Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AT4266

Datum uitspraak2005-04-20
Datum gepubliceerd2005-04-20
RechtsgebiedBouwen
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200407650/1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij brief van 2 april 2003 heeft het college van burgemeester en wethouders van Beuningen (hierna: het college) naar aanleiding van een verzoek van appellant het standpunt ingenomen dat de carport op het perceel [locatie] te [plaats] (hierna: het perceel) voldoet aan artikel 43 van de Woningwet.


Uitspraak

200407650/1. Datum uitspraak: 20 april 2005 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak op het hoger beroep van: [appellant], wonend te [woonplaats], tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 6 augustus 2004 in het geding tussen: appellant en het college van burgemeester en wethouders van Beuningen. 1.    Procesverloop Bij brief van 2 april 2003 heeft het college van burgemeester en wethouders van Beuningen (hierna: het college) naar aanleiding van een verzoek van appellant het standpunt ingenomen dat de carport op het perceel [locatie] te [plaats] (hierna: het perceel) voldoet aan artikel 43 van de Woningwet. Bij besluit van 23 oktober 2003 heeft het college het daartegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 6 augustus 2004, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Arnhem (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 11 september 2004, bij de Raad van State ingekomen op 14 september 2004, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 11 oktober 2004. Deze brieven zijn aangehecht. Bij brief van 18 november 2004 heeft het college van antwoord gediend. Bij brief van 19 november 2004 heeft [partij] een reactie ingediend. De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 22 maart 2005, waar appellant in persoon, bijgestaan door drs. J.L.J. Post, gemachtigde, en het college, vertegenwoordigd door B.W. Janssen, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen. Voorts is daar gehoord [partij]. 2.    Overwegingen 2.1.    [partij] heeft aan zijn woning op het perceel een carport gebouwd. 2.2.    De brief van 2 april 2003 is een reactie op de vraag van appellant of de in aanbouw zijnde carport is toegestaan en of de afmetingen correct zijn en betreft uitsluitend de mededeling dat de carport voldoet aan artikel 43 van de Woningwet, zoals dat, volgens het college, ten tijde van de bouw van de carport luidde. Er is derhalve, anders dan de rechtbank heeft aangenomen, geen sprake van een besluit waarbij het college geweigerd heeft om handhavend op te treden. 2.3.    De Afdeling overweegt ambtshalve dat een antwoord op een vraag, als waar het hier om gaat, namelijk of het bouwwerk voldoet aan de vereisten van een vergunningvrij bouwwerk, volgens vaste jurisprudentie in de regel geen besluit betreft in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb). Appellant kan een verzoek om handhavend op te treden indienen, teneinde duidelijkheid te verkrijgen over de vraag of de carport al dan niet een vergunningplichtig bouwwerk betreft. Het door appellant volgen van deze procedure kan niet worden aangemerkt als een onevenredig bezwarende weg op grond waarvan een uitzondering op het hiervoor bedoeld uitgangspunt moet worden gemaakt. 2.4.    De brief van 2 april 2003 kan derhalve niet worden aangemerkt als een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb. Het college heeft het bezwaar van appellant tegen deze brief ten onrechte ontvankelijk geacht. De rechtbank heeft dit niet onderkend. 2.5.    Het hoger beroep is gegrond, zij het op een andere grond dan appellant betoogt. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep tegen het besluit van 23 oktober 2003 alsnog gegrond verklaren en dat besluit vernietigen. De Afdeling ziet aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb, het bezwaar tegen de brief van 2 april 2003 alsnog niet-ontvankelijk te verklaren. 2.6.    Het college dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld. 3.    Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: I.    verklaart het hoger beroep gegrond; II.    vernietigt de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 6 augustus 2004, AWB 03/2718; III.    verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond; IV.    vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Beuningen van 23 oktober 2003, UI03.08363; V.    verklaart het bezwaar tegen de brief van 2 april 2003 alsnog niet-ontvankelijk; VI.    bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit; VII.    veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Beuningen tot vergoeding van bij appellant in verband met de behandeling van het hoger beroep en het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1322,58, waarvan een gedeelte groot € 1288,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de gemeente Beuningen aan appellant onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald; VIII.    gelast dat aan appellant het door hem voor de behandeling van het hoger beroep en het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 321,00 vergoedt. Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M. Duursma, ambtenaar van Staat. w.g. Slump    w.g. Duursma Lid van de enkelvoudige kamer    ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 20 april 2005 378.