Jurisprudentie
AT6682
Datum uitspraak2005-05-13
Datum gepubliceerd2005-06-02
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof 's-Gravenhage
Zaaknummers2200072004
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2005-06-02
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof 's-Gravenhage
Zaaknummers2200072004
Statusgepubliceerd
Indicatie
Runderen, verboden diergeneesmiddelen
Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Uitspraak
rolnummer 2200072004
parketnummer 1203545301
datum uitspraak 13 mei 2005
tegenspraak
GERECHTSHOF TE 'S-GRAVENHAGE economische kamer
ARREST
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de meervoudige economische strafkamer in de rechtbank te Middelburg van 10 februari 2004 in de strafzaak tegen de verdachte:
[naam]
1. Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van 29 april 2005.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
2. Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd hetgeen vermeld staat in de inleidende dagvaarding, waarvan een kopie in dit arrest is gevoegd.
3. Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte veroordeeld ter zake van het onder 1 tenlastegelegde tot elf geldboetes van elk EUR 550,=, subsidiair telkens elf dagen hechtenis, en terzake van het onder 2 tenlastegelegde tot zeven geldboetes van elk EUR 250,=, subsidiair vijf dagen hechtenis, met beslissing omtrent het inbeslaggenomene als vermeld in het vonnis.
De verdachte heeft tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
4. Verweren en verzoeken zijdens de verdediging
1. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman verweren gevoerd omtrent de wijze waarop de getuigen à decharge bij de rechter-commissaris en de rechtbank zijn gehoord, alsmede omtrent gronden die zijns inziens tot terugwijzing naar de rechtbank zouden moeten leiden, een en ander zoals weergegeven in de ter terechtzitting in hoger beroep overgelegde pleitnotities, waarna de raadsman (onder meer) heeft gepersisteerd bij zijn verzoek om getuigen ter terechtzitting in hoger beroep te horen dan wel de zaak terug te wijzen naar de rechtbank.
Het hof wijst het door de raadsman gestelde en verzochte af op de gronden, genoemd in het proces-verbaal ter terechtzitting in hoger beroep van 21 januari 2005, nu het hof zich met de toen genomen beslissingen en de gronden daarvoor verenigt, ter terechtzitting op 29 april 2005 door de verdediging dienaangaande geen nieuwe argumenten zijn aangevoerd en het hof ook overigens geen reden ziet om anders te beslissen.
2. De raadsman heeft voorts ter terechtzitting in hoger beroep gepersisteerd bij het verzoek tot het verrichten van een tegenonderzoek.
Het hof wijst dit verzoek af. Blijkens mededeling van de advocaat-generaal ter zitting zijn de monsters thans nog beschikbaar, maar, mede gezien de in het dossier gevoegde brief van 6 juni 2003 van het Instituut voor Voedsel-veiligheid (RIKILT) en het Rijksinstituut voor Milieu-hygiëne (RIVM), is een contra-expertise thans niet meer mogelijk. Toewijzing van het verzoek acht het hof derhalve niet zinvol.
3. De raadsman heeft het hof ter terechtzitting in hoger beroep voorts verzocht prejudiciële vragen aan het Europese Hof van Justitie te stellen, teneinde - zo begrijpt het hof de raadsman - de Nederlandse techniek van monsterneming te toetsen aan de EU Richtlijn 96/23 en de (daaraan gekoppelde) beschikking 98/179/EG.
Het hof wijst dit verzoek af, nu, gelet op onder 5.3 overwogene, de noodzaak daarvan niet is gebleken.
5. Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie
De verdediging heeft ter terechtzitting in hoger beroep gesteld dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk is in de vervolging van de verdachte, nu (1) het openbaar ministerie ten onrechte - want in strijd met de opdracht daartoe van de rechtbank - heeft geweigerd de contra-monsters te onderzoeken, (2) de verdediging door het openbaar ministerie niet tijdig (pas na de zitting van 13 mei 2002) op de hoogte is gesteld van de testresultaten en direct op de volgende zitting, derhalve op 15 april 2003, om een tegenonderzoek heeft verzocht, hetwelk toen niet meer mogelijk bleek, en (3) met betrekking tot de monsters in strijd met de beschikking 98/179/EG d.d. 23 februari 1998 is gehandeld, inhoudende dat contra-onderzoek te allen tijde mogelijk is en dat moet worden aangegeven welke geneesmiddelen in de laatste vier weken voor de bemonstering zijn toegediend.
Het hof overweegt hieromtrent het volgende.
1. Het hof is niet gebleken dat de officier van justitie in strijd met de daartoe gegeven opdracht van de rechtbank heeft gehandeld. De rechtbank heeft blijkens het proces-verbaal van het onderzoek ter terechtzitting op 15 april 2003 (hervat op 18 september 2003) het onderzoek geschorst teneinde de officier van justitie in de gelegenheid te stellen om indien deze mogelijkheid nog bestaat de gevraagde contra-expertise te laten verrichten. Ter terechtzitting op 27 januari 2004 heeft de officier van justitie - blijkens het proces-verbaal van die zitting - meegedeeld dat blijkens een brief van het RIKILT en het RIVM d.d. 6 juni 2003 een contra-expertise thans zinloos is. Een contra-expertise zou na verloop van vier maanden nog mogelijk zijn geweest, maar na verloop van zes maanden al niet meer. Blijkens de overweging in het vonnis, naar aanleiding van een bewijsverweer met betrekking tot het tegenonderzoek, is de rechtbank verder van de onmogelijkheid van tegenonderzoek uitgegaan.
2. Blijkens het overzichtsproces-verbaal d.d. 4 september 2001, op ambtseed opgemaakt en ondertekend door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [naam1] en[naam5], beiden ambtenaar van de Algemene Inspectiedienst, tevens buitengewoon opsporings-ambtenaar, proces-verbaalnr. 2357, kenmerk 0/OPV, p. 8, is de verbalisanten de uitslag van de genomen urinemonsters op 19 juni 2001 per e-mail door het RIKILT meegedeeld. Hieruit bleek dat elf runderen positief waren bevonden op stanozolol. Op 20 juni 2001 is de officier van justitie van de testresultaten op de hoogte gebracht. Op 21 juni 2001 zijn de desbetreffende runderen op de onderneming [naam4] ter destructie in beslag genomen. De uitslag van de elf positief bevonden runderen is door verbalisant [naam5] blijkens dit proces-verbaal op dat moment mondeling aan de verdachte meegedeeld. Blijkens de omstandigheid dat verdachtes runderen toen ter destructie werden afgevoerd en de verdachte daarbij een bewijs van ontvangst is overhandigd (D/95), twijfelt het hof er niet aan dat de verdachte op dat moment wist dat de runderen positief waren bevonden. De datering van de schriftelijke verslaglegging van de uitkomsten van het onderzoek op 27 juni 2001 (derhalve na de inbeslagneming) doet hieraan niet af, nu de per e-mail vooraf doorgegeven uitslagen reeds bekend waren. Gezien het voorgaande is het hof niet gebleken dat de verdachte niet tijdig op de hoogte was gesteld van de testresultaten, zodat hem de mogelijkheid tot het tijdig verzoeken van een tegenonderzoek zou zijn ontnomen. De kennelijk late verstrekking van de onderzoeksverslagen van het RIKILT aan de raadsman doet aan het voorgaande niet af.
3. De beschikking 98/179/EG waarop de raadsman zich heeft beroepen is vastgesteld om de doeltreffendheid van de bewakingsplannen van de lidstaten voor de opsporing van bepaalde stoffen en residuen als bedoeld in de richtlijn 96/23/EG te verbeteren. Indien de bepalingen van deze beschikking al betrekking hebben op een opsporings-onderzoek als het onderhavige, merkt het hof op dat deze bepalingen zich beperken tot de periode tussen de monstername en de overdracht van de monsters aan het laboratorium, en niets inhouden over de wijze waarop het laboratorium met het monster moet omgaan of de tijd gedurende welke het laboratorium het monster moet bewaren. De door de raadsman aangehaalde bepalingen betreffen achtereenvolgens de omvang van de monsters (voldoende om te doen wat nodig is voor screening en bevestiging; het hof begrijpt dat als onderzoek en contra-expertise), de deugdelijkheid en de verzegeling van de containers waarin de monsters worden verzameld en die naar het laboratorium worden gebracht, en de deugdelijke opslag en vervoer van de monsters, totdat ze bij het laboratorium aankomen. Niet aannemelijk is geworden dat in het onderhavige geval in strijd met deze voorschriften is gehandeld.
Wel is aannemelijk geworden dat, anders dan artikel 2.7 van bedoelde beschikking verlangt, niet is vermeld of in de laatste vier weken vóór de bemonstering geneesmiddelen aan de dieren zijn toegediend, en, zo ja, welke. Het hof acht dit een verzuim bij de monsterneming, aangezien de resultaten van het onderzoek door toediening van medicatie beïnvloed hadden kunnen zijn.
Niet gebleken is echter dat de verdachte door dit verzuim in zijn verdedigingsbelang is geschaad of dat dit verzuim een ernstige schending van beginselen van een behoorlijke procesorde met zich meebrengt, aangezien de verdachte in voldoende mate de gelegenheid heeft gehad zich dienaangaande te verweren en dit, indien inderdaad binnen vier weken voor de monsterneming medicatie was toegediend, middels een schrijven van de veearts te onderbouwen. De verdachte heeft terzake niets aangevoerd.
Ook overigens is het hof van oordeel dat er niet doelbewust of met grove veronachtzaming van verdachtes belangen tekort is gedaan aan diens recht op een behoorlijke behandeling van de zaak, zodat het openbaar ministerie ontvankelijk is in diens vervolging.
6. Beoordeling van het vonnis
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
7. Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan op de wijze als is vermeld in de hierna ingevoegde bijlage die van dit arrest deel uitmaakt.
Hetgeen ter zake meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijf-fouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
8. Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
De bewijsmiddelen zullen in die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest met de bewijsmiddelen vereist in een aan dit arrest gehechte bijlage worden opgenomen.
9. Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Met betrekking tot het onder 2 tenlastegelegde heeft de raadsman ter terechtzitting in hoger beroep gesteld dat de verdachte dienaangaande dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging, aangezien nergens uit blijkt dat de injectiespuit, injectienaalden en/of het doorsteekdopje zijn gebruikt en niet valt uit te sluiten dat deze zaken er reeds vele jaren liggen en misschien ooit legaal door de dierenarts ten onrechte aldaar zijn achtergelaten. Volgens de raadsman zijn daarom de verkeerde bepalingen ten laste gelegd.
Dit verweer behoeft geen bespreking, nu de verdachte terzake het voorhanden hebben van de voorwerpen met daarin verboden middelen wordt verweten. Nu ook overigens geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, is het bewezenverklaarde strafbaar.
Het bewezenverklaarde levert op:
1. Overtreding van een voorschrift, gesteld krachtens artikel 19 van de Landbouwwet.
2. Overtreding van een voorschrift, gesteld krachtens artikel 49 van de Diergeneesmiddelenwet.
10. Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
11. Strafmotivering
De advocaat-generaal mr. Wittop Koning heeft geconcludeerd tot vernietiging van het vonnis waarvan beroep en veroordeling van de verdachte ter zake van het onder 1 tenlastegelegde tot elf geldboetes van elk EUR 500,=, subsidiair telkens elf dagen hechtenis, en terzake van het onder 2 tenlastegelegde tot zeven geldboetes van elk EUR 250,=, subsidiair vijf dagen hechtenis.
Het hof heeft de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij is in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft verboden diergeneesmiddelen voorhanden gehad en een aantal runderen voorhanden of in voorraad gehad waaraan een verboden stof was toegediend.
Met dergelijke overtredingen wordt het vertrouwen in de samenleving in de kwaliteit van bepaalde producten geschaad. Die kwaliteitseisen zijn in casu van belang voor de gezondheid van mens en dier. Daarnaast worden met dergelijk gedrag producenten benadeeld die wel binnen de grenzen van de wet handelen.
Voorts is komen vast te staan dat de verdachte, blijkens een hem betreffend uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister d.d. 14 april 2005, eerder voor een soortgelijk feit tot een geldboete is veroordeeld, hetgeen hem er kennelijk niet van heeft weerhouden de onderhavige feiten (nog in de proeftijd van een eerdere veroordeling) te begaan.
Naar het oordeel van het hof komen de ernst van het bewezenverklaarde en de door het hof in aanmerking genomen omstandigheden onvoldoende tot uitdrukking in de door de advocaat-generaal gevorderde straffen. Het is op deze grond dat het hof hierna te vermelden zwaardere straffen zal opleggen dan door de advocaat-generaal is gevorderd. Bij de vaststelling van de geldboetes is rekening gehouden met de draagkracht van de verdachte.
12. Beslag
De na te melden inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, met betrekking tot welke het onder 1 en/of 2 tenlastegelegde en bewezenverklaarde is begaan, dienen te worden onttrokken aan het verkeer, aangezien het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met het algemeen belang en de wet.
13. Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 23, 24, 24c, 36b, 36c, 62 en 63 van het Wetboek van Strafrecht, alsmede op de artikelen 1 (oud), 2 en 6 (oud) van de Wet op de economische delicten, artikel 19 van de Landbouwwet, de artikelen 1 (oud) en 2 (oud) van de Regeling verbod handel met bepaalde stoffen behandelde dieren en producten, de artikelen 1 en 2 van de Verordening verbod op het gebruik van bepaalde stoffen met hormonale werking en van bepaalde stoffen met thyreostatische werking alsmede van b-agonisten 1997, artikel 49 van de Diergeneesmiddelenwet, de artikelen 3 en 4 van het Besluit verboden stoffen Diergeneesmiddelenwet, alsmede op artikel 2 (oud) van de Regeling gebruik hormonen en [bèta]-agonisten.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde, zoals hierboven omschreven, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen ter zake meer of anders is tenlastegelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezenverklaarde de hierboven vermelde strafbare feiten oplevert.
Verklaart de verdachte strafbaar ter zake van het bewezenverklaarde.
Veroordeelt de verdachte terzake van het onder 1 bewezenverklaarde tot het betalen van een geldboete van
EUR 6.050,= (zegge ZESDUIZEND EN VIJFTIG EURO),
bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 121 DAGEN.
Veroordeelt de verdachte terzake van het onder 2 bewezenverklaarde tot het betalen van een geldboete van
EUR 1.750,= (zegge ÉÉNDUIZEND ZEVENHONDERD EN VIJFTIG EURO),
bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 35 DAGEN.
Verklaart onttrokken aan het verkeer:
Dit arrest is gewezen door
mrs. Van Strien, Van den Berg en Keulen,
in bijzijn van de griffier mr. Postma.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 13 mei 2005.
1