Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AT4970

Datum uitspraak2005-04-22
Datum gepubliceerd2005-05-13
RechtsgebiedVreemdelingen
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Zittingsplaats's-Gravenhage
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersAWB 04/55242
Statusgepubliceerd


Indicatie

Zetelovereenkomst / artikel 1 sub m Vw 2000. In geschil is de vraag of verweerder terecht het standpunt heeft ingenomen dat de vreemdelingenwetgeving ten aanzien van eiseres niet van toepassing is omdat zij op grond de zogeheten Zetelovereenkomst (het Verdrag tussen de ... en Nederland) de ‘uitgezonden status’ in de zin van paragraaf B12/3.1 Vc 2000 geniet. De rechtbank overweegt dat eiseres niet de Nederlandse nationaliteit bezit en niet op grond van een wettelijke bepaling als Nederlander moet worden behandeld. Derhalve wordt eiseres ingevolge artikel 1, aanhef en sub m, Vw 2000 aangemerkt als een vreemdeling en is op haar de vreemdelingenwetgeving van toepassing. Evenmin is er geen algemeen verbindend voorschrift van gelijke of hogere orde die ertoe noopt de vreemdelingenwetgeving ten aanzien van eiseres buiten toepassing te laten. Verweerder baseert zijn standpunt dat de vreemdelingenwetgeving ten aanzien van eiseres niet van toepassing is op de in paragraaf B12/3.1 Vc 2000 opgenomen beleidsregels. Naar het oordeel van de rechtbank kunnen beleidsregels echter niet bewerkstelligen dat eiseres wordt uitgesloten van rechten die zij aan de vreemdelingenwetgeving kan ontlenen. Derhalve ligt aan het standpunt van verweerder een onjuiste rechtsopvatting ten grondslag. Beroep gegrond.


Uitspraak

Rechtbank ’s-Gravenhage sector bestuursrecht vreemdelingenkamer, enkelvoudige kamer __________________________________________________ UITSPRAAK ingevolge artikel 8:77 Algemene wet bestuursrecht __________________________________________________ Reg.nr : AWB 04/55242 BEPTDN Inzake : A, eiseres, V-nummer 270.565.0937, woonplaats kiezende ten kantore van haar gemachtigde, mr. B. Hiddinga, advocaat te 's-Gravenhage, tegen : de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, verweerder, gemachtigde mr. E.C. Pietermaat, advocaat te 's-Gravenhage. I. PROCESVERLOOP 1. Eiseres, geboren op [...] 1963, bezit de Filippijnse nationaliteit. Zij verblijft sedert 16 juni 1999 als vreemdeling in Nederland. Op 17 september 2004 heeft zij een aanvraag ingediend tot verlening van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000). Op deze aanvraag is door verweerder op 12 november 2004 afwijzend beslist. Eiseres heeft tegen dit besluit een bezwaarschrift ingediend. Op 7 december 2004 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard. 2. Bij schrijven van 10 december 2004 heeft eiseres tegen dit besluit beroep ingesteld bij de rechtbank. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken ingezonden en een verweerschrift ingediend. 3. De openbare behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden op 1 april 2005. Eiseres is aldaar in persoon verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tevens was ter zitting aanwezig de partner van eiseres, B. II. OVERWEGINGEN 1. In dit geding dient te worden beoordeeld of het bestreden besluit in het licht van de daartegen aangedragen beroepsgronden de toetsing aan geschreven en ongeschreven rechtsregels kan doorstaan. 2. Eiseres neemt het standpunt in dat zij in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd met als doel verblijf bij haar partner B. Ter adstructie van dit standpunt heeft eiseres onder meer het volgende aangevoerd. In de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000) worden diplomaten en hun personeelsleden ten onrechte uitgesloten van de toepassing van de vreemdelingenwetgeving. In artikel 1, aanhef en onderdeel m, Vw 2000, dat de definitie van het begrip ‘vreemdeling’ bevat, zijn diplomaten en hun personeel niet uitgezonderd; evenmin is er een verdragsrechtelijk voorschrift dat hen buiten het begrip “vreemdeling” plaatst. Eiseres is niet werkzaam bij een internationale organisatie doch werkt als persoonlijke bediende bij een medewerker van de in C gevestigde D. Zij heeft derhalve niet de “uitgezonden status” in de zin van de Vc 2000. De omstandigheid dat de Minister van Buitenlandse Zaken eiseres een zogeheten “gepriviligeerdenkaart” heeft verstrekt, kan niet afdoen aan de rechten die zij aan de Vw 2000 kan ontlenen. Verweerder dient het vereiste van artikel 3.71, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000) ten aanzien van eiseres buiten toepassing te laten. Bij de aanvang van het gezinsleven met haar partner verbleef eiseres niet onrechtmatig in Nederland. Verweerder schendt artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) door van haar te verlangen dat zij het gezinsleven met haar partner opgeeft om terug te gaan naar de Filippijnen. 3. Verweerder stelt zich onder verwijzing naar de ingediende stukken op het standpunt dat eiseres niet voor de gevraagde vergunning in aanmerking komt. 4. Voor de toepassing van de Vw 2000 en de daarop berustende bepalingen (hierna tezamen: de vreemdelingenwetgeving) wordt onder een vreemdeling verstaan ieder die de Nederlandse nationaliteit niet bezit en niet op grond van een wettelijke bepaling als Nederlander moet worden behandeld (artikel 1, aanhef en onderdeel m, Vw 2000). Ingevolge artikel 14, lid 2, Vw 2000, wordt een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder beperkingen verleend, verband houdende met het doel waarvoor het verblijf is toegestaan. Daarbij is bepaald dat aan de vergunning voorschriften kunnen worden verbonden. Op grond van artikel 16, eerste lid, aanhef en onderdeel a, Vw 2000 jo. art. 3.71, eerste lid, Vb 2000 wordt een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd afgewezen als de vreemdeling niet beschikt over een geldige machtiging tot voorlopig verblijf (mvv). Verweerder kan dit zogeheten mvv-vereiste op grond van artikel 3.71, vierde lid, Vb 2000 buiten toepassing laten voor zover toepassing ervan naar zijn oordeel zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard (hardheidsclausule). De door verweerder vastgestelde beleidsregels inzake de verblijfsstatus van vreemdelingen die in Nederland werkzaamheden verrichten of hebben verricht voor een diplomatieke zending, consulaire post of een internationale organisatie zijn neergelegd in hoofdstuk 12 van de Vc 2000. Deze beleidsregels houden ondermeer het volgende in. Op vreemdelingen die in Nederland werkzaamheden verrichten voor een internationale organisatie en hun gezinsleden, is de Vw 2000 in het algemeen niet van toepassing. Op grond van de Zetelovereenkomsten, waarin (mede) bepalingen zijn opgenomen omtrent hun verblijfsrechtelijke positie, komt aan hen en hun gezinsleden - tenzij in de desbetreffende zetelovereenkomst anders is bepaald - de ‘uitgezonden status’ toe. De Minister van Buitenlandse Zaken stelt de hier bedoelde vreemdelingen in het bezit van een ‘geprivilegieerdendocument’ als bedoeld in bijlage 3, sub A, derde lid, en artikel 2.3 van het Voorschrift Vreemdelingen. Dit houdt onder meer in dat zij niet behoeven te beschikken over een verblijfsvergunning. Na beëindiging van het dienstverband met een internationale organisatie komt de ‘uitgezonden status’ te vervallen. De bepalingen van de Vw 2000 worden alsdan onverkort van toepassing op deze vreemdelingen. 5. In geschil is allereerst de vraag of verweerder terecht het standpunt heeft ingenomen dat de vreemdelingenwetgeving ten aanzien van eiseres niet van toepassing is omdat zij op grond van het Verdrag tussen de D en het Koninkrijk der Nederlanden betreffende de zetel van de D (hierna: de Zetelovereenkomst) de ‘uitgezonden status’ in de zin van § B12/3.1 Vc 2000 geniet. Dienaangaande overweegt de rechtbank het volgende. Vaststaat dat eiseres niet de Nederlandse nationaliteit bezit en evenmin op grond van een wettelijke bepaling als Nederlander moet worden behandeld. Derhalve wordt eiseres ingevolge artikel 1, aanhef en onderdeel m, Vw 2000 aangemerkt als een vreemdeling en is op haar de vreemdelingenwetgeving van toepassing. Dit laatste zou uitzondering kunnen lijden ingeval een algemeen verbindend voorschrift van gelijke of hogere orde ertoe noopt de vreemdelingenwetgeving ten aanzien van eiseres buiten toepassing te laten. Verweerder heeft zich niet op een zodanig algemeen verbindend voorschrift beroepen. Ook anderszins is de rechtbank van het bestaan daarvan niet gebleken. Met name bevat de Zetelovereenkomst geen bepaling op grond waarvan toepassing van de vreemdelingenwetgeving ten aanzien van personen met een ‘uitgezonden status’ in de zin van § B12/3.1 Vc 2000 achterwege moet blijven. Verweerder baseert zijn standpunt dat de vreemdelingenwetgeving ten aanzien van eiseres niet van toepassing is, op de eerder genoemde, in hoofdstuk 12 van de Vc 2000 opgenomen beleidsregels. Naar het oordeel van de rechtbank kunnen beleidsregels echter niet bewerkstelligen dat eiseres wordt uitgesloten van rechten die zij aan de vreemdelingenwetgeving kan ontlenen. Derhalve ligt aan het standpunt van verweerder een onjuiste rechtsopvatting ten grondslag. Gelet op het vorenstaande berust het bestreden besluit niet op een deugdelijke motivering. Nu niet is voldaan aan het voorschrift van artikel 3:46, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), zal de rechtbank het beroep gegrond verklaren. 6. Na de vernietiging van het bestreden besluit dient verweerder opnieuw te beslissen op het bezwaar. Nu ter zitting is gebleken dat eiseres niet langer in dienst is bij (een medewerker van) de D, is de hiervóór door de rechtbank in bevestigende zin beantwoorde vraag of een vreemdeling met een ‘uitgezonden status’ onder de vreemdelingenwetgeving valt, bij de hernieuwde heroverweging van de primaire beschikking niet meer van belang. 7. De rechtbank ziet in dit geval aanleiding verweerder met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, Awb te veroordelen in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 644 (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 322,- en een wegingsfactor 1). III. BESLISSING De rechtbank 's-Gravenhage, RECHT DOENDE: 1. verklaart het beroep gegrond; 2. vernietigt het bestreden besluit; 3. bepaalt dat verweerder een nieuw besluit op het bezwaarschrift neemt; 4. veroordeelt verweerder in de proceskosten ad € 644, onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden (Ministerie van Justitie) als rechtspersoon die deze kosten aan eiseres dient te vergoeden; 5. gelast dat de Staat der Nederlanden als rechtspersoon het door eiseres betaalde griffierecht ad € 136 vergoedt. Aldus gedaan door mr. G.J. van Leijenhorst en in het openbaar uitgesproken op 22 april 2005, in tegenwoordigheid van mr. P.C. Stroebel, griffier. RECHTSMIDDEL Partijen kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. De termijn voor het indienen van een beroepschrift bedraagt vier weken na de verzending van de uitspraak door de griffier. Bij het beroepschrift dient een kopie van deze uitspraak te worden overgelegd. Het beroepschrift dient een of meer grieven tegen de uitspraak van de rechtbank te bevatten en moet worden geadresseerd aan de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC Den Haag. (Nadere informatie www.raadvanstate.nl) afschrift verzonden op: