige ontwikkeling in de zin van een ernstige gedragsstoornis beginnende in de kinderleeftijd. Vanwege zijn problematiek is hij zeer beïnvloedbaar, prikkelgevoelig en prikkelbehoeftig. Op basis van de ADHD en de gedragsstoornis is er sprake van agressieregulatieproblematiek. Daarnaast is er sprake van een sociaal-emotionele ontwikkelingsachterstand; zijn gewetensfuncties zijn slecht geïnternaliseerd en de kans is groot, dat hij een antisociale persoonlijkheid ontwikkelt. Zowel zijn beïnvloedbaarheid als zijn angst voor de mededaders (al dan niet reëel) hebben een rol gespeeld tijdens het tenlastegelegde. Daarnaast speelde zijn impulsiviteit en gebrek aan innerlijke rem een rol. Hij kon zich niet inleven in de belevingswereld van het slachtoffer. Verdachte heeft deels ook vanuit een zekere berekening en opportunisme gehandeld. In normale doen heeft verdachte besef van de wederrechtelijkheid van het tenlastegelegde. Echter, ten tijde van het hem tenlastegelegde werd hij vanwege de genoemde factoren passend bij zijn gebrekkige ontwikkeling en stoornis om zijn gedrag conform een dergelijk besef te bepalen, dermate gehinderd, dat hij licht verminderd toerekeningsvatbaar was. In het psychologisch Pro Justitia rapport wordt eenzelfde of nagenoeg eenzelfde diagnose gesteld op basis waarvan de psycholoog eveneens concludeert dat verdachte licht verminderd toerekeningsvatbaarheid moet worden geacht. Beide rapporteurs adviseren een behandelingdie gericht is op het verminderen van de symptomen van de ADHD door middel van medicatie (Ritalin) en op het bieden van duidelijke structuur. Tevens dient er aandacht uit te gaan naar zijn verhoogde beïnvloedbaarheid en sociaal-emotionele onrijpheid. Een behandeling bij de Waag is geïndiceerd. Gezien de geringe intrinsieke motivatie van verdachte voor de behandeling is een dwingend kader wenselijk. De deskundigen adviseren dit te creëren in de vorm van een voorwaardelijke PIJ, met daaraan gekoppeld de bijzondere voorwaarde dat verdachte meewerkt aan een behandeling bij de Waag, waarbij de jeugdreclassering zorg kan dragen voor aanmelding en toezicht op de handhaving van deze voorwaarde. De rechtbank stelt vast dat er sprake is van misdrijven waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten en dat de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen het opleggen van een PIJ-maatregel kan rechtvaardigen. Op grond van het hiervoor aangehaalde advies van deskundigen, alsmede in aanmerking genomen het verhandelde ter terechtzitting is de rechtbank voorts van oordeel dat plaatsing in een inrichting voor jeugdigen ook in het belang van een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling van verdachte zal zijn, wanneer deze zich niet aan na te noemen voorwaarden houdt. De rechtbank zal dan ook, naast oplegging van jeugddetentie, plaatsing in een inrichting voor jeugdigen bevelen, zij het in voorwaardelijke vorm. Door de maatregel vooralsnog niet ten uitvoer te leggen beoogt de rechtbank te bereiken dat de voorwaarden worden nageleefd en dat verdachte ervan zal worden weerhouden zich andermaal aan strafbare feiten schuldig te maken. De proeftijd wordt gesteld op twee jaar. Daarnaast acht de rechtbank verplichte begeleiding door Bureau Jeugdzorg Noord-Holland, afdeling Jeugdreclassering, thans in de persoon van de heer E. De Bruijn gedurende de proeftijd noodzakelijk, ook als dat inhoudt dat verdachte begeleiding aanvaardt in het kader van een Intensieve Traject Begeleiding (ITB) “Harde Kern” en een behandeling zal ondergaan bij De Waag. Een dergelijke verplichting zal aan de voorwaardelijke maatregel worden verbonden. Bovendien zal Bureau Jeugdzorg Noord-Holland worden opgedragen ter zake van de naleving van de bijzondere voorwaarde hulp en steun als hierna vermeld te verlenen Vorderingen benadeelde partijen De benadeelde partij [slachtoffer 2] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 300,- ingediend tegen verdachte wegens immateriële schade die hij als gevolg van het onder feit 2 (incident 2) tenlastegelegde zou hebben geleden. De rechtbank is van oordeel dat deze schade eenvoudig is vast te stellen en rechtstreeks voortvloeit uit dit bewezenverklaarde feit. De vordering zal dan ook worden toegewezen. Daarbij zal de rechtbank bepalen dat, indien een medeverdachte dit bedrag geheel of gedeeltelijk heeft betaald, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd. Daarnaast dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken. De benadeelde partij [slachtoffer 6] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 1013,30 ingediend tegen verdachte wegens materië-le en immateriële schade die hij als gevolg van het onder feit 6 (incident 6) tenlastegelegde feit zou hebben geleden. De rechtbank is van oordeel dat deze schade eenvoudig is vast te stellen en rechtstreeks voortvloeit uit dit bewezenverklaarde feit. De vordering zal dan ook worden toegewezen. Daarbij zal de rechtbank bepalen dat, indien een medeverdachte dit bedrag geheel of gedeeltelijk heeft betaald, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd. Daarnaast dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken. Schadevergoedingsmaatregel Tevens acht de rechtbank termen aanwezig om een schadevergoe-dingsmaatregel aan verdachte op te leggen tot het bedrag waartoe de vorderingen van de benadeelde partijen zijn toegewezen, te weten € 300,- en € 1013,30 respectievelijk te vervangen door 6 en 20 dagen vervangende hechtenis. 7. Toepasselijke wettelijke voorschriften De volgende wetsartikelen zijn van toepassing: Wetboek van Strafrecht artikelen: 36f, 77a, 77h, 77i, 77l, 77s, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg, 141 8. Beslissing De rechtbank: Spreekt verdachte vrij van de hem onder 6 primair en subsidiair en 8 primair tenlastegelegde feiten. Verklaart bewezen dat verdachte de tenlastegelegde feiten heeft begaan, zoals hierboven onder 3. vermeld. Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is tenlastegelegd onder 1 primair, 2 t/m 5, 6 meer subsidiair, 7, 8 subsidiair en 9 primair dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt verdachte daarvan vrij. Bepaalt dat de bewezenverklaarde feiten de hierboven onder 4. vermelde strafbare feiten opleveren. Verklaart verdachte hiervoor strafbaar. Veroordeelt verdachte tot een jeugddetentie voor de duur van 5 maanden. Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de thans opgelegde jeugddetentie in mindering wordt gebracht, voorzover die tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht. Legt op de maatregel van plaatsing van verdachte in een in een inrichting voor jeugdigen en bepaalt dat deze niet ten uitvoer zal worden gelegd, waarbij de rechtbank een proeftijd van twee jaar vaststelt. Bepaalt dat de tenuitvoerlegging van deze maatregel kan worden gelast indien: – verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit. – verdachte niet naleeft de bijzondere voorwaarde dat hij zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen te geven door of namens Bureau Jeugdzorg Noord-Holland, thans in de persoon van dhr. E. de Bruijn, zolang die instelling dit nodig acht, ook als zulks inhoudt dat hij zal deelnemen aan een Intensieve Traject Begeleiding (ITB) “Harde Kern” en een behandeling zal volgen bij De Waag, zolang Bureau Jeugdzorg dat noodzakelijk acht tot uiterlijk het einde van de proeftijd. Draagt in het kader van de bijzondere voorwaarde tevens de maatregel hulp en steun ex artikel 77aa van het Wetboek van Strafrecht op aan Bureau Jeugdzorg Noord-Holland . Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij [slachtoffer 2] geleden schade tot een bedrag van € 300,- en veroor-deelt verdach-te tot betaling van dit bedrag aan [slachtoffer 2], voornoemd, rekeningnummer: [rekeningnummer], tegen behoorlijk bewijs van kwijting. Bepaalt dat, indien genoemd bedrag geheel of gedeeltelijk door een medeverdachte is betaald, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd. Veroor-deelt verdachte in de kosten door de benadeel-de partij gemaakt, tot op heden vastgesteld op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuit-voerlegging alsnog te maken. Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij [slachtoffer 6] geleden schade van € 1013,30 en veroor-deelt verdach-te tot betaling van dit bedrag aan [slachtoffer 6], voornoemd, rekeningnummer: [rekeningnummer] ten name van [rekeninghouder], tegen behoorlijk bewijs van kwijting. Bepaalt dat, indien genoemd bedrag geheel of gedeeltelijk door een medeverdachte is betaald, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd. Veroor-deelt verdachte in de kosten door de benadeel-de partij gemaakt, tot op heden vastgesteld op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuit-voerlegging alsnog te maken. Legt verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van de slachtoffers [slachtoffer 2] en [slachtoffer 6] de verplichting op tot betaling aan de staat van een bedrag van respectievelijk € 300,- en € 1013,30, bij gebreke van betaling of verhaal te vervangen door respectievelijk 6 en 20 dagen jeugddetentie. Bepaalt dat, voorzover dit bedrag of een gedeelte daarvan reeds door of namens een medeverdachte aan de benadeelde partij en/of de staat is betaald, verdachte in zoverre van die verplichting zal zijn ontslagen. Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij, voornoemd, in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de staat en dat betalingen aan de staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij. Heft op het bevel voorlopige hechtenis met ingang van het tijdstip waarop de duur van de voorlopige hechtenis gelijk wordt aan de straf. 9. Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum Dit vonnis is gewezen door mr. Flohil, voorzitter, tevens kinderrechter, mrs. Hijink en Van Acker, rechters, in tegenwoordigheid van de griffier mr. De Groot-Clements, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 2 augustus 2005. Mr. Hijink is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.