Jurisprudentie
AT7445
Datum uitspraak2005-06-15
Datum gepubliceerd2005-06-15
RechtsgebiedBouwen
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200408006/1
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2005-06-15
RechtsgebiedBouwen
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200408006/1
Statusgepubliceerd
Indicatie
Bij besluit van 24 september 2002 heeft het college van burgemeester en wethouders van Groesbeek (hierna: het college) bouwvergunning verleend aan de besloten vennootschap Café-Restaurant De Linde B.V. (hierna: De Linde) voor het uitbreiden van een horecabedrijf op het perceel Cranenburgsestraat 33 te Groesbeek, kadastraal bekend gemeente Groesbeek, sectie I, nummer 3342.
Uitspraak
200408006/1.
Datum uitspraak: 15 juni 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellanten], wonend te Groesbeek,
tegen de uitspraak in zaak no. AWB 03/1852 van de rechtbank Arnhem van 23 augustus 2004 in het geding tussen:
appellanten
en
het college van burgemeester en wethouders van Groesbeek.
1. Procesverloop
Bij besluit van 24 september 2002 heeft het college van burgemeester en wethouders van Groesbeek (hierna: het college) bouwvergunning verleend aan de besloten vennootschap Café-Restaurant De Linde B.V. (hierna: De Linde) voor het uitbreiden van een horecabedrijf op het perceel Cranenburgsestraat 33 te Groesbeek, kadastraal bekend gemeente Groesbeek, sectie I, nummer 3342.
Bij besluit van 15 juli 2003 heeft het college, onder gedeeltelijke verwijzing naar het advies van de commissie voor de behandeling van bezwaarschriften, het daartegen door appellanten gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 23 augustus 2004, verzonden op 27 augustus 2004, heeft de rechtbank Arnhem (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellanten ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben appellanten bij brief van 27 september 2004, bij de Raad van State ingekomen op 28 september 2004, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 15 december 2004 heeft het college van antwoord gediend.
Bij brief van 23 maart 2005 hebben appellanten nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 11 april 2005, waar [een van de appellanten] in persoon, en het college, vertegenwoordigd door mr. I. Hassankhan, ambtenaar der gemeente, zijn verschenen. Voorts is verschenen De Linde, vertegenwoordigd door mr. T.E.P.A. Lam, advocaat te Nijmegen en [eigenaar].
2. Overwegingen
2.1. Appellanten betogen dat de rechtbank heeft miskend dat voor het college een aanhoudingsplicht ten aanzien van de behandeling van de aanvraag om bouwvergunning als bedoeld in artikel 52 van de Woningwet bestond.
2.2. Ingevolge artikel 52, eerste lid, van de Woningwet, voorzover hier van belang, houden burgemeester en wethouders in afwijking van artikel 46, eerste lid, de beslissing omtrent een aanvraag om bouwvergunning aan indien er geen grond is om de vergunning te weigeren en het bouwen tevens is aan te merken als het oprichten of veranderen van een inrichting waarvoor een vergunning krachtens artikel 8.1 van de Wet milieubeheer is vereist.
Ingevolge artikel 8.1, eerste lid, van de Wet milieubeheer is het verboden zonder daartoe verleende vergunning een inrichting op te richten, te veranderen of in werking te hebben.
Ingevolge artikel 8.1, tweede lid, van die wet geldt het verbod niet met betrekking tot inrichtingen behorende bij een categorie die bij een algemene maatregel van bestuur krachtens artikel 8.40, eerste lid, is aangewezen, behoudens in gevallen waarin, krachtens de tweede volzin van dat lid, de bij die maatregel gestelde regels niet gelden voor een zodanige inrichting.
Op 1 oktober 1998 is het Besluit horeca-, sport- en recreatie-inrichtingen milieubeheer (hierna: het Besluit) in werking getreden. Het Besluit is een algemene maatregel van bestuur krachtens evengenoemd artikel 8.40, eerste lid.
Ingevolge artikel 2, eerste lid, aanhef en onder a, sub 1, van het Besluit, voorzover thans van belang, is dit besluit van toepassing op een inrichting waarbij uitsluitend of in hoofdzaak sprake is van een restaurant, cafetaria of discotheek.
Ingevolge artikel 3, tweede lid, aanhef en onder b, van het Besluit, voorzover thans van belang, is dit besluit niet van toepassing op een inrichting als bedoeld in artikel 2, eerste lid, voorzover in de inrichting permanente voorzieningen aanwezig zijn ten behoeve van de gelijktijdige aanwezigheid van meer dan 2000 bezoekers.
2.3. In de uitspraak van 11 november 1999 in zaak nr. E03.98.0034 heeft de Afdeling bij de beoordeling van het besluit van het college van 18 november 1997 omtrent een aan De Linde verleende revisievergunning op grond van de Wet milieubeheer geoordeeld dat het Besluit ten tijde van het nemen van dat besluit op de inrichting van toepassing was en dat daarom de vergunningplicht voor deze inrichting was komen te vervallen. Daartoe is overwogen dat de enkele aanwezigheid van gebouwen met een bepaalde omvang en vloeroppervlak en de aan de inrichting gestelde brandveiligheidseisen, mede gelet op de verklaring van de term "permanente voorzieningen" in de nota van toelichting op het Besluit, geen grond kunnen zijn om permanente voorzieningen ten behoeve van de gelijktijdige aanwezigheid van meer dan 2000 bezoekers aan te nemen. Ook overigens is de Afdeling destijds niet gebleken dat de inrichting beschikte over dergelijke permanente voorzieningen.
Anders dan appellanten is de Afdeling van oordeel dat het bouwplan er niet toe strekt uitbreiding van de bestaande horeca-capaciteit te realiseren. Op basis van de stukken en het verhandelde ter zitting is voldoende aannemelijk geworden dat de beoogde uitbreiding slechts ziet op een verandering en verbetering van de bestaande voorzieningen voor personeel en bezoekers.
Gelet hierop heeft de rechtbank terecht overwogen dat De Linde in verband met dit bouwplan niet milieuvergunningplichtig is en dat er voor het college geen aanhoudingsplicht bestond als bedoeld in artikel 52 van de Woningwet ten aanzien van de aanvraag om bouwvergunning. Het betoog van appellanten faalt dan ook.
2.4. Voorts betogen appellanten dat de rechtbank heeft miskend dat het bouwplan niet voldoet aan het bepaalde in artikel 2.5.30 van de Bouwverordening van de gemeente Groesbeek (hierna: de Bouwverordening).
2.5. Ingevolge artikel 2.5.30, eerste lid, van de Bouwverordening moet, indien de omvang of de bestemming van een gebouw daartoe aanleiding geeft, ten behoeve van het parkeren of stallen van auto’s in voldoende mate ruimte zijn aangebracht in, op of onder het gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort (conform het Handboek CROW-ASVV). Deze ruimte mag niet overbemeten zijn, gelet op het gebruik of de bewoning van het gebouw, waarbij rekening moet worden gehouden met de eventuele bereikbaarheid per openbaar vervoer.
Ingevolge het vierde lid van dit artikel, voorzover hier van belang, kunnen burgemeester en wethouders ontheffing verlenen van het eerste lid indien het voldoen aan die bepaling door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit, of voor zover op andere wijze in de nodige parkeer- of stallingruimte wordt voorzien.
2.6. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in de uitspraak van 20 april 2000 in zaak nr. H01.99.0617 en daarna onder meer in een uitspraak van 28 juli 2004 in zaak nr. 200400798/1 (BR 2004, p.1044) behoort bij de beoordeling of wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid alleen rekening te worden gehouden met de toename van de parkeerbehoefte als gevolg van het realiseren van het bouwplan.
Op grond van het volgens artikel 2.5.30 van de Bouwverordening van toepassing zijnde Handboek CROW-ASVV wordt bij de toepassing van deze bepaling uitgegaan van de uitbreiding van het bruto-vloeroppervlak en dienen voor discotheken 6 en voor restaurants/partyzalen 12-15 parkeerplaatsen per 100 vierkante meter te worden gerealiseerd. De Linde heeft een gemengd karakter. De rechtbank is met recht tot de conclusie gekomen dat het college zich in het bestreden besluit op het standpunt kon stellen dat bij een uitbreiding van het bruto-vloeroppervlak met 2075 m2 tenminste 249 parkeerplaatsen dienen te worden gerealiseerd en dat aan die voorwaarde ruim wordt voldaan. Van strijd met de in artikel 2.5.30 van de Bouwverordening gestelde norm is dan ook geen sprake.
Gelet hierop faalt het betoog van appellanten.
2.7. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, Voorzitter, en mr. J.A.M. van Angeren en mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, Leden, in tegenwoordigheid van mr. S.W. Schortinghuis, ambtenaar van Staat.
w.g. Slump w.g. Schortinghuis
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 15 juni 2005
66-444.