Jurisprudentie
AT8952
Datum uitspraak2005-06-30
Datum gepubliceerd2005-07-08
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamCollege van Beroep voor het bedrijfsleven
ZaaknummersAWB 04/439
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2005-07-08
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamCollege van Beroep voor het bedrijfsleven
ZaaknummersAWB 04/439
Statusgepubliceerd
Indicatie
Wet op de Registeraccountants
Raad van tucht Den Haag
Uitspraak
College van Beroep voor het bedrijfsleven
AWB 04/439 30 juni 2005
20020 Wet op de Registeraccountants
Raad van tucht Den Haag
Uitspraak in de zaak van:
A RA, te B, appellant van een beslissing van de raad van tucht voor registeraccountants en Accountants-Administratieconsulenten te ‘s-Gravenhage (hierna: raad van tucht), gewezen op 22 maart 2004.
1. De procedure
Bij brief van 23 maart 2004 heeft de raad van tucht appellant afschrift toegezonden van zijn op 22 maart 2004 genomen beslissing op een klacht, op 28 februari 2003 ingediend tegen appellant door C B.V. te D (hierna: klaagster).
Bij een op 24 mei 2004 bij het College ingekomen beroepschrift heeft appellant tegen die beslissing beroep ingesteld bij het College.
De raad van tucht heeft bij brief van 25 juni 2004 stukken als bedoeld in artikel 53 van de Wet op de Registeraccountants (hierna: Wet RA) doen toekomen aan de griffier van het College.
Bij brief van 8 juli 2004 heeft klaagster gereageerd op het beroepschrift.
Op 19 mei 2005 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgehad. Aldaar waren aanwezig appellant en namens klaagster, haar directeur, E.
2. De bestreden tuchtbeslissing
Bij de bestreden tuchtbeslissing heeft de raad van tucht de klacht gegrond verklaard en appellant ter zake de maatregel van schriftelijke berisping opgelegd.
Ter zake van de formulering van de klacht door de raad van tucht, de beoordeling daarvan en de daarbij in aanmerking genomen feiten en omstandigheden, wordt verwezen naar de inhoud van de bestreden tuchtbeslissing, die in afschrift aan deze uitspraak is gehecht en als hier ingelast wordt beschouwd.
3. De beoordeling van het beroep
3.1 Blijkens de bestreden tuchtbeslissing behelst de klacht het verwijt dat appellant in de periode 1997 tot 2001 foutieve aanvragen tot afdrachtvermindering loonbelasting wegens speur- en ontwikkelingswerk (WBSO-aanvragen) heeft opgesteld. In de toelichting op de klacht heeft klaagster betoogd dat de aanvragen zijn verzorgd en van een accountantsstempel zijn voorzien door het kantoor van appellant te F en dat op advies van de behandelende accountant van dat kantoor de salariskosten van E, die directeur van klaagster en van G B.V. is, zijn opgenomen in de WBSO-aanvragen van klaagster. Het College stelt vast dat de weergave van de klacht door de raad van tucht niet in beroep is bestreden, zodat het College bij de beoordeling van het beroep van deze weergave uitgaat.
3.2 Appellant heeft in beroep de gewraakte aanvragen en de daarbij behorende accountantsverklaringen overgelegd. Hieruit blijkt dat de aanvragen door E zijn ondertekend en dat de daarbij behorende accountantsverklaringen over de jaren 1997 en 1998 onderscheidenlijk 1999 en 2000, anders dan de raad van tucht heeft overwogen, niet (mede) door appellant, maar uitsluitend door H AA onderscheidenlijk I AA zijn ondertekend. Ter zitting van het College heeft appellant onvoldoende weersproken aangevoerd dat zijn beide medewerkers de verklaringen zelfstandig hebben opgesteld en dat hij hen, noch klaagster ter zake heeft geadviseerd. Dat appellant samen met H ten behoeve van klaagster een accountantsverklaring, gedateerd 25 januari 1999, heeft ondertekend met het oog op de vaststelling van BTS-subsidie leidt niet tot de conclusie dat appellant ook een rol heeft gespeeld bij de thans aan de orde zijnde WBSO-aanvragen. Omdat ook anderszins niet is komen vast te staan dat appellant bij het opstellen van de gewraakte aanvragen betrokken is geweest of daarover heeft geadviseerd, kan appellant niet tuchtrechtelijk worden aangesproken op fouten in de aanvragen van WBSO-subsidies in de periode 1997-2000.
Voornoemde medewerkers zijn als Accountants-Administratieconsulenten zelfstandig verantwoordelijk voor hun werkzaamheden en kunnen in verband hiermee tuchtrechtelijk worden aangesproken. Derhalve doet zich, anders dan klaagster meent, geen lacune voor in de tuchtrechtelijke verantwoordelijkheden, waarvoor appellant als (toenmalig) vestigingsleider van de betrokken accountantsvennootschap(pen) verantwoordelijk zou kunnen worden gehouden.
De raad van tucht heeft uit de omstandigheden dat appellant niet wist dat zijn naam onder meergenoemde accountantsverklaring over het jaar 1998 was vermeld, dat hij niet (meer) weet of dit ook het geval was bij de verklaringen over de andere jaren en dat appellant heeft bevestigd dat hij de in zijn naam ondertekende verklaring ten tijde van de ondertekening niet had gezien, geconcludeerd dat de organisatie en kwaliteitsbewaking op het kantoor van appellant in de periode 1997-2000 onvoldoende zijn geweest. Aangezien, zoals hiervoor overwogen, vaststaat dat appellant meergenoemde accountantsverklaringen niet (mede) heeft ondertekend, bestaat voor de door de raad van tucht getrokken conclusie geen grond.
3.3 Ten aanzien van het ter zitting van het College gehouden betoog van klaagster, dat zij met haar klacht tevens beoogd appellant te verwijten dat hij in de door hem ten behoeve van klaagster opgestelde jaarrekeningen heeft nagelaten te vermelden dat de salariskosten van E niet konden worden opgenomen in de gewraakte aanvragen, moet worden geoordeeld dat dit niet blijkt uit de klacht, zoals hiervoor weergegeven, zodat dit niet in de procedure voor het College aan de orde kan worden gesteld. Bovendien heeft klaagster de betreffende jaarrekeningen ook niet aan de klacht ten grondslag heeft gelegd, noch op enig ander moment in de procedure ingebracht.
3.4 Uit hetgeen hiervoor is overwogen vloeit voort dat de bestreden tuchtbeslissing moet worden vernietigd. Het College ziet aanleiding de zaak zelf af te doen. Gezien het voorgaande zal het College de klacht ongegrond verklaren.
3.5 Het vorenstaande leidt het College tot de slotsom dat het beroep gegrond is.
De hierna te vermelden beslissing berust op titel II van de Wet RA.
4. De beslissing
Het College:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de bestreden tuchtbeslissing;
- verklaart de klacht ongegrond.
Aldus gewezen door mr. M.A. Fierstra, mr. A.J.C. de Moor-van Vugt en mr. M. van Duuren in tegenwoordigheid van mr. A. Venekamp, als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 30 juni 2005.
w.g. M.A. Fierstra w.g. A. Venekamp
1018/03.09
DE RAAD VAN TUCHT VOOR REGISTERACCOUNTANTS
EN ACCOUNTANTS-ADMINISTRATIECONSULENTEN
TE 'S-GRAVENHAGE
heeft de volgende uitspraak gedaan inzake de klacht van:
C BV,
gevestigd te D,
klaagster;
C O N T R A:
A RA,
wonende te B,
verweerder.
HET VERLOOP VAN DE PROCEDURE
? De Raad heeft kennisgenomen van de gewisselde stukken te weten de klacht van 28 februari 2003, het ongedateerde verweer, ontvangen op 3 juni 2003, de repliek van 16 juni 2003 en de dupliek van 13 september 2003.
? De zaak is behandeld te zitting van de Raad van 15 december 2003 alwaar verweerder is verschenen. Klaagster is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet ter zitting verschenen. Verweerder heeft een pleitnota overgelegd. Klaagster heeft voorafgaande aan de zitting schriftelijk gereageerd op de dupliek
DE VASTSTAANDE FEITEN
Op grond van de schriftelijke stukkenwisseling en het verhandelde ter zitting is, als tussen partijen niet in geschil, dan wel door één van hen gesteld en door de ander niet of niet voldoende weersproken, of op zichzelf aannemelijk, het volgende komen vast te staan.
1. Over de jaren 1997 tot en met 2000 heeft klaagster aanvragen gedaan tot afdrachtvermindering loonbelasting wegens speur- en ontwikkelingswerk (S&O), ook wel genaamd WBSO-aanvragen.
2. De aanvragen voor S&O afdrachtvermindering over de jaren 1997 tot en met 1999 zijn opgesteld op het kantoor van verweerder en zijn telkens ondertekend door de heer E, directeur van klaagster.
3. In april 2002 heeft de Belastingdienst een boekenonderzoek bij klaagster ingesteld. In het daarvan opgemaakte rapport heeft de inspecteur van de Belastingdienst onder meer het volgende vermeld: "Uit het onderzoek is gebleken dat ook de door de heer E (100% aandeelhouder van G BV) verrichte S&O werkzaamheden in de berekening van de afdrachtvermindering is begrepen. De heer E staat echter niet op de loonlijst van C BV maar van G BV (loonbelastingnummer: *). Het relevante S&O-loon van de heer E is derhalve ten onrechte meegenomen bij C BV en de uiteindelijke resultaten daarvan, de geclaimde afdrachtvermindering is daardoor te hoog berekend.”
4. Op grond van het onderzoek is een naheffingsaanslag aan klaagster opgelegd alsmede een verzuimboete.
5. Verweerder heeft door middel van een besloten vennootschap als registeraccountant van 1 juni 1993 tot 31 december 1998 deel uitgemaakt van K Accountantsadviesgroep.
Van 1 januari 1999 tot 1 maart 2001 heeft verweerder de voorheen tot de K Accountantsadviesgroep behorende kantoren te J en F voortgezet door middel van besloten vennootschappen.
Vanaf 1 maart 2001 heeft verweerder de praktijk voortgezet in samenwerking in L Accountants & Adviseurs.
DE KLACHT
1. De klacht behelst het verwijt dat verweerder foutieve aanvragen van WBSO- subsidies in de periode 1997 tot 2001 heeft opgesteld.
2. In de toelichting op de klacht heeft klaagster aangevoerd dat de aanvragen zijn verzorgd en van een accountantsstempel zijn voorzien door het kantoor van verweerder te F en dat op advies van de behandelende accountant op dat kantoor de salariskosten van de heer E van G BV, die tevens werkt als directeur van klaagster, zijn opgenomen in de WBSO- aanvragen van klaagster. Klaagster heeft verweerder aansprakelijk gesteld voor haar schade maar is onzeker of verweerder steeds tegen beroepsaansprakelijkheid verzekerd is geweest
HET VERWEER
Verweerder heeft tot zijn verweer - zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd:
1. Verweerder betwist zelf een tuchtrechtelijke overtreding te hebben begaan. Indien al sprake is van laakbaar handelen in de zin van de gedrags- en beroepsregels betreft dit een handelen van de accountants die de stukken hebben opgesteld: verweerders collega's H AA en I AA.
2. De aanvragen voor de S&O afdrachtvermindering en de teruggave via de aangifte loonbelasting zijn door de heer E, directeur van klaagster, ondertekend in de wetenschap dat een deel daarvan betrekking had op G BV. In het rapport van de Belastingdienst wordt vermeld dat de heer E een procedurefout heeft gemaakt en dat hij deze heeft erkend.
De heer E is er ook opgewezen dat er geen fiscale eenheid tussen die vennootschappen kon zijn, omdat G BV maar voor 80% aandeelhouder was van klaagster.
3. De accountantsverklaringen, behorende bij de aanvragen, zijn telkens voor verweerder ”per opdracht" getekend door de heer H AA zodat ze vielen onder de verantwoordelijkheid van de desbetreffende accountant.
4. Verweerder heeft de stukken destijds niet gezien.
5. Verweerder is in de organisatie waarin hij werkzaam is geweest voor beroepsaansprakelijkheid verzekerd geweest. Hij is thans verzekerd onder de beroepsaansprakelijkheidsverzekering van L Accountants & Adviseurs.
DE BEOORDELING
1. Ter zitting is gebleken dat de verklaringen bij klaagsters WBSO-aanvragen als ondertekenaren vermelden de verweerder en H AA en dat de laatstgenoemde de verklaringen ook “per opdracht” voor verweerder heeft ondertekend. Daar de naam van verweerder onder deze stukken staat, draagt hij daarvoor de vaktechnische verantwoordelijkheid.
2. Verweerder heeft ter zitting van de Raad bevestigd dat hij niet wist dat zijn naam onder de betrekkelijke verklaring betreffende het jaar 1998 was vermeld en dat hij niet meer weet of dit ook het geval was bij de verklaringen over de andere jaren. Daarnaast heeft verweerder desgevraagd bevestigd dat hij de in zijn naam ondertekende verklaring ten tijde van de ondertekening niet had gezien. De Raad concludeert hieruit dat gedurende de desbetreffende jaren de organisatie en kwaliteitsbewaking op het kantoor van verweerder onvoldoende zijn geweest. Daarvoor was hij verantwoordelijk.
3. Vaststaat dat de in naam van verweerder en door H ondertekende verklaringen betrekking hebben op de WBSO-aanvragen over de jaren 1997 tot en met 1999 en dat in deze verklaringen een fout voorkomt, voortvloeiende uit het feit dat de directeur van klaagster, E, niet op de loonlijst van klaagster staat, maar op die van zijn vennootschap G BV. Uit de brief van klaagster van 3 mei 2002 aan verweerder, waarvan de inhoud door verweerder niet is betwist, blijkt dat de betrokken medewerker van verweerder, H AA, met deze fout bekend was en daarover destijds met de directie van klaagster heeft overlegd. De Raad leidt hieruit af dat verweerders medewerker bij het opmaken van de door hem en verweerder ondertekende verklaringen desbewust heeft gehandeld, ook als hij daartoe niet heeft geadviseerd, hetgeen onzeker is gebleven. Zoals hiervoor is overwogen draagt verweerder hiervoor (mede) de verantwoordelijkheid.
4. Gelet op het voorgaande is de klacht gegrond. Aan dit oordeel doet niet af dat, zoals verweerder heeft betoogd, de aanvragen door de directeur van klaagster zijn ondertekend. De eventuele aansprakelijkheid voor schade staat niet ter beoordeling van de Raad.
MAATREGEL
1. Bij het opleggen van de maatregel neemt de Raad in aanmerking dat de gemaakte fout voortkomt uit het feit dat gedurende de desbetreffende jaren de organisatie en kwaliteitsbewaking op het kantoor van verweerder onvoldoende zijn geweest en dat verweerder hiervoor verantwoordelijk was.
De Raad acht, gelet voorts op de ernst van de begane overtreding, de hierna vermelde maatregel passend en geboden.
DE BESLISSING
De Raad van Tucht voor Registeraccountants en Accountants-Administratie-consulenten te ’s-Gravenhage:
- verklaart de klacht gegrond;
- legt terzake aan verweerder als maatregel op een schriftelijke berisping.
Aldus gewezen door mr. S.C.H. Koning, plv. voorzitter, H. Baas RA, en C.Chr. Doolhoff RA, leden, in aanwezigheid van mr P. Rijpstra, adj. secretaris, en uitgesproken ter openbare zitting van 22 maart 2004 door mr E.M.H. Pieters, voorzitter.
adj. secretaris plv. voorzitter