Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AT7765

Datum uitspraak2005-06-06
Datum gepubliceerd2005-06-20
RechtsgebiedBijstandszaken
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Arnhem
ZaaknummersAWB 05/337
Statusgepubliceerd


Indicatie

Verschuiving uitbetaaldatum bijstandsuitkering.


Uitspraak

Rechtbank Arnhem Sector bestuursrecht Registratienummer: AWB 05/337 Uitspraak ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen: [eiser], eiser, wonende te [woonplaats], en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Wageningen, verweerder. 1. Aanduiding bestreden besluit Besluit van verweerder van 7 januari 2005, verzonden 12 januari 2005. 2. Procesverloop Bij besluit van 26 augustus 2004 heeft verweerder aan eiser meegedeeld dat de betaling van de door de gemeente Wageningen te verstrekken bijstandsuitkering over de periode augustus 2004 tot en met juli 2005 volgens een vastgesteld schema wordt verschoven naar de 15e dag van de maand. Bij het in rubriek 1 aangeduide besluit heeft verweerder het ingediende bezwaar ongegrond verklaard en het eerder genoemde besluit gehandhaafd. Tegen dit besluit is beroep ingesteld en door verweerder is een verweerschrift ingediend. Naar deze en de overige door partijen ingebrachte stukken wordt hier kortheidshalve verwezen. Het beroep is behandeld ter zitting van de rechtbank van 25 april 2005. Eiser is aldaar verschenen. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door drs. A.J.M. Borgart. 3. Overwegingen Aan het bestreden besluit ligt ten grondslag dat in artikel 45 van de Wet werk en bijstand (WWB) de periode van uitbetalen van de bijstandsuitkering is vastgelegd. Volgens verweerder krijgt eiser iedere maand over de voorafgaande maand een bij de wet bepaald uitkeringsbedrag uitbetaald. Verweerder stelt zich op het standpunt dat het feit dat eisers uitkering over de periode van zes maanden iedere maand een of twee dagen later wordt uitbetaald daar niets aan af doet. Eiser heeft het bestreden besluit gemotiveerd aangevochten. Op zijn stellingen zal de rechtbank, voor zover nodig, in het navolgende ingaan. De rechtbank overweegt allereerst dat de beslissing om de betaaldatum over de periode van één jaar te verleggen naar de 15e van de daaropvolgende maand, te beginnen per 1 september 2004, de aanspraak op algemene bijstand nader preciseert en derhalve een besluit is in de zin van de Awb, waartegen bezwaar open staat. Uit het vorenstaande volgt dat verweerder het bezwaar van eiser terecht ontvankelijk heeft verklaard. Uit de gedingstukken en het gestelde ter zitting is de rechtbank het volgende gebleken. Eiser ontvangt vanaf 27 februari 2004 een bijstandsuitkering naar de norm voor een alleenstaande. De uitkering wordt aan het eind van de lopende maand, waarop de uitkering betrekking heeft, betaalbaar gesteld. Op 20 juli 2004 heeft verweerder besloten de betaaldatum van uitkeringen op grond van de WWB geleidelijk op te schuiven, zodat na ongeveer 12 maanden een systeem van achteraf betalen ontstaat. Iedere maand verschuift de datum 1 tot 2 dagen. De betaaldatum voor de uitkering over augustus 2004 ligt op 1 september 2004. De betaaldatum voor de uitkering over juli 2005 ligt op 15 augustus 2005. In artikel 45, eerste lid, eerste volzin, van de WWB is bepaald dat de algemene bijstand per kalendermaand wordt vastgesteld en betaald. Blijkens de wetsgeschiedenis van artikel 45 van de WWB is de bepaling in de Algemene bijstandswet (Abw) dat de betaling achteraf plaatsvindt, vervallen. Hiermee wordt beoogd burgemeester en wethouders de mogelijkheid te bieden om te bepalen of de betaling van de algemene bijstand plaatsvindt in de maand waarop die betrekking heeft, dan wel of de algemene bijstand wordt betaald na afloop van de maand waarop deze betrekking heeft, aldus de Memorie van Toelichting (Kamerstukken II, 2002-2003, 28 870, nr. 3, p. 69). Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat het door verweerder voorgestane systeem uiteindelijk resulterend in betaling op de 15e van de volgende maand in beginsel met artikel 45, eerste lid, eerste volzin, van de WWB in overeenstemming is. In de uitspraken van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 25 februari 2003, USZ 2003/130 en 16 november 2004, JWWB 2005/17 heeft de Raad overwogen, dat aangezien de bijstandsuitkering een uitkering op minimumniveau is, het bijstandsverlenend orgaan de verschuiving van de betaaldatum van die uitkering zo dient te laten verlopen, dat daarbij voldoende rekening wordt gehouden met de belangen van uitkeringsgerechtigden en met de gevolgen die deze verschuiving voor hen meebrengt. Daarbij dient zoveel als mogelijk is te worden voorkomen dat de regelmaat in de uitbetaling wordt verstoord. De rechtbank stelt vast dat door de geleidelijke verschuiving van de uitbetaaldata met één of twee dagen over de periode van één jaar, het tot dan gebruikelijke betalingsritme wordt doorbroken. De verschuiving heeft immers tot gevolg dat de uitkering niet aan het eind van de lopende maand betaalbaar wordt gesteld, maar eerst op de 15e van de daarop volgende maand. De rechtbank stelt vast dat door verschuiving van de uitbetaaldata maandelijks gedurende de periode van verschuiving een leemte in de uitbetaling van de algemene bijstand ontstaat. Uit het B&W-voorstel d.d. 12 juli 2004 blijkt dat dit door verweerder is onderkend, maar dat uit financiële overwegingen is besloten om niet tot verstrekking van een overbruggingsuitkering over te gaan. Nu verweerder in het geheel niet in de ontstane leemte in de uitbetaling van de algemene bijstand heeft voorzien, is de rechtbank van oordeel dat verweerder onvoldoende rekening heeft gehouden met de belangen van eiser en de gevolgen die deze verschuiving met zich brengt. Het vorenstaande leidt de rechtbank tot de conclusie dat het bestreden besluit voor vernietiging in aanmerking komt wegens strijd met de artikelen 3:2 en 3:4 van de Awb. Het beroep moet derhalve gegrond worden verklaard. De rechtbank zal verweerder onder toepassing van artikel 8:72, vierde lid van de Awb opdragen met inachtneming van het overwogene in deze uitspraak een nieuw besluit op bezwaar te nemen. Gelet hierop kan de rechtbank thans geen oordeel geven over de door eiser ingevolge artikel 8:73 van de Awb verzochte schadevergoeding, bestaande uit wettelijke rente. In het nieuwe besluit zal verweerder tevens een beslissing dienen te nemen op dit verzoek. Ten behoeve van het door verweerder nieuw te nemen besluit op bezwaar merkt de rechtbank ter informatie van partijen nog op, dat ander dan in het B&W voorstel van 12 juli 2004 is gesteld, een te verlenen compensatie niet kan worden verstrekt in de vorm van een geldlening. In voornoemde uitspraken heeft de CRvB overwogen dat ingevolge artikel 19 van de Abw de bijstand om niet wordt verleend, tenzij in deze wet anders is bepaald. De Raad heeft daarbij geen grondslag in de Abw gezien, die rechtvaardigt dat de met een overbruggingsuitkering toegekende bijstand in de vorm van een geldlening kan worden verstrekt. Nu de bepalingen van de artikelen 19 en 24 van de Abw ongewijzigd zijn neergelegd in artikel 48 van de WWB en de bijstandsuitkering geen inkomen is in de zin van artikel 32 van de WWB volgt uit het vorenstaande dat de door verweerder te verlenen compensatie dient te geschieden in de vorm van bijstandsverlening om niet. De rechtbank acht termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb en verweerder te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten, welke zijn begroot op € 6,- zijnde reiskosten. Van andere kosten in dit verband is de rechtbank niet gebleken. Het hiervoor overwogene leidt de rechtbank, mede gelet op artikel 8:74 van de Awb, tot de volgende beslissing. 4. Beslissing De rechtbank verklaart het beroep gegrond; vernietigt het bestreden besluit; bepaalt dat verweerder een nieuw besluit op bezwaar neemt met inachtneming van deze uitspraak; veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten ten bedrage van € 6,- en wijst de gemeente Wageningen aan als de rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden; bepaalt voorts dat de gemeente Wageningen het door eiser betaalde griffierecht ten bedrage van € 37,- aan hem vergoedt. Aldus gegeven door mr. J. Barrau, rechter, in tegenwoordigheid van mr. F.E.M. Rosmalen, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 6 juni 2005. De griffier, De rechter, Tegen deze uitspraak staat voor belanghebbenden, behoudens het bepaalde in artikel 6:24 juncto 6:13 van de Awb, binnen 6 weken na de dag van verzending hiervan, hoger beroep open bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht. Verzonden op: 6 juni 2005