Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AT8815

Datum uitspraak2005-06-30
Datum gepubliceerd2005-07-06
RechtsgebiedPersonen-en familierecht
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Alkmaar
Zaaknummers77788/ES RK 04-1573
Statusgepubliceerd


Indicatie

Vaststelling van een uitkering in het levensonderhoud op basis van een redelijke werkbelasting in loondienst èn in een eigen onderneming, nu de onderhoudsplichtige nog herstellende is van een depressieve stoornis.


Uitspraak

RECHTBANK TE ALKMAAR Sector civiel recht zaak- en rekestnummer: 77788 / ES RK 04-1573 datum: 30 juni 2005 Beschikking van de enkelvoudige kamer voor de behandeling van burgerlijke zaken in de zaak van: [de vrouw], wonende te [woonplaats], verzoekende partij, procureur mr. drs. A. Hijner, tegen: [de man], aanvankelijk wonende te [woonplaats], thans wonende te [woonplaats 1], verwerende, tevens verzoekende partij, procureur aanvankelijk mr. E.M. Diesfeldt, thans mr. E. van der Hoeven, advocaat mr. M.R. de Boorder te Naarden. Partijen zullen verder ook worden aangeduid als de vrouw en de man. HET VERLOOP VAN DE PROCEDURE Ter griffie van deze rechtbank is op 23 december 2004 het inleidende verzoekschrift van de vrouw ingekomen waarin wordt verzocht tussen partijen, Nederlanders, echtscheiding, subsidiair scheiding van tafel en bed, uit te spreken. Voorts is hierbij verzocht nevenvoorzieningen als bedoeld in artikel 827 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering te treffen. Vervolgens is op 22 februari 2005 een akte houdende vermeerdering c.q. aanvulling verzoek van de zijde van de vrouw ontvangen. De man heeft zich bij verweerschrift, alsmede aanvullend verzoek tot echtscheiding, gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank ten aanzien van de verzochte echtscheiding en verweer gevoerd ten aanzien van de uitkering in het levensonderhoud van de vrouw en het voortgezette gebruik van de echtelijke woning. Voorts heeft de man bij aanvullend verweerschrift, tevens verzoekschrift, zijn verweer met betrekking tot de uitkering in het levensonderhoud van de vrouw gewijzigd, in die zin dat hij zich thans verzet tegen een hogere uitkering ten laste van de man dan Euro 595,35 per maand, en zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank ten aanzien van het voortgezet gebruik van de echtelijke woning. Daarnaast heeft de man van zijn kant de rechtbank verzocht nevenvoorzieningen als bedoeld in artikel 827 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering te treffen. De vrouw heeft nadere stukken overgelegd bij brief van haar procureur d.d. 2 juni 2005, alsmede bij fax van haar procureur d.d. 6 juni 2005. De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 13 juni 2005, alwaar zijn verschenen de vrouw, bijgestaan door mr. Hijner, en de man, bijgestaan door mr. De Boorder. Bij deze gelegenheid hebben beide raadslieden pleitnotities overgelegd. DE BEHANDELING VAN DE ZAAK Het ingediende verzoekschrift met overgelegde bescheiden voldoet aan de in artikel 815 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering vermelde voorschriften. De rechtbank heeft de in deze beschikking vermelde voornamen en geslachtsnamen van partijen en de datum en plaats van de huwelijksvoltrekking overgenomen uit het desbetreffende bescheid. Het gestelde omtrent de huwelijkssluiting, het huwelijksgoederenregime, de minderjarigen en de nationaliteit van partijen staat als erkend en gedeeltelijk gestaafd door de overgelegde bescheiden vast. Voorts is als erkend komen vast te staan dat het huwelijk duurzaam is ontwricht, zodat het verzoek tot echtscheiding, nu daartegen geen verweer wordt gevoerd, kan worden toegewezen. Ook de verzochte nevenvoorziening met betrekking tot het voortgezet gebruik van de echtelijke woning kan worden toegewezen, aangezien daartegen geen verweer meer wordt gevoerd en deze de rechtbank gegrond voorkomt. Tussen partijen is nog in geschil de door de vrouw verzochte uitkering in haar levensonderhoud en de door de man bij het aanvullende verweerschrift, tevens verzoekschrift, gedane verzoeken met betrekking tot de afrekening tussen partijen op grond van de tussen hen overeengekomen huwelijkse voorwaarden. De vrouw heeft ingestemd met de behandeling ter zitting van 13 juni 2005 van het eerst op 2 juni 2005 ontvangen zelfstandig verzoek van de man, behoudens ten aanzien van de verzoeken met betrekking tot de afrekening op grond van de huwelijkse voorwaarden en de afrekening van de waarde van de (voormalige) echtelijke woning, op de grond dat zij onvoldoende gelegenheid heeft gehad zich daartegen behoorlijk te verweren. Ter gelegenheid van de mondelinge behandeling heeft de rechtbank voorgesteld de verzoeken tot afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden en de afrekening van de waarde van de (voormalige) echtelijke woning conform artikel 9.1 van het landelijk Procesreglement Scheidingsprocedure af te splitsen van de behandeling van het verzoek tot echtscheiding en de overige nevenverzoeken. De vrouw zal dan op de verzoeken tot afrekening van de man kunnen reageren en beide partijen zullen dan in de gelegenheid zijn de bescheiden zoals bedoeld in artikel 9.2 van bovenvermeld procesreglement in het geding te brengen. Partijen hebben zich daarop akkoord verklaard met een pro forma-aanhouding van de verzoeken met betrekking tot de onderlinge afrekening tussen partijen. De vrouw heeft haar verweer omtrent de behandeling van de verzoeken ingetrokken en ingestemd met de behandeling ter zitting van de overige verzoeken. Ten aanzien van de door de vrouw verzochte uitkering in haar levensonderhoud, waartegen de man verweer voert op grond van de behoefte en de draagkracht, gaat de rechtbank uit van de volgende relevante feiten en omstandigheden. De vrouw vormt een gezin met de drie, inmiddels meerderjarige, nog studerende kinderen van partijen. Zij verblijven vooralsnog in de echtelijke woning. De vrouw verdient als parttime (50%) medisch analiste blijkens de jaaropgave over 2004 Euro 15.439,- bruto per jaar. Zij is bij de geboorte van haar kinderen gestopt met werken. Toen de kinderen groot genoeg waren heeft zij haar werk in deeltijd weer opgepakt. Zij kan haar werktijd bij haar huidige werkgever niet uitbreiden. De rechter is van oordeel dat van de vrouw kan worden verwacht dat zij (verdere) pogingen in het werk stelt om haar werkuren uit te breiden, maar dat niet voorshands en ook niet binnen afzienbare tijd dient te worden uitgegaan van een daardoor verminderde behoefte. Gelet op haar huidige leeftijd van 56 jaar, is haar slaagkans niet vanzelfsprekend. Evenmin kan van de vrouw worden verwacht, gelet op de omstandigheden tijdens de huwelijkse periode, dat zij binnen afzienbare tijd een zodanig extra inkomen verwerft dat daarmee haar huwelijks-gerelateerde behoefte in relevante mate daalt. De vrouw heeft, evenals de man, enige inkomsten uit tussen partijen verdeeld spaargeld. De behoefte aan de door de vrouw verzochte uitkering staat, alleen al bezien vanuit het inkomen waaraan partijen ten tijde van hun huwelijk gewoon waren en in het licht van de toelichting van de vrouw daarop aan de hand van zowel de 60%-norm als haar concrete behoefte-opstelling, naar het oordeel van de rechtbank vast. Daaraan kan het verweer van de man op incidentele posten zoals ten aanzien van de door de vrouw opgevoerde kosten van voeding, kleding, tuinonderhoud en vakantie, niet afdoen. De man betaalde tot december 2004 de hypothecaire en verdere zakelijke lasten van de echtelijke woning. Sindsdien neemt de vrouw deze voor haar rekening. De hypotheeklasten van de echtelijke woning bedragen Euro 11.946,- per jaar aan rente en Euro 208,- per maand aan premie van de daaraan gekoppelde levensverzekering. Daarnaast wordt rekening gehouden met het gebruikelijke eigenaarslastenforfait van Euro 95,- per maand. De WOZ-waarde bedraagt Euro 352.000,-. Het verweer van de man spitst zich voorts met name toe op zijn verminderde draagkracht ten gevolge van een depressieve stoornis. Hij heeft van 1 oktober 2004 tot begin mei 2005 geen of nauwelijks werkzaamheden voor zijn onderneming verricht en slechts werkzaamheden in dienstverband uitgevoerd. Blijkens door de man overgelegde verklaringen heeft hij vanaf 1 december 2004 in verband met depressieve klachten aangepaste werktijden gekregen bij zijn werkgever (productie 2 bij het aanvullend verweerschrift). Blijkens een medische verklaring van 11 april 2005 van zijn psychiater is de man sinds december 2004 onder behandeling en zou bij een hogere werkbelasting dan de uren die hij in loondienst werkt opnieuw gevaar voor het optreden van een depressieve stoornis ontstaan (productie 3 bij het aanvullend verweerschrift). Sinds medio mei j.l. is de man weer (voor een paar uur per week) aan de slag gegaan voor zijn onderneming. Op jaarbasis (jaaropgave 2004) verdient de man Euro 80.372,- bruto uit loondienst bij [bedrijfsnaam], waar hij een arbeidscontract van 32 uur per week heeft. De man heeft daarnaast een eigen onderneming in de vorm van een eigen praktijk, waarmee hij in de jaren over 2001 tot en met 2003 een winst van respectievelijk Euro 75.518,-, Euro 117.729,- en Euro 96.883,- heeft behaald. Over de eerste negen maanden van 2004 heeft de man Euro 65.375,- bruto verdiend, over een heel jaar berekend een resultaat van Euro 87.167,- bruto. De man heeft verklaard sinds 2003 op grond van gewijzigde regels (de werkzaamheden worden in diensttijd verricht) geen beloningen meer te ontvangen voor zijn werk als examinator. De rechtbank gaat uit van de juistheid van deze verklaring. De man werkte minimaal 52 uur per week, waarvan circa 20 uur in zijn eigen praktijk. De man gaat ervan uit dat hij wederom het werk in een eigen praktijk zal opvatten, gelet ook op zijn aanbod ter zitting om rekening te houden met een jaaropbrengst uit zijn onderneming van Euro 30.000,-. De rechtbank acht het redelijk bij de bepaling van de draagkracht van de man uit te gaan van het salaris uit loondienst, vermeerderd met een bedrag van Euro 47.162,- per jaar (de helft van de gemiddelde opbrengst over de jaren 2001 tot en met 2004) uit de eigen praktijk, nu het thans nog volstrekt onzeker is hoeveel uur de man in de toekomst weer zal gaan werken. De rechtbank merkt daarbij op dat niet zozeer hetgeen de man op dit moment verdient het uitgangspunt dient te zijn, maar veeleer hetgeen de man in redelijkheid geacht kan worden te verdienen na zijn genezing, daarbij uitgaande van een redelijke werkbelasting op basis van 32 werkuren per week in loondienst en 10 werkuren per week in zijn onderneming. De man woont sinds februari j.l. samen met een nieuwe partner die in haar eigen levensonderhoud voorziet. De man betaalt aan huur Euro 1.250,- per maand; de helft van deze kosten wordt ten laste van zijn nieuwe partner gebracht. De rechtbank acht het resterende deel niet dermate hoog, gelet op de hoogte van de gemiddelde huurprijzen in den lande en het inkomen van de man, dat daarop nog een correctie zou dienen te worden toegepast. Aan ziektekostenverzekeringspremie betaalt de man ten behoeve van zichzelf en de beide jongste kinderen van partijen Euro 327,- per maand. Het eigen risico bedraagt Euro 160,- per jaar en wordt bij de berekening van de draagkracht van de man meegenomen. Conform de Bijlage-2005 (eerste helft) bij het rapport van de Werkgroep Alimentatienormen wordt rekening gehouden met het in de bijstandsnorm begrepen deel van de nominale premie ziektekostenverzekering Euro 32,- per maand. De man betaalt de bijdrage van Euro 175,- per kind per maand ten behoeve van zijn beide jongste kinderen niet meer, hoewel hij dat eerder tegenover de rechter bij de behandeling van de voorlopige voorzieningen had toegezegd. De man heeft verklaard hiervoor geen geld meer te hebben naast de betaling van de voorlopige alimentatie van Euro 5.500,- per maand ten behoeve van de vrouw. De man heeft de studiekosten en het boekengeld over het studiejaar 2004/2005 ten behoeve van zijn kinderen betaald (Euro 333,- per maand). De rechtbank gaat ervan uit dat de man deze kosten voor zijn rekening blijft nemen. Op grond van het voorgaande en daarbij de welstand van partijen tijdens hun huwelijk in beschouwing genomen, acht de rechtbank de navolgende uitkering in het levensonderhoud van de vrouw in overeenstemming met de wettelijke maatstaven. DE BESLISSING De rechtbank : Spreekt tussen partijen, op [huwelijksdatum en -plaats], gehuwd, ECHTSCHEIDING uit. Bepaalt dat de man aan de vrouw een uitkering tot haar levensonderhoud zal betalen van Euro 5.180,- per maand telkens bij vooruitbetaling te voldoen met ingang van de dag van inschrijving van deze beschikking. Bepaalt dat de vrouw indien deze op het ogenblik van de inschrijving van deze beschikking de echtelijke woning aan de [straatnaam] [woonplaats], bewoont, jegens de man bevoegd is de bewoning en het gebruik van de bij die woning en tot de inboedel daarvan behorende zaken voort te zetten gedurende zes maanden na voormelde inschrijving. Verklaart deze beschikking behoudens ten aanzien van de echtscheiding uitvoerbaar bij voorraad. Wijst tot zoverre af het meer of anders verzochte. Houdt de behandeling met betrekking tot de afrekening van huwelijkse voorwaarden en de afrekening van de waarde van de (voormalige) echtelijke woning in afwachting van bovenbedoelde stukken van partijen pro forma aan tot 21 september 2005. Deze beschikking is gegeven door mr. H.A. van den Berg, lid van gemelde kamer, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van DONDERDAG 30 juni 2005, in tegenwoordigheid van de griffier.