Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AT5779

Datum uitspraak2005-04-25
Datum gepubliceerd2005-05-25
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamGerechtshof Amsterdam
Zaaknummers02/07174
Statusgepubliceerd


Indicatie

1. Eventuele onrechtmatigheid boekenonderzoek brengt niet mee dat daarbij verkregen informatie niet mag worden gebruikt door de inspecteur, nu belanghebbende o.g.v. artikel 47 AWR sowieso verplicht was die informatie te verstrekken. 2. Inwoner Frankrijk heeft Franse woning in 1995 gefinancierd met verhoging hypotheek Nederlandse woning. In zoverre komt de schuld niet in mindering op het binnenlands vermogen. Geen opgewekt vertrouwen door Besluit 11-5-1998 want dat Besluit heeft geen betrekking op de vermogensbelasting.


Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM Tweede Meervoudige Belastingkamer UITSPRAAK op het beroep X te Y (Frankrijk), belanghebbende, tegen een uitspraak van de inspecteur van de Belastingdienst P, de inspecteur. 1. Loop van het geding Van belanghebbende is ter griffie een beroepschrift ontvangen op 13 december 2002, ingediend door mr. A (B, Accountants, Belastingadviseurs, Juristen te P) als gemachtigde en aangevuld bij brief met bijlagen van 9 mei 2003. Het beroep is gericht tegen de uitspraak van de inspecteur, gedagtekend 14 november 2002, betreffende de aan belanghebbende opgelegde aanslag in de vermogensbelasting voor het jaar 1999 alsmede tegen de bij die aanslag opgelegde boete. Aan belanghebbende is voor het jaar 1999 een aanslag vermogensbelasting met dagtekening 15 november 2001 opgelegd berekend naar een vermogen van ? 565.000 met gelijktijdige vaststelling van een verzuimboete van ? 250. Na bezwaar tegen de aanslag is deze bij de bestreden uitspraak gehandhaafd. Het beroep strekt tot vernietiging van de uitspraak van de inspecteur en primair tot vernietiging van de aanslag en subsidiair tot vermindering van de aanslag tot een naar een vermogen van ? 235.000. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend en concludeert tot vernietiging van de uitspraak en vermindering van de aanslag tot een naar een vermogen van ? 235.000. Het verweerschrift is aangevuld bij brief van 4 februari 2004. Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend. De inspecteur heeft een conclusie van dupliek ingezonden. Belanghebbende heeft nadere stukken aan het Hof doen toekomen op 30 augustus 2004 en op 12 januari 2005. De griffier heeft van alle stukken een kopie aan de wederpartij gezonden. De zaak is behandeld ter zitting van 31 januari 2005, tezamen met de beroepen van belanghebbende betreffende de aanslagen in de inkomstenbelasting voor de jaren 1999 en 2000 (bij het Hof geregistreerd onder nummer 03/04004) en in de vermogensbelasting voor het jaar 2000 (bij het Hof geregistreerd onder nr. 03/04005). Voor een overzicht van het verhandelde ter zitting alsmede van de aldaar verschenen personen verwijst het Hof naar het bijgaande proces-verbaal. De door partijen overgelegde pleitnota’s en de bijlagen daarbij worden tot de gedingstukken gerekend. 2. Tussen partijen vaststaande feiten 2.1. Belanghebbende is eigenaar van de onroerende zaak Xx-weg 5 te Z. Het betreft een boerderij met loodsen en schuren. Belanghebbende heeft de loodsen in elk geval vanaf 1995 verhuurd. Hij heeft de onroerende zaak bewoond tot 1 januari 1998. Per die datum is hij geëmigreerd naar Frankrijk. Met ingang van 1 januari 1998 is de woning Xx-weg 5 verhuurd. De totale huursom voor de onroerende zaak beliep ongeveer ? 60.000 per jaar. Belanghebbende heeft een op het perceel staande opstal, aangeduid als Xx-weg 5-b, aangehouden als tweede woning. 2.2. In Frankrijk woont belanghebbende op het adres Chemin yy, Y (verder: de Franse woning). Hij heeft de Franse woning aangekocht in 1995 voor een koopsom van afgerond ? 445.000. Voor de financiering heeft hij de op de eigen woning in Z rustende hypotheek ad ? 350.000 verhoogd tot ? 700.000. Blijkens de leningvoorwaarden dient op de schuld een bedrag ad ? 2.000 per maand te worden afgelost. Per 1 januari 1999 was in totaal ? 40.000 afgelost. Op de restantschuld van ? 660.000 (verder: de lening) wordt niet meer afgelost. 2.3. Belanghebbende heeft vanaf 1995 de lening aangemerkt als een schuld in verband met de eigen woning Xx-weg 5 te Z. Blijkens de aangiften was zijn vermogen per 1 januari 1996 ? 79.181, per 1 januari 1997 ? 127.000 en per 1 januari 1998 negatief. 2.4. Belanghebbende bezit alle aandelen in de in Nederland gevestigde vennootschap C B.V. Bij brief van 26 januari 2000 heeft E namens belanghebbende aan de inspecteur bericht dat de fiscale zaken van belanghebbende en van de B.V. in het vervolg zouden worden behandeld door E Accountants N.V. te P. In het jaar 2001 is namens de inspecteur een boekenonderzoek ingesteld inzake de B.V. en belanghebbende. Omtrent de datum van het onderzoek is telefonisch een afspraak gemaakt tussen de inspecteur en D van E & Co te P, welke afspraak de inspecteur bij brief van 27 juni 2001 schriftelijk heeft bevestigd. Het onderzoek vond plaats op 5 juli 2001. Van de brief aan D heeft de inspecteur een kopie bij brief van eveneens 27 juni 2001 gezonden naar belanghebbendes adres in Frankrijk. Het onderzoek heeft plaatsgevonden bij E & Co in P. 2.5 Bij brief van 31 oktober 2001 heeft de inspecteur aan E & Co onder meer geschreven dat hij uit de bij het boekenonderzoek verkregen informatie de conclusie trekt dat “de nieuwe hypotheek” van belanghebbende is afgesloten op het nieuw aangekochte onroerend goed in Frankrijk en dat het per 1 januari 1999 aangegeven vermogen ad ? 95.000 negatief, zal worden gecorrigeerd met ? 660.000. De aanslag is gedagtekend 15 november 2001. 2.6. Belanghebbende heeft zich op het standpunt gesteld dat het onder 2.4. vermelde boekenonderzoek onrechtmatig is geweest, omdat – kort gezegd - E & Co niet gemachtigd was namens de B.V. c.q, belanghebbende aan de belastingdienst informatie te verstrekken. Als gevolg van dat boekenonderzoek zijn onder meer naheffingsaanslagen omzetbelasting opgelegd aan de B.V. Naar aanleiding van bezwaren tegen die aanslagen is belanghebbende op 15 oktober 2003 gehoord. In het hoorverslag dat bij brief van 16 oktober 2003 aan belanghebbende is toegezonden staat onder meer het volgende: “Betreft Hoorgesprek bezwaarschriften omzetbelasting (…) De rechtmatigheid van het boekenonderzoek is al aan de orde gesteld. Wellicht kan de uitspraak op onderhavige bezwaarschriften aangehouden worden tot hierop is beslist. Afspraak: Indien mocht blijken dat het boekenonderzoek inderdaad niet had mogen plaatsvinden worden de op deze controle betrekking hebbende aanslagen in zijn geheel vernietigd.” 3. Geschil In geschil is of - de door de inspecteur bij het onder 2.4. vermelde boekenonderzoek verkregen informatie gebruikt mag worden voor de vaststelling van onderhavige aanslag; - belanghebbende aan de aanslagregeling voor de jaren 1996, 1997 en 1998 het in rechte te honoreren vertrouwen kan ontlenen dat de lening in het onderhavige jaar als aftrekbare schuld wordt geaccepteerd; - belanghebbende aan het Besluit van de staatssecretaris van 11 mei 1998 DB98/1978M, onderdeel A.20 (Vakstudienieuws 1998/27.3, verder: het Besluit) het in rechte te honoreren vertrouwen kan ontlenen dat de gehele lening van ? 660.000 wordt aangemerkt als lening voor de verwerving van het pand Xx-weg 5 zodat het totale bedrag in mindering komt op het binnenlands vermogen. 4. Standpunten van partijen Voor de standpunten van partijen verwijst het Hof naar de stukken van het geding alsmede naar het proces-verbaal van de zitting waarvan een kopie aan de uitspraak is gehecht. 5. Beoordeling van het geschil Het boekenonderzoek 5.1. Belanghebbende heeft gesteld dat de bij het onder 2.4. vermelde boekenonderzoek verkregen informatie onrechtmatig is verkregen en niet gebruikt mag worden voor de vaststelling van aanslagen. 5.2. In het onderhavige geval heeft het volgens belanghebbende onrechtmatig verkregen bewijs betrekking op de door belanghebbende in zijn aangiften opgevoerde schuld in verband met de woning in Z. Naar het oordeel van het Hof zijn dat bij uitstek gegevens die belanghebbende op grond van het bepaalde in artikel 47 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen desgevraagd zelf aan de inspecteur had dienen te verstrekken. 5.3. Nu belanghebbende in elk geval verplicht was de litigieuze informatie aan de inspecteur te verstrekken, kan naar het oordeel van het Hof het enkele feit dat de informatie mogelijk onbevoegd door E & Co aan de belastingdienst is verstrekt, niet leiden tot de conclusie dat op deze informatie voor de aanslagregeling geen acht mag worden geslagen. Dit klemt temeer nu belanghebbende zelf deze informatie nadat de aanslag was opgelegd ook nog eens, en meer in detail, bij brief van 3 december 2001 aan de inspecteur heeft verstrekt. 5.4. Belanghebbendes beroep op de onder 2.6. vermelde afspraak kan hem naar het oordeel van het Hof niet baten. Het Hof leidt uit de aanhef van de brief alsmede uit de vastgelegde afspraak, waarin niet wordt gesproken over vermindering van aanslagen doch slechts over vernietiging daarvan, af dat de afspraak alleen betrekking had op de naar aanleiding van het boekenonderzoek opgelegde naheffingsaanslagen in de omzetbelasting. Opgewekt vertrouwen 5.5. Blijkens de aangiften was belanghebbendes vermogen zowel per 1 januari 1996 als per 1 januari 1997 lager dan de voor hem geldende belastingvrije som en per 1 januari 1998 negatief. Het Hof leidt daaruit en uit de stelling van belanghebbende dat de aangiften zijn gevolgd af dat voor geen van deze jaren aanslagen vermogensbelasting zijn opgelegd. Het Hof vermag dan niet in te zien hoe uit de aanslagregeling voor deze jaren enig in rechte te honoreren vertrouwen kan worden geput omtrent de fiscale behandeling van de lening in latere jaren. 5.6. Voor zover belanghebbende heeft bedoeld te stellen dat het in rechte te honoreren vertrouwen is gewekt door de behandeling van de rente op de lening voor de inkomstenbelasting, overweegt het Hof als volgt: Nu niet is gesteld of gebleken dat de inspecteur aangaande de allocatie van de rente op de lening bij de aanslagregeling voor de inkomstenbelasting voor de jaren 1995, 1996 of 1997 een duidelijk standpunt heeft ingenomen of enige toezegging heeft gedaan, kan het enkele volgen van de aangiften niet leiden tot in rechte te honoreren vertrouwen dat het gevolgde standpunt ook in latere jaren zal worden gevolgd. 5.7. De titel van het meergenoemde Besluit van 11 mei 1998 is: “VRAGEN EN ANTWOORDEN INZAKE AFTREKBEPERKING PERSOONLIJKE VERPLICHTINGENRENTE EN INZAKE BELEGGEN EN VERZEKEREN MET GELEEND GELD” en de inleiding ervan luidt als volgt: “Inleiding De Projectgroep Beleggen met Geleend Geld van de Coördinatiegroep Constructiebestrijding en de Werkgroep Bancaire Producten van de Belastingdienst beoordelen reeds enkele jaren beleggingsprodukten van financiële instellingen. Daarnaast hebben deze beide groepen ook vragen beantwoord over de aftrekbaarheid van betaalde renten, over de rentevrijstelling van ontvangen renten en over de dividendvrijstelling van ontvangen dividenden. De tot 1 januari 1997 voorgelegde casus betroffen steeds de vraag of de Belastingdienst bij bepaalde samenhangende rechtshandelingen de aftrekbaarheid van betaalde renten zal bestrijden, bij voorbeeld met de stelling dat sprake is van fraus legis. Met ingang van 1 januari 1997 is op het terrein van de aftrekbaarheid van renten het accent in de vraagstellingen verschoven naar de vraag of de betaalde renten aftrekbare-kostenrenten vormen als bedoeld in artikel 35 van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 (hierna: Wet IB) dan wel persoonlijke-verplichtingenrenten - in het spraakgebruik consumptieve rente - als bedoeld in artikel 45 Wet IB.” 5.8. Noch uit de titel, noch uit de inhoud van het Besluit valt af te leiden dat het Besluit op iets anders betrekking heeft dan de heffing van inkomstenbelasting. Het Hof is dan ook van oordeel dat belanghebbende aan dit Besluit geen vertrouwen kan ontlenen voor de heffing van vermogensbelasting. 5.9. Uit het onder 5.1. tot en met 5.8. overwogene volgt dat het gelijk is aan de inspecteur. Niet in geschil is dan dat de aanslag moet worden verminderd tot een naar een vermogen van ? 235.000. De boete 5.10. Namens belanghebbende is in het beroepschrift gesteld dat de aanslag diende te worden opgelegd zonder vergrijpboete. Blijkens de stukken van het geding is bij de aanslag geen vergrijpboete opgelegd maar een verzuimboete. Belanghebbende heeft tegen die boete geen bezwaar gemaakt. Op grond van het bepaalde in artikel 24a, tweede lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, wordt het bezwaarschrift betreffende de aanslag vermogensbelasting mede geacht de boete te betreffen nu uit dat bezwaarschrift het tegendeel niet blijkt. De uitspraak op bezwaar inzake de vermogensbelasting beschouwt het Hof dan mede als uitspraak betreffende de boete. Nu belanghebbende zijn bezwaren tegen de boete niet heeft gemotiveerd, verklaart het Hof het beroep in zoverre ongegrond. 6. Proceskosten Het Hof acht termen aanwezig voor een veroordeling van de inspecteur in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb. Op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht worden de proceskosten gesteld op € 1.207,50 (2,5 punten voor proceshandelingen à € 322, met toepassing van factor 1,5 wegens het gewicht van de zaak). Belanghebbende heeft niet verzocht om vergoeding van kosten van de bezwaarfase. 7. Beslissing Het Hof: - verklaart het beroep gegrond voor zover het de aanslag vermogensbelasting 1999 betreft; - vernietigt de uitspraak van de inspecteur; - vermindert de aanslag tot een berekend naar een vermogen van ? 235.000 (€ 106.638); - verklaart het beroep ongegrond voor zover het de boete betreft; - gelast de Staat het gestorte griffierecht ad € 29 aan belanghebbende te vergoeden, en - veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende tot een beloop van € 1.207,50 en wijst de Staat aan als rechtspersoon die dit bedrag aan belanghebbende zal voldoen. De uitspraak is vastgesteld op 25 april 2005 door mrs. D.B. Bijl, A.F.M.Q. Beukers-van Dooren en J.W. Zwemmer, in tegenwoordigheid van mr. J.M.E. Zwier-Jonk als griffier. De beslissing is op dezelfde dag ter openbare zitting uitgesproken. Het Hof heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de uitspraak in geanonimiseerde vorm. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen: 1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd. 2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener; b. een dagtekening; c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht; d. de gronden van het beroep in cassatie. Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.